ECLI:NL:RBLIM:2024:4459

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
ROE 23/1025
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een omgevingsvergunning voor een tweede uitrit op een woonperceel in verband met de bescherming van openbaar groen

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 16 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omgevingsvergunning voor het aanleggen van een tweede uitrit op een woonperceel. Eiser, die al een uitrit heeft, verzocht om een tweede uitrit op zijn perceel in Sittard-Geleen. De gemeente Sittard-Geleen weigerde de vergunning op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV), omdat de tweede uitrit ten koste zou gaan van openbaar groen en omdat elk perceel recht heeft op slechts één ontsluiting. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar de gemeente handhaafde de weigering. De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht had geweigerd, omdat de belangen van de bescherming van groenvoorzieningen zwaarder wogen dan het belang van eiser bij de aanleg van de tweede uitrit. De rechtbank concludeerde dat de weigering niet onevenredig was en verklaarde het beroep van eiser ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/1025

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen

(gemachtigde: mr. A.M.C. van den Bergh).

Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de door eiser aangevraagde omgevingsvergunning voor het aanleggen van een tweede uitrit op het adres [adres] in [plaats] geweigerd.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 12 april 2023 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser op 5 mei 2023 beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij besluit van 28 juli 2023 heeft verweerder een nieuw besluit op het bezwaar van eiser genomen (het bestreden besluit 2). Eiser heeft daartegen op 1 augustus 2023 aanvullende beroepsgronden ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juni 2024 behandeld ter zitting. Hieraan hebben deelgenomen: eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiser heeft op 23 mei 2022 bij verweerder een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het aanleggen van een tweede uitrit bij zijn woning op het adres [adres] in [plaats] . De aanvraag ziet op de activiteit ‘maken of veranderen van een uitweg’ als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder heeft de aangevraagde omgevingsvergunning bij het primaire besluit geweigerd op grond van de regels in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).
2. Verweerder heeft aan het primaire besluit ten grondslag gelegd dat de weigeringsgronden van artikel 2.12, tweede lid van de APV aan vergunningverlening in de weg staan en dat de Ambtelijke Werkgroep Verkeer (AWV) geen akkoord heeft gegeven voor het plan omdat het een tweede uitrit betreft. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het aantal uitwegen zoveel mogelijk moet worden beperkt omdat de realisatie van uitwegen direct ten koste gaat van parkeerruimte en/of groen. Elk perceel heeft volgens verweerder recht op één ontsluiting. Omdat het perceel van eiser al een ontsluiting heeft en een tweede uitweg ten koste gaat van openbaar groen, heeft verweerder de aangevraagde vergunning geweigerd. Eiser is het niet eens met de weigering en heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Het bestreden besluit 1
3. Bij het bestreden besluit 1 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de weigering in stand gelaten, onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften. Verweerder heeft aan dat besluit – kort gezegd – ten grondslag gelegd dat de aangevraagde omgevingsvergunning voor de activiteit ‘maken of veranderen van een uitweg’ op grond van de weigeringsgronden in de APV moet worden geweigerd. Verweerder is daarbij nader gemotiveerd ingegaan op de door eiser aangevoerde bezwaargronden en heeft de aanvraag opnieuw ter advisering voorgelegd aan de AWV. De AWV heeft opnieuw negatief geadviseerd en heeft daarbij gewezen op het feit dat eiser een parkeervoorziening heeft op eigen terrein en dat eiser de mogelijkheid heeft om zijn minder valide vrouw op de rijbaan voor zijn uitrit onmiddellijk in en uit te laten stappen wanneer de oprit bezet is door een andere auto. Daarbij heeft de AWV ook overwogen dat eiser ook niet in aanmerking komt voor een individuele gehandicaptenparkeerplaats omdat het perceel beschikt over een eigen oprit. Verder zorgt de tweede uitweg er volgens de AWV voor dat een openbare parkleerplaats permanent verloren gaat, terwijl de parkeerdruk in het gebied hoog is. Onder verwijzing naar dit advies heeft verweerder bij het bestreden besluit 1 nader gemotiveerd waarom de aangevraagde vergunning is geweigerd.
Het bestreden besluit 2
4. Eisers heeft tegen het bestreden besluit 1 op 5 mei 2023 beroep ingesteld. Verweerder heeft naar aanleiding van het ingestelde beroep met het bestreden besluit 2 een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser genomen. Daarin heeft verweerder nader gemotiveerd van welke feiten en omstandigheden bij de weigering is uitgegaan, omdat verweerder bij de nieuwe adviesaanvraag aan de AWV van onjuiste feiten en omstandigheden is uitgegaan. Verweerder is er bij de adviesaanvraag namelijk ten onrechte vanuit gegaan dat op de locatie van de tweede uitweg een openbare paarkeervoorziening is voorzien, terwijl dat niet het geval is. Wel is hier volgens verweerder openbaar groen voorzien. De tweede uitweg gaat dus niet ten koste van een openbare parkeerplaats, maar wel ten koste van openbaar groen. Om die reden heeft verweerder nader gemotiveerd waarom het verdwijnen van openbaar groen volgens verweerder niet opweegt tegen het belang van eiser om een tweede uitrit te realiseren, temeer nu eiser al over een over een uitweg beschikt. Verweerder heeft daarvoor verwezen naar een nader opgevraagd ambtelijk advies en heeft zich op het standpunt gesteld dat uitwegen moeten worden bezien als “noodzakelijk kwaad” omdat hierdoor de openbare functies zoals het openbaar groen in het gedrang komen. Dat de vrouw van eiser dichtbij de deur moet in- en uitstappen en daardoor een tweede auto niet op eigen terrein geparkeerd kan worden, acht verweerder onvoldoende om desondanks een tweede uitrit op het perceel toe te staan. Verweerder wijst er daarbij ook op dat het logistiek niet onmogelijk lijkt om een tweede auto in de voortuin te parkeren, zonder dat daarvoor een tweede uitrit moet worden aangelegd. Verder is verweerder bij dit besluit op het standpunt gebleven dat de vergunning moet worden geweigerd omdat reeds een uitweg op eigen terrein is gerealiseerd.
5. De rechtbank stelt voorop dat het bestreden besluit 2 als een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht heeft te gelden dat in beroep (mede) ter beoordeling voorligt. Uit het bestreden besluit 2 blijkt niet dat het bestreden besluit 1 door verweerder is ingetrokken. Dat zou overigens ook een gebrekkig besluit opleveren, nu het bestreden besluit 2 bijvoorbeeld niet verwijst naar het advies van de commissie bezwaarschriften. De rechtbank beschouwt het bestreden besluit 2 daarom als een wijziging (wat betreft het vervallen van de weigeringsgrond betreffende het verlies van openbare parkeergelegenheid) en aanvulling (wat betreft de motivering) van het bestreden besluit 1. Eiser heeft tegen het bestreden besluit 2 op 1 augustus 2023 (aanvullende) beroepsgronden ingediend. De rechtbank beoordeelt gelet op het voorgaande beide besluiten in samenhang in het licht van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd. In het vervolg van deze uitspraak noemt de rechtbank het samenstel van beide besluiten (dus het bestreden besluit 1 zoals dat is gewijzigd en aangevuld door het bestreden besluit 2) ‘het bestreden besluit’.
Het beroep van eiser
6. Eiser is het niet eens met de weigering en voert – kort samengevat – aan dat verweerder de omgevingsvergunning ten onrechte heeft geweigerd op grond van de weigeringsgronden van de APV en dat de weigering onevenredig is.
Juridisch kader
7. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het volgende wettelijke kader.
7.1.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden en is de Wabo ingetrokken. Gelet op artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet moet het geschil worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.
7.2.
Op grond van artikel 2.2, aanhef en onder e, van de Wabo geldt, voor zover ingevolge een bepaling in een gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen, een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
7.3.
Op grond van artikel 2.18 van de Wabo kan voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 van de Wabo de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening. Nu artikel 2.18 van de Wabo geen ruimte laat voor weigering op een andere grond, moet de uitwegvergunning worden verleend als geen van de weigeringsgronden zich voordoet.
7.4.
Op grond van artikel 2:12, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Sittard-Geleen (APV) [1] is het verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
Op grond van het tweede lid kan, voor zover hier van belang, de vergunning worden geweigerd “in het belang van:
de bruikbaarheid van de weg;
het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
de bescherming van groenvoorziening in de gemeente;
strijdigheid met het bestemmingsplan; of
indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten.”
7.5.
De beslissing om al dan niet een uitwegvergunning te verlenen is, gelet op de inhoud van deze weigeringsgronden, wat betreft de vraag of de weigeringsgronden zich voordoen een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Bij de beoordeling van de vraag of de belangen die zijn genoemd in de APV door de gevraagde uitweg in geding zijn, heeft het bestuursorgaan daarom beoordelingsruimte. Die beoordeling moet door de rechtbank terughoudend worden getoetst. Wanneer het bestuursorgaan een weigeringsgrond van toepassing acht, dient het bestuursorgaan vervolgens onder afweging van alle betrokken belangen te beoordelen of dat reden is om de omgevingsvergunning te weigeren. [2]
Beoordeling door de rechtbank
Het toetsingskader
8. De rechtbank stelt voorop dat verweerder, gelet op hetgeen is bepaald in artikel 2.18 van de Wabo, terecht alleen heeft getoetst aan de APV. In het onderliggende geval gaat het immers om een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 van de Wabo. De omgevingsvergunning kan daarom alleen worden geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening, in dit geval de APV (andere weigeringsgronden dan opgenomen in de APV mogen niet worden gehanteerd). De weigeringsgronden die verweerder aan het besluit ten grondslag heeft gelegd betreffen in dit geval de weigeringsgronden van artikel 2.12, tweede lid onder d (bescherming van groenvoorzieningen) en onder f (het perceel beschikt al over een uitweg) van de APV.
9. De rechtbank gaat hierna in op de twee door verweerder tegengeworpen weigeringsgronden. Daarna beoordeelt de rechtbank of de weigering van de tweede uitrit niet onevenredig is.
Bescherming groenvoorziening en tweede uitweg
10. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte stelt dat de aanleg van de tweede uitrit ten koste zou gaan van openbaar groen. Eiser betwist dat ter plaatse een groenvoorziening aanwezig is, waardoor hierin volgens eiser geen grond kan zijn gelegen om de aangevraagde omgevingsvergunning te weigeren. Eiser verwijst daarvoor naar een foto ten tijde van het bestreden besluit, waaruit blijkt dat (nog) geen sprake was van openbaar groen. Verder voert eiser aan dat verweerder de aanvraag niet mocht afwijzen met de motivering dat op het perceel al een uitrit aanwezig is. Eisers vindt namelijk dat hij een legitiem belang heeft bij de aanleg van de tweede uitrit.
11. Over de weigeringsgrond “de bescherming van groenvoorziening” overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar groen weliswaar ten tijde van het besluit op de aanvraag nog niet aanwezig was, maar dat op de plek van de aangevraagde uitrit wel groen was voorzien. Verweerder heeft erop gewezen dat ten tijde van het bestreden besluit al duidelijk was dat op de betreffende locatie voor de aangevraagde tweede uitrit een groenvoorziening was voorzien. Verweerder heeft ter zitting daarvoor verwezen naar een inrichtingstekening, waaruit blijkt dat op de plek van de aangevraagde uitrit een nog te realiseren groenvoorziening is ingetekend die onderdeel uitmaakt van de groenstructuur in de nieuwe wijk. Deze groenstructuur is van belang voor de ruimtelijke uitstraling van de nieuwbouwwijk, aldus verweerder. Uit de inrichtingstekening blijkt waar de inritten van de woningen en de openbare parkeerplaatsen gesitueerd zijn en rekening houdend daarmee, waar de groenvoorzieningen gesitueerd zijn. Naar het oordeel van de rechtbank staat hiermee voldoende vast dat de weigeringsgrond zich voordoet. Hoewel naast de woning ook een grote groenvoorziening gesitueerd is, is het groen dat zou moeten wijken voor de tweede uitweg, mede gelet op de voorgenomen groenstructuur in de wegen in de nieuwbouwwijk, niet zodanig marginaal dat niet gezegd kan worden dat er geen (ruimte voor) groen verloren gaat. Daarbij mag verweerder ook acht slaan op de precedentwerking die het toestaan van een tweede uitweg zou hebben (in deze woonwijk). Het enkele feit dat ten tijde van de besluitvorming ter plaatse feitelijk nog geen groenvoorziening aanwezig was, zoals eiser stelt, maakt verder niet dat verweerder deze weigeringsgrond niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. De bescherming ziet immers ook op nog te realiseren groen, mits dit ten tijde van het bestreden besluit concreet voorzien is.
12. Over de weigeringsgrond “tweede uitweg” overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet ter discussie staat dat op het perceel van eiser al een uitweg aanwezig is. Ook deze weigeringsgrond doet zich dus feitelijk voor. Het enkele feit dat eiser een legitiem belang stelt te hebben bij de gevraagde uitrit, maakt niet dat verweerder deze weigeringsgrond niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Deze weigeringsgrond dient materieel, zo merkt de rechtbank op, met name de andere weigeringsgronden, namelijk die van bruikbaarheid van de weg, veilig en doelmatig gebruik van de weg, bescherming van groenvoorzieningen en bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving. Wat betreft de bescherming van groenvoorzieningen verwijst de rechtbank in dit verband naar hetgeen hiervoor onder 11 is overwogen.
13. Verweerder is dus terecht uitgegaan van de twee genoemde weigeringsgronden. De rechtbank beoordeelt in het navolgende of verweerder, gelet op het gestelde belang van eiser, voldoende heeft gemotiveerd waarom op grond hiervan de omgevingsvergunning mocht worden geweigerd.
Evenredigheid
14. Eisers vindt dat hij een legitiem belang heeft bij de aanleg van de tweede uitrit. De belangenafweging had daarom in zijn voordeel moeten uitvallen.
15. De rechtbank ziet in het voorgaande niet alleen een beroep op een zorgvuldige belangenafweging, maar ook op het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank overweegt als volgt over de vraag of sprake is van een onredelijke belangenafweging en of de weigering onredelijk bezwarend is voor eiser.
15.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom de weigeringsgronden van artikel 2.12, tweede lid, onder d en onder f van de APV, gelet op de betrokken belangen, voor verweerder reden zijn om de omgevingsvergunning te weigeren. De rechtbank motiveert dat oordeel als volgt.
15.2.
Verweerder heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het belang bij het weigeren van de vergunning, vanwege het openbaar groen, voor verweerder zwaarder weegt dan het belang van eiser, nu eiser al over een uitrit beschikt. Verweerder heeft daarbij van belang geacht dat slechts één uitweg per te ontsluiten perceel wordt toegestaan op grond van de APV. Verweerder heeft daarvoor verwezen naar het uitgangspunt zoals verwoord in de toelichting van de APV, waaruit volgt dat het aantal uitwegen zo veel mogelijk wordt beperkt en dat slechts medewerking wordt verleend aan de realisatie van maximaal één uitweg per te ontsluiten perceel. Onder 11 en 12 is reeds ingegaan op deze (algemene) belangen die, zo heeft verweerder voldoende gemotiveerd, gediend zijn bij de weigering van de vergunning.
15.3.
De rechtbank is gebleken dat verweerder het belang van eiser kenbaar bij de besluitvorming heeft betrokken en dat verweerder kenbaar heeft gemotiveerd waarom het door eiser gestelde belang voor verweerder onvoldoende is om in afwijking van het uitgangspunt een tweede uitrit op het perceel toe te staan. Eisers argument voor een tweede inrit is met name gelegen in de omstandigheid dat de echtgenote van eiser dicht bij de voordeur moet kunnen in- en uitstappen omdat zij minder valide is. Nu het perceel reeds een inrit heeft, gaat dit argument echter niet op: het in- en uitstappen kan immers al direct bij de entree van de woning. Op de aanwezige inrit kunnen bovendien twee auto’s worden geparkeerd, zodat de bestaande uitweg ook reeds faciliteert dat beide auto’s op het perceel kunnen worden geparkeerd. De wens om beide auto’s onafhankelijk van elkaar het perceel op en af te kunnen laten rijden is onvoldoende om afbreuk te doen aan de onder 15.2 genoemde belangen. Eiser onderscheidt zich met deze wens bovendien onvoldoende van vele andere huishoudens met twee (of meer) auto’s. De tweede auto kan ofwel op de oprit worden geparkeerd ofwel op een openbare parkeerplaats. Dat de weigering voor eiser tot onevenredige gevolgen zou leiden, is de rechtbank dan ook niet gebleken.
Conclusie
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Bergmans, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2024
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 16 juli 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zoals deze luidde ten tijde van het bestreden besluit; dat is de verordening die op 19 mei 2022 door de gemeenteraad is vastgesteld.
2.De rechtbank verwijst hiervoor naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), zoals de uitspraak van 19 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT8579 en 4 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:289.