In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 31 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en een gedaagde over een aannemingsovereenkomst voor de aanleg van een trapconstructie voor de hond van de eiseres. De eiseres vorderde dat de gedaagde tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat deze ontbonden diende te worden. De gedaagde betwistte dat hij enige verplichting had en stelde dat het om een vriendendienst ging. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een aanneming van werk en dat de gedaagde tekort was geschoten in de uitvoering van de overeenkomst. De eiseres had voldoende bewijs geleverd dat de traplift niet naar behoren functioneerde en dat de gedaagde zijn verplichtingen niet was nagekomen. De kantonrechter verklaarde de overeenkomst ontbonden en veroordeelde de gedaagde tot terugbetaling van het door de eiseres betaalde bedrag van € 1.822,80, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, die op € 871,98 werden begroot. De kantonrechter wees het meer of anders gevorderde af en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.