7.5.De beslissing om al dan niet een uitwegvergunning te verlenen is, gelet op de inhoud van deze weigeringsgronden, wat betreft de vraag of de weigeringsgronden zich voordoen een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Bij de beoordeling van de vraag of de belangen die zijn genoemd in de APV door de gevraagde uitweg in geding zijn, heeft het bestuursorgaan daarom beoordelingsruimte. Die beoordeling moet door de rechtbank terughoudend worden getoetst. Wanneer het bestuursorgaan een weigeringsgrond van toepassing acht, dient het bestuursorgaan vervolgens onder afweging van alle betrokken belangen te beoordelen of dat reden is om de omgevingsvergunning te weigeren.
Beoordeling door de rechtbank
8. De rechtbank stelt voorop dat verweerder, gelet op hetgeen is bepaald in artikel 2.18 van de Wabo, terecht alleen heeft getoetst aan de APV. In het onderliggende geval gaat het immers om een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 van de Wabo. De omgevingsvergunning kan daarom alleen worden geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening, in dit geval de APV (andere weigeringsgronden dan opgenomen in de APV mogen niet worden gehanteerd). De weigeringsgronden die verweerder aan het besluit ten grondslag heeft gelegd betreffen in dit geval de weigeringsgronden van artikel 2.12, tweede lid onder d (bescherming van groenvoorzieningen) en onder f (het perceel beschikt al over een uitweg) van de APV.
9. De rechtbank gaat hierna in op de twee door verweerder tegengeworpen weigeringsgronden. Daarna beoordeelt de rechtbank of de weigering van de tweede uitrit niet onevenredig is.
Bescherming groenvoorziening en tweede uitweg
10. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte stelt dat de aanleg van de tweede uitrit ten koste zou gaan van openbaar groen. Eiser betwist dat ter plaatse een groenvoorziening aanwezig is, waardoor hierin volgens eiser geen grond kan zijn gelegen om de aangevraagde omgevingsvergunning te weigeren. Eiser verwijst daarvoor naar een foto ten tijde van het bestreden besluit, waaruit blijkt dat (nog) geen sprake was van openbaar groen. Verder voert eiser aan dat verweerder de aanvraag niet mocht afwijzen met de motivering dat op het perceel al een uitrit aanwezig is. Eisers vindt namelijk dat hij een legitiem belang heeft bij de aanleg van de tweede uitrit.
11. Over de weigeringsgrond “de bescherming van groenvoorziening” overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar groen weliswaar ten tijde van het besluit op de aanvraag nog niet aanwezig was, maar dat op de plek van de aangevraagde uitrit wel groen was voorzien. Verweerder heeft erop gewezen dat ten tijde van het bestreden besluit al duidelijk was dat op de betreffende locatie voor de aangevraagde tweede uitrit een groenvoorziening was voorzien. Verweerder heeft ter zitting daarvoor verwezen naar een inrichtingstekening, waaruit blijkt dat op de plek van de aangevraagde uitrit een nog te realiseren groenvoorziening is ingetekend die onderdeel uitmaakt van de groenstructuur in de nieuwe wijk. Deze groenstructuur is van belang voor de ruimtelijke uitstraling van de nieuwbouwwijk, aldus verweerder. Uit de inrichtingstekening blijkt waar de inritten van de woningen en de openbare parkeerplaatsen gesitueerd zijn en rekening houdend daarmee, waar de groenvoorzieningen gesitueerd zijn. Naar het oordeel van de rechtbank staat hiermee voldoende vast dat de weigeringsgrond zich voordoet. Hoewel naast de woning ook een grote groenvoorziening gesitueerd is, is het groen dat zou moeten wijken voor de tweede uitweg, mede gelet op de voorgenomen groenstructuur in de wegen in de nieuwbouwwijk, niet zodanig marginaal dat niet gezegd kan worden dat er geen (ruimte voor) groen verloren gaat. Daarbij mag verweerder ook acht slaan op de precedentwerking die het toestaan van een tweede uitweg zou hebben (in deze woonwijk). Het enkele feit dat ten tijde van de besluitvorming ter plaatse feitelijk nog geen groenvoorziening aanwezig was, zoals eiser stelt, maakt verder niet dat verweerder deze weigeringsgrond niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. De bescherming ziet immers ook op nog te realiseren groen, mits dit ten tijde van het bestreden besluit concreet voorzien is.
12. Over de weigeringsgrond “tweede uitweg” overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet ter discussie staat dat op het perceel van eiser al een uitweg aanwezig is. Ook deze weigeringsgrond doet zich dus feitelijk voor. Het enkele feit dat eiser een legitiem belang stelt te hebben bij de gevraagde uitrit, maakt niet dat verweerder deze weigeringsgrond niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Deze weigeringsgrond dient materieel, zo merkt de rechtbank op, met name de andere weigeringsgronden, namelijk die van bruikbaarheid van de weg, veilig en doelmatig gebruik van de weg, bescherming van groenvoorzieningen en bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving. Wat betreft de bescherming van groenvoorzieningen verwijst de rechtbank in dit verband naar hetgeen hiervoor onder 11 is overwogen.
13. Verweerder is dus terecht uitgegaan van de twee genoemde weigeringsgronden. De rechtbank beoordeelt in het navolgende of verweerder, gelet op het gestelde belang van eiser, voldoende heeft gemotiveerd waarom op grond hiervan de omgevingsvergunning mocht worden geweigerd.
14. Eisers vindt dat hij een legitiem belang heeft bij de aanleg van de tweede uitrit. De belangenafweging had daarom in zijn voordeel moeten uitvallen.
15. De rechtbank ziet in het voorgaande niet alleen een beroep op een zorgvuldige belangenafweging, maar ook op het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank overweegt als volgt over de vraag of sprake is van een onredelijke belangenafweging en of de weigering onredelijk bezwarend is voor eiser.