In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 31 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot homologatie van een onderhands akkoord op basis van artikel 383 van de Faillissementswet (Fw). De verzoekster, een organisatie die actief is in het betaald voetbal, heeft aanzienlijke financiële problemen ondervonden als gevolg van de COVID-19 crisis en degradatie uit de Eredivisie. Dit heeft geleid tot een sanering van haar schuldenlast door het aanbieden van een akkoord aan haar schuldeisers. Het akkoord houdt in dat schuldeisers op het concurrente deel van hun vordering een uitkering van 20% ontvangen, terwijl gelieerde vennootschappen afstand doen van enige uitkering.
De rechtbank heeft de procedure gevolgd en vastgesteld dat de stemgerechtigden in vier klassen zijn ingedeeld. De stemming heeft plaatsgevonden tot en met 9 januari 2024, waarbij de meerderheid van de schuldeisers in de relevante klassen heeft ingestemd met het akkoord. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of aan de voorwaarden voor homologatie is voldaan, zoals het waarborgen van de nakoming van het akkoord en het correct informeren van de schuldeisers.
Na beoordeling van het verzoek en de bijbehorende stukken, heeft de rechtbank geconcludeerd dat geen van de afwijzingsgronden van toepassing is. De rechtbank heeft daarom besloten het verzoek tot homologatie toe te wijzen, waarmee het akkoord wordt gehomologeerd. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren.