6.2.Voor de relevante regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak.
7. De rechtbank stelt vast dat de vraag over de invordering in verband met de last onder dwangsom van 23 september 2021 ook voorlag in de uitspraak van deze rechtbank van 23 november 2023.
8. De last onder dwangsom van 23 september 2021 is als volgt geformuleerd:
“
Wij gelasten u om te voldoen aan artikel 3.1 van de planregels van het vigerend bestemmingsplan door uw bedrijfsvoering dusdanig aan te passen dat u (uitsluitend) een ijsboerderij exploiteert. Dat betekent dat ijs de hoofdmoot/het hoofdbestanddeel dient te zijn van hetgeen u aanbiedt in uw horecagelegenheid. Daarnaast zijn ondergeschikt (kleine) gerechten en dranken toegestaan. (…) Om die ondergeschiktheid van de (kleine) gerechten en dranken tot uitdrukking te doen komen, dient uw totale aanbod uit80% ijsen20 % overig aanbodte bestaan (…)”.
9. De rechtbank heeft in de uitspraak van 23 november 2023, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 juni 2021, overwogen dat verweerder het totale aanbod aan (kleine) gerechten ter plaatse van de ijsboerderij in kaart moet brengen met behulp van de menukaart, de website en onderzoek ter plaatse en verweerder moet beoordelen of dit aanbod nog ondergeschikt is aan het totale aanbod van ijs. Verweerder moet dus, om vast te stellen of de derde-partij heeft voldaan aan de 80 procent-20 procent verhouding uit de last onder dwangsom van 23 september 2021, kijken naar de menukaart en de website. Verder dient verweerder onderzoek ter plaatse te verrichten. De rechtbank ziet geen reden om daar in de onderhavige zaak anders over te oordelen.
10. Ter zitting is met partijen besproken dat verweerder op 8 mei 2022 (Moederdag 2022 of in de dagen erna) niet ter plaatse van de ijsboerderij aan de [adres 2] te [plaats 2] een controle heeft gehouden. Verweerder heeft ook de website en de menukaart niet onderzocht. Dit is door verweerder ook niet betwist. Verweerder heeft dus geen onderzoek verricht en heeft dus niet onderzocht of er een dwangsom is verbeurd in verband met de last onder dwangsom van 23 september 2021. Het bestreden besluit is dus in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel (artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Deze beroepsgrond slaagt.
11. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat er op Moederdag 2022 geen controle ter plaatse van de ijsboerderij heeft plaatsgevonden, omdat verweerder aan de derde-partij heeft toegezegd dat deze de betreffende lunch mocht organiseren, volgt de rechtbank verweerder hierin niet. Van een dergelijke toezegging is de rechtbank namelijk niet gebleken.
12. Het beroep van eiser is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met
de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
13. De rechtbank ziet gelet op de aard van het gebrek geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing in deze zaak te nemen.
14. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar van eiser moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat en hoe hij in het kader van het nieuw te nemen besluit naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 23 november 2023 is omgegaan met de controles over / de vaststelling van de 80 procent-20 procent verhouding. Verweerder zou bij het nemen van een nieuw besluit op het bezwaar van eiser hierbij kunnen aansluiten.
15. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.