ECLI:NL:RBLIM:2024:4765

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
ROE 23/3646
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van bijstand met Wajong-uitkering en de toepassing van jonggehandicaptenkorting

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 23 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen een terugvorderingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen beoordeeld. Eiser had een bijstandsuitkering ontvangen van 17 mei 2019 tot en met 31 augustus 2023, maar ontving ook een Wajong-uitkering die met terugwerkende kracht was toegekend. Het college vorderde de ten onrechte verstrekte bijstand terug, waarbij het de bruto bedragen hanteerde, conform de Participatiewet. Eiser betwistte de terugvordering en de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen een opgave aan het UWV, en stelde dat het college ten onrechte geen rekening had gehouden met de jonggehandicaptenkorting. De rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om de bijstand bruto terug te vorderen en dat de jonggehandicaptenkorting niet van toepassing was, omdat deze niet was toegepast bij de verstrekking van de bijstand. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/3646

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.H.A. Brauer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen,het college
(gemachtigde: mr. V.H.J.M. van den Heuvel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het in bezwaar gehandhaafde terugvorderingsbesluit van 27 september 2023, dat het college nam op grond van de Participatiewet (PW). Bij dit terugvorderingsbesluit heeft het college onder meer het recht op bijstand over de periode 17 mei 2019 tot en met 31 augustus 2023 bruto van eiser teruggevorderd, onder de gelijktijdige mededeling dat verrekening met het UWV zal plaatsvinden. [1] Daarnaast beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar tegen de brief van het college aan het UWV [2] van 19 september 2023 waarin een bruto opgave is gedaan van de aan eiser ten onrechte verleende bijstandsuitkering.
1.1.
Het beroep richt zich meer specifiek tegen het bestreden besluit van 20 november 2023, waarbij het college – voor zover in deze procedure nog van belang – het bezwaar van eiser gericht tegen voornoemde specificatie van 19 september 2023 niet-ontvankelijk heeft verklaard. Met het bestreden besluit is het college bij het besluit tot terugvordering d.d. 27 september 2023 gebleven onder aanvulling van de motivering van het terugvorderingsbedrag.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een drietal verweerschriften.
1.3.
De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft de zaak vervolgens verwezen naar de meervoudige kamer.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.
Totstandkoming van het bestreden besluit
2. Eiser ontving per 17 mei 2019 een bijstandsuitkering van het college.
2.1.
Bij besluit van 4 augustus 2023 heeft het UWV aan eiser met terugwerkende kracht per 9 januari 2019 een Wajong-uitkering [3] toegekend, die met ingang van 1 september 2023 maandelijks rechtstreeks aan eiser wordt uitbetaald. Eiser heeft het college hiervan tijdig op de hoogte gesteld.
2.2.
Per brief van 6 september 2023 heeft het UWV het college verzocht om een bruto opgave van de verstrekte bijstandsuitkering over de periode van 17 mei 2019 tot
1 september 2023.
2.3.
Naar aanleiding van voornoemd verzoek heeft het college per brief van
19 september 2023 de gevraagde bruto opgave aan het UWV verstrekt en een bruto bijstandsuitkering van € 38.913,03 gedeclareerd bij het UWV. [4]
2.4.
Op 23 oktober 2023 heeft het UWV het totaalbedrag aan bruto gedeclareerde bijstandsuitkering (€ 38.913,03) aan het college betaald. Daarnaast heeft het UWV een betaalspecificatie van de Wajong-uitkering over de periode van 1 mei 2019 tot en met 31 augustus 2023 aan eiser verstrekt. Deze specificatie vermeldt dat een bedrag van € 38.913,03 (de bruto verstrekte bijstandsuitkering) op de te betalen bruto Wajong-uitkering wordt verminderd. Eiser heeft hiertegen rechtsmiddelen aangewend jegens het UWV. Inmiddels is er een beroep aanhangig bij deze rechtbank. [5]
2.5.
Bij primair besluit - gehandhaafd bij het bestreden besluit wat betreft de terugvordering - heeft het college de bijstandsuitkering over de periode van 17 mei 2019 tot 1 september 2023 van eiser bruto teruggevorderd, omdat eiser over deze periode een uitkering op grond van de Wajong toegekend heeft gekregen. [6] Daarbij heeft het college medegedeeld dat de ten onrechte ontvangen algemene bijstand over voornoemde periode onderling met het UWV wordt verrekend. [7] Verder heeft het college het bezwaar tegen de brief aan het UWV van 19 september 2023 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de correspondentie tussen het college en het UWV (de bruto opgave) jegens eiser niet op een rechtsgevolg is gericht. [8]

Beoordeling door de rechtbank

3. Gelet op de beroepsgronden van eiser beoordeelt de rechtbank of het college de bijstand over de gehele periode, inclusief het ten tijde van de terugvordering en verrekening lopende kalenderjaar, bruto heeft mogen terugvorderen van eiser en of het college bij toepassing van zijn terugvorderingsbevoegdheid al dan niet het bedrag ter hoogte van de jonggehandicaptenkorting buiten de terugvordering had moeten laten. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of het college het bezwaar tegen de brief van 19 september 2023 al dan niet terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bezwaarschrift tegen de brief van 19 september 2023
4. Eiser voert aan dat het college het bezwaar tegen de brief van 19 september 2023 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Naar de mening van eiser is er sprake van gesplitste besluitvorming en hoort de bruto opgave van 19 september 2023 bij het terugvorderingsbesluit van 27 september 2023. Teruggevorderd wordt ‘een zeker bedrag’, namelijk het bedrag genoemd in de bruto opgave van 19 september 2023. Zonder de brief van 19 september 2023 is de terugvordering niet compleet.
4.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat de brief van 19 september 2023 correspondentie is tussen het college en het UWV (het betreft namelijk de bruto opgave aan het UWV), die jegens eiser niet op een rechtsgevolg is gericht. Het bezwaar tegen deze brief is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft in het bestreden besluit de hoogte van de terugvordering uitgebreid gemotiveerd en daarmee de motivering van het primaire besluit aangevuld.
4.2.
De rechtbank volgt het college in deze stelling. Het college wijst terecht op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 1 november 2022, [9] waarin expliciet staat dat het verzoek van het college aan het UWV om de teruggevorderde bruto bijstand aan het college te betalen, correspondentie tussen het college en het UWV is die buiten de betrokkene om gaat. Deze correspondentie is daarmee niet op een rechtsgevolg jegens de betrokkene gericht. Van een appellabel besluit [10] richting eiser is dan ook geen sprake, wat dus ook maakt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
4.3.
Eiser stelt terecht dat in het besluit van 27 september 2023 een concreet bedrag had moeten staan. Deze omstandigheid maakt echter niet dat de brief van 19 september 2023 dan alsnog een besluit wordt. Het maakt enkel dat het besluit van 27 september 2023 op dit punt gebrekkig gemotiveerd was. In het bestreden besluit heeft het college de hoogte van het terugvorderingsbedrag alsnog gemotiveerd uiteengezet en in zoverre het motiveringsgebrek in bezwaar dan ook hersteld. Of dit op een correcte wijze is gebeurd, bespreekt de rechtbank hierna. De beroepsgrond dat het bezwaar tegen de brief van 19 september 2023 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, slaagt niet.
Brutering van de bijstand over de gehele periode- inclusief het lopende kalenderjaar
5. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat het college van de verrekeningsbevoegdheid op grond van artikel 60a, tweede lid, van de PW gebruik heeft mogen maken. Evenmin is in geschil dat het college de ten onrechte verleende bijstand over de jaren 2019 tot en met 2022 heeft mogen bruteren. In geschil is wel of het college de teruggevorderde bijstand over 2023 (het lopende kalenderjaar waarin de terugvordering en verrekening plaatsvond) ook heeft mogen vermeerderen met de af te dragen loonbelasting (de brutering). Eiser voert in dat verband aan dat bijstand over het lopende kalenderjaar enkel netto mag worden teruggevorderd. [11] Hierdoor heeft het college € 772,91 te veel bijstandsuitkering teruggevorderd van eiser. [12] Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd toegelicht dat eiser door deze brutering financieel is benadeeld en dat het college er wat hem betreft ook voor had kunnen kiezen om de netto ten onrechte verleende bijstandsuitkering over 2023 rechtstreeks van eiser terug te vorderen, zodat eiser dit netto bedrag nog in 2023 aan het college had kunnen terugbetalen. Dan had eiser € 772,91 meer inkomen gehad.
5.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat op het moment dat verrekening met het UWV plaatsvindt, de verrekening voor de gehele periode, dus ook voor het lopende kalenderjaar, bruto moet geschieden. Artikel 58, vijfde lid, van de PW staat niet in de weg aan een bruto terugvordering over het lopende kalenderjaar. Er is weliswaar sprake van een bevoegdheid tot terugvordering, maar het college is fiscaal tot die brutering gehouden. Het college verwijst daartoe naar de volgens hem verplicht voorgeschreven Rekenregels en handleiding loonheffingen over bijstandsuitkering 2019 (hierna: de Rekenregels), [13] die zijn gebaseerd op de Wet op de Loonbelasting 1964 (Wet LB). Uit de Rekenregels volgt volgens het college dat hij voor de gehele verrekeningsperiode van 17 mei 2019 tot en met 31 augustus 2023 gehouden was om opgave te doen van de bruto verstrekte bijstand. Het is fiscaal niet toegestaan om daar wijzigingen in aan te brengen, in tegenstelling tot gevallen waarbij geen verrekening tussen instanties plaatsvindt. Daarom heeft het college van de bevoegdheid tot bruto terugvordering over de gehele periode, inclusief het lopende kalenderjaar, gebruik mogen maken. Het college heeft in dat verband aangevoerd dat hij op dit punt geen beleidsregels heeft, maar dat hij dit wel zo als vaste uitvoeringspraktijk hanteert. [14] Ter zitting heeft het college desgevraagd nog toegelicht dat eiser van de bruto-verrekening met het UWV geen enkel financieel nadeel heeft ondervonden, omdat deze verrekening buiten eiser om is gegaan, in die zin dat hij feitelijk niets aan het college heeft hoeven terug te betalen. Integendeel: eiser heeft, nadat verrekening heeft plaatsgevonden, nog een netto bedrag van € 27.322,17 aan Wajong-uitkering nabetaald gekregen van het UWV. Gelet hierop ziet het college geen redenen om geen gebruik te maken van de bevoegdheid tot terugvordering ter hoogte van het brutobedrag over het lopende kalenderjaar. Het gaat hier immers om kosten van bijstand die het college ook daadwerkelijk heeft gemaakt, het college heeft er niets aan verdiend.
-
Wettelijk kader
5.2.
Ingevolge artikel 60a, tweede lid, van de PW betaalt het UWV, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van de belanghebbende, het bedrag van de terugvordering op verzoek aan het college dat de kosten van bijstand terugvordert, indien degene van wie de kosten van bijstand worden teruggevorderd een Wajong-uitkering ontvangt.
5.3.
Ingevolge artikel 58, vijfde lid, tweede volzin, van de PW kunnen loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet LB inhoudingsplichtige is, worden teruggevorderd, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen.
5.4.
In de Wet LB is bepaald hoe de belastingheffing bij verrekening van sociale uitkeringen tussen instanties [15] plaatsvindt. Artikel 32c, eerste lid, van de Wet LB bepaalt dat ingeval een sociale uitkering wordt verrekend met een terug te betalen sociale uitkering, de terugbetaling in afwijking van artikel 10 [16] tot het verrekende bedrag niet in aanmerking wordt genomen als negatief loon en dat de uitkering die met de terug te betalen uitkering wordt verrekend tot het bedrag van die verrekening niet tot het loon gaat behoren. Mocht na verrekening nog een aan de werknemer toekomend bedrag resteren, dan wordt dit loon op de voet van artikel 26 [17] belast.
5.5.
In artikel 33, eerste lid en onderdeel d, van de Wet LB en artikel 5 van de Regeling loonbelasting- en premietabellen 1990 is, voor zover van belang, bepaald hoe de belastingheffing aan het eind van het kalenderjaar dient plaats te vinden door de inhoudingsplichtige. Dit is nader uitgewerkt in de Rekenregels. [18]
5.6.
De Rekenregels bevatten een handleiding voor gemeenten voor de berekening van loonheffingen over bijstandsuitkeringen. De Rekenregels bevatten ook voorschriften voor de berekening daarvan bij de terugvordering van ten onrechte verstrekte bijstand. Verder bevatten deze Rekenregels voorschriften voor verrekening van bijstandsuitkeringen met een door het UWV toegekende uitkering.
5.7.
In hoofdstuk 7 van de Rekenregels is bepaald hoe deze belastingheffing moet plaatsvinden als sprake is van een verrekening van een bijstandsuitkering met een door het UWV toegekende uitkering:
- De gemeente en UWV moeten in deze gevallen als volgt handelen:
De gemeente levert aan UWV een schriftelijke opgaaf (‘declaratie’) met daarin het brutobedrag van de bijstand die zij over de verrekeningsperiode heeft verstrekt, én het bedrag van de werkgeversheffing Zvw die over deze bijstand is verschuldigd en betaald. Voor verrekeningen over voorgaande jaren moet de declaratie opgesteld worden volgens de regels van het betreffende jaar. UWV bewaart deze opgaaf bij de loonadministratie.
Van de toegekende bruto-uitkering (de ‘nabetaling’) trekt UWV het gedeclareerde brutobedrag af. UWV vergoedt de bruto-uitkering en de werkgeversheffing Zvw conform de declaratie.
Het UWV beschouwt dit vergoede brutobedrag niet als loon en berekent de loonbelasting/premie volksverzekeringen en de werkgeversheffing Zvw uitsluitend over het resterende deel van de bruto-uitkering die zij heeft toegekend.
De gemeente wijzigt de aangifte loonheffingen over de loontijdvakken waarin zij de bruto bijstand heeft verstrekt, niet. De bijstand is namelijk rechtsgeldig verstrekt, waardoor er geen correctie van de inkomensgegevens voor het verleden gedaan mag worden.
Wel moet een correctie van de tijdvakgegevens ‘aanvang inkomstenverhouding’ en ‘einde inkomstenverhouding’ worden gedaan, als een volledige verrekening heeft plaatsgevonden.
Het UWV vermeldt met betrekking tot de ‘nabetaling’ in de aangifte loonheffingen over het desbetreffende jaar slechts het gedeelte van de bruto-uitkering dat na de hiervoor bedoelde verrekening resteert. Wel moeten de juiste tijdvakgegevens ‘aanvang inkomstenverhouding’ en eventueel ‘einde inkomstenverhouding’ worden vermeld.
-
Toepassing ervan
5.8.
Uit het wettelijk kader volgt dat vanuit de fiscale wetgeving en de daarop gebaseerde Rekenregels dwingend wordt voorgeschreven hoe verrekening van een bijstandsuitkering met een UWV-uitkering tussen het college en het UWV plaatsvindt. Met het college is de rechtbank - anders dan zij in een eerdere uitspraak heeft geoordeeld [19] - van oordeel dat hieruit volgt dat het college ook in het lopende kalenderjaar de aangifte loonheffingen niet mag wijzigen en over de gehele verrekeningsperiode de bruto bijstand aan het UWV dient op te geven. Artikel 58, vijfde lid, van de PW biedt in het geval dat de belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen – hetgeen gelet op het voorgaande dus het geval is - de bevoegdheid om ook deze kosten van de bijstandsgerechtigde terug te vorderen. Zoals hiervoor besproken voert het college de vaste gedragslijn dat hij overeenkomstig de Rekenregels handelt en dus van deze bevoegdheid gebruik maakt, wanneer de Rekenregels dit voorschrijven. Daarbij heeft het college betrokken dat hij daarmee enerzijds volledig de gemaakte kosten van bijstand terugkrijgt en dat eiser hierdoor anderzijds niet wordt benadeeld, omdat hij feitelijk niets daarvan aan het college hoeft terug te betalen, maar juist nog een bedrag extra krijgt. De rechtbank acht deze afweging niet onevenredig.
5.9.
De stelling van eiser dat het college er desondanks ook voor had kunnen kiezen het lopende kalenderjaar (2023) netto terug te vorderen, waarna eiser dit ook netto nog datzelfde jaar aan het college had kunnen terugbetalen, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Het gaat om de toepassing van een bevoegdheid van het college en het college heeft deugdelijk gemotiveerd hoe hij met deze bevoegdheid omgaat, wat de rechtbank als gezegd niet onevenredig acht – ook niet in het geval van eiser. Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat het college voor het lopende kalenderjaar er ook voor zou hebben kunnen (en ook moeten) kiezen geen gebruik te maken van zijn verrekeningsbevoegdheid, overweegt de rechtbank dat zij eiser ook daarin niet volgt. Het college zou dan immers het risico lopen dat eiser na ontvangst van zijn netto Wajong-uitkering, om welke reden of door welke omstandigheid dan ook, de netto-bijstand niet (volledig) aan het college zou terugbetalen, waarna het college een niet betaalde vordering op eiser overhoudt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college in redelijkheid tot verrekening heeft mogen overgaan en daarbij de bijstand bruto heeft mogen terugvorderen. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
De toepassing van de jonggehandicaptenkorting
6. Eiser voert voorts aan dat het college over de periode van 2019 tot en met 2023 ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de jonggehandicaptenkorting waar eiser recht op heeft wanneer aan hem de Wajong-uitkering wordt uitbetaald. Eiser heeft met terugwerkende kracht vanaf 2019 recht op de jonggehandicaptenkorting (ongeveer € 50,00 per maand), omdat hem vanaf 2019 een Wajong-uitkering is toegekend. Bij de eindafrekening (de nabetaling) die in 2023 plaatsvindt, is dit belastingvoordeel (ter hoogte van de jonggehandicaptenkorting) verdwenen. Het college had hiermee rekening moeten houden bij de belangenafweging die hij in het kader van de bevoegdheid tot terugvordering moet maken, hetgeen tot de conclusie had moeten leiden dat een bedrag ter hoogte van de jonggehandicaptenkorting niet mag worden teruggevorderd. Door geen rekening te houden met de jonggehandicaptenkorting, heeft het college feitelijk te veel loonbelasting ingehouden en afgedragen. Eiser vindt het een onredelijk standpunt van het college om tegen te werpen dat eiser de jonggehandicaptenkorting door middel van het doen van aangifte inkomstenbelasting bij de belastingdienst kan terugvragen.
6.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat hij terecht geen rekening heeft gehouden met de jonggehandicaptenkorting, omdat die feitelijk niet is toegepast en aanpassing achteraf ook niet meer mogelijk is. Het recht op jonggehandicaptenkorting verlaagt de bruto verstrekte bijstandsuitkering over het verleden niet en heeft geen invloed op de door het college teruggevorderde en aan het UWV doorgegeven bruto bijstand. Het college ziet geen aanleiding om in zoverre geen gebruik te maken van de bevoegdheid tot terugvordering. Het belang om tot terugvordering over te gaan van de gemaakte kosten van bijstand weegt voor het college zwaarder dan het belang van eiser om zich niet tot de belastingdienst te hoeven wenden. Het college is op basis van de Wet LB en de Rekenregels gehouden om bruto terug te vorderen. Niet in geschil is dat met terugwerkende kracht Wajong-uitkering is toegekend en dat dit inkomen voor de PW is, waardoor de PW terugbetaald moet worden, maar gebleken is ook dat de Wajong-uitkering substantieel hoger ligt dan de in diezelfde periode verstrekte bijstandsuitkering. Hierdoor heeft eiser dan ook beschikking gehad over een inkomen boven de bijstandsnorm. Een reden temeer voor het college om niet van terugvordering af te zien is dat er volledige verrekening met het UWV heeft plaatsgevonden, eiser niets meer aan het college is verschuldigd en een bedrag van € 27.322,17 Wajong uitkering nabetaald heeft gekregen. Eiser wordt niet benadeeld, omdat hij de jonggehandicaptenkorting via de (aangifte) inkomstenbelasting terug kan krijgen. Dit kan tot en met 31 december 2024 (vijf jaar na afloop van het belastingjaar 2019), aldus het college.
6.2.
De rechtbank acht de door het college gemaakte belangenafweging niet onevenredig of anderszins onrechtmatig. Feit is dat het college bij de verstrekking van de bijstand in 2019 tot en met 2023 geen jonggehandicaptenkorting heeft toegepast. Het college was daartoe op dat moment ook niet verplicht, omdat eiser op dat moment ook niet kenbaar aan de voorwaarden voor het recht daarop voldeed. [20] De jonggehandicaptenkorting maakt dan ook geen deel uit van de kosten van bijstand die het college over deze periode heeft gemaakt. Wanneer het college ervoor zou kiezen om desondanks op basis van de nu bekende feiten een bedrag ter hoogte van de jonggehandicaptenkorting niet van eiser terug te vorderen, betekent dit feitelijk dat het college de gemaakte kosten ter hoogte van dit bedrag zelf zou dragen. Eiser heeft namelijk niet gesteld en ook anderszins blijkt uit niets, dat het college dit bedrag vervolgens van de belastingdienst terug zou kunnen krijgen. Daar staat tegenover dat het college allereerst onweersproken heeft gesteld dat eiser dit zelf wel kan, door zich tot de belastingdienst te wenden. In zoverre loopt hij dan ook geen jonggehandicaptenkorting mis, hij moet zich alleen tot een andere instantie (de belastingdienst) wenden. Nu het eiser ondanks zijn beperkingen lukt om rechtsmiddelen tegen beslissingen aan te wenden, ziet de rechtbank niet in waarom dat dit dan niet van hem kan worden gevergd. Daarbij komt dat ter zitting bleek dat het UWV de jonggehandicaptenkorting in ieder geval over het kalenderjaar 2023 al heeft toegepast, [21] wat dus betekent dat eiser dit bedrag over dit jaar niet is misgelopen en dus ook niet meer van het college zou hoeven krijgen. [22] Gelet hierop, alsmede gelet op het feit dat eiser na de terugbetaling/verrekening van de kosten van bijstand nog een bedrag van € 27.322,17 netto van het UWV heeft ontvangen, acht de rechtbank de afweging die het college in dit verband heeft gemaakt niet onevenredig.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.C.A. Wilschut, voorzitter, en mr. J.M.E. Derks en
mr. T.M. Schelfhout, leden, in aanwezigheid van mr.N.H.C. Schroeten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2024
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 23 juli 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het college heeft verder het bezwaar gericht tegen de intrekking van de bijstandsuitkering per
2.Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen.
3.Een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
4.Er is een totaalbedrag van € 41.561,16 gedeclareerd, waarvan € 38.913,03 bruto verleende bijstandsuitkering en een bedrag van € 2.648,13 premie Zorgverzekeringswet.
5.Met zaaknummer 24/586.
6.De terugvorderingsgrondslag is gebaseerd op artikel 58, tweede lid, onderdeel f onder 1 van de PW: achteraf verkregen middelen.
7.De grondslag voor deze verrekening is artikel 60a, tweede lid, van de PW.
8.Het college verwijst hiervoor naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2365, r.o. 1.10, 4.6.4 en 4.12.
10.In de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht
11.Eiser verwijst hiervoor naar de onder voetnoot 7 vermelde uitspraak en een uitspraak van de rechtbank Limburg van 8 november 2023.
12.Dit is de door het college berekende verschuldigde loonbelasting (brutering) over de in 2023 verstrekte bijstandsuitkering.
13.Het college verwijst hiervoor naar hoofdstuk 7 van de ‘
14.Inhoudende: wanneer de rekenregels dwingendrechtelijk een brutering voorschrijven, maakt het college gebruik van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 58, vijfde lid, van de PW.
15.zoals het onderhavige geval; verrekening van bijstandsuitkering met Wajong-uitkering
16.Artikel 10 van de Wet LB betreft het begrip loon.
17.Artikel 26 van de Wet LB regelt de belastingheffing van, voor zover van belang, beloningen die eenmaal per jaar worden toegekend.
18.Zie
19.Zie de uitspraak van 8 november 2023, ECLI:NL:RBLIM:2023:6512
20.Op pagina 30 van de Rekenregels staat dat dat de jonggehandicaptenkorting geldt voor een jonggehandicapte die recht heeft op een Wajonguitkering. Dat eiser aan deze voorwaarden voldeed, bleek pas op 4 augustus 2023.
21.Onduidelijk is of dit ook voor de overige jaren geldt, omdat in de beschikking van het UWV enkel staat dat de jonggehandicaptenkorting is toegepast, zonder een nadere specificatie daarvan.
22.Een dubbeltelling zou er juist toe kunnen leiden dat de belastingdienst meer belasting bij eiser gaat invorderen.