Overwegingen
Waar gaan deze zaken over?
1. Eiser is eigenaar van het pand aan de [adres] te [plaats] (hierna: het pand). Eerder heeft verweerder aan eiser op 23 augustus 2016 een omgevingsvergunning verleend voor het inpandig realiseren van één woning en acht kamers voor kamerverhuur aan studenten.
2. Bij controles heeft verweerder meerdere overtredingen vastgesteld. Vanwege die overtredingen heeft verweerder aan eiser eerst de last onder dwangsom en daarna de last onder bestuursdwang opgelegd die in deze procedure aan de orde zijn. Het beroep over de last onder dwangsom heeft mede betrekking op de beschikking tot invordering van de verbeurde dwangsom.
3. Hierna wordt eerst de aanleiding en de inhoud van de drie besluiten weergegeven die in deze procedure aan de orde zijn. Vervolgens wordt per besluit het oordeel van de rechtbank weergegeven.
4. Op 19 en 26 mei 2021 hebben gemeentelijke toezichthouders samen met de brandweer en de politie een controle uitgevoerd bij het pand. De bevindingen tijdens de controle zijn voor verweerder aanleiding geweest om aan eiser een last onder dwangsom op te leggen vanwege de volgende overtredingen:
- de aanwezigheid op de begane grond van een tweede woning, in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de verleende omgevingsvergunning;
- de verhuur van negen kamers, die niet (volledig) worden verhuurd aan studenten, in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en onder c, van de Wabo en de verleende omgevingsvergunning ;
- de naar achteren geplaatste balustrade op het dakterras van het pand, in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo en de verleende omgevingsvergunning;
- de overkapping die is aangebracht en dichtgezet op de begane grond aan de achterzijde van het pand, in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, artikel 2.3a van de Wabo en de verleende omgevingsvergunning ;
- diverse overtredingen van het Bouwbesluit 2012.
5. Aan de last onder dwangsom is een dwangsom van € 50.000,- ineens verbonden. Op verzoek van eiser heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot en met 30 november 2021.
De last onder bestuursdwang
6. Tijdens de hiervoor genoemde controle op 7 december 2021 is gebleken van overtredingen van de brandveiligheidsvoorschriften uit het Bouwbesluit 2012,die volgens verweerder in aard en omvang waren toegenomen ten opzichte van de situatie ten tijde van het opleggen van de last onder dwangsom, gelet op de (zichtbare sporen van) gebreken in de elektrische voorzieningen in het hele pand en de toegenomen vuurlast.
7. Naar aanleiding van deze controle heeft verweerder besloten om een last onder bestuursdwang op te leggen aan eiser wegens overtreding van artikel 1a en artikel 1b van de Woningwet. Indien eiser niet binnen de begunstigingstermijn van – aanvankelijk – één week aan de last zou voldoen, zou verweerder overgaan tot het toepassen van bestuursdwang hetgeen inhoudt dat verweerder de last door feitelijk handelen ten uitvoer zou leggen en de overtredingen zelf zou beëindigen door een bedrijf in te schakelen dat de geconstateerde gebreken in het pand zou doen herstellen.
8. Op verzoek van eiser heeft verweerder de begunstigingstermijn van de last onder bestuursdwang verlengd tot en met 31 januari 2022.
De invorderingsbeschikking
9. Verweerder heeft in aanwezigheid van de brandweer op 7 december 2021 opnieuw een controle uitgevoerd ter plaatse van het pand. Nu tijdens deze controle is gebleken dat de overtredingen waarop de last onder dwangsom zag niet (volledig) waren beëindigd en beëindigd gehouden, heeft verweerder de dwangsom van € 50.000,- ingevorderd.
De beoordeling van de last onder dwangsom
10. De rechtbank stelt vast dat eiser de overtredingen in de last onder dwangsom niet heeft betwist. Verweerder was daarom bevoegd om tot handhavend optreden over te gaan. In het algemeen geldt dat indien verweerder bevoegd is tot handhavend optreden, hij ook van die bevoegdheid gebruik mag en zelfs moet maken. Er kunnen echter redenen zijn, ook wel bijzondere omstandigheden genoemd, dat verweerder in dit concrete geval van handhaving moet afzien. Eiser heeft geen redenen zoals hiervoor bedoeld aangevoerd, op grond waarvan verweerder niet tot het opleggen van een last onder dwangsom mocht overgaan. Eiser richt zich alleen tegen de lengte van de begunstigingstermijn en de hoogte van de dwangsom.
Begunstigingstermijn te kort?
11. Eiser stelt zich op het standpunt dat de in de last onder dwangsom opgenomen begunstigingstermijn te kort is.
12. In artikel 5:32a, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat bij een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, een termijn wordt gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. Een begunstigingstermijn dient niet wezenlijk korter en niet wezenlijk langer te worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen.
12.1.Op verzoek van eiser heeft verweerder de begunstigingstermijn in de last onder dwangsom verlengd, waarbij verweerder zich heeft gebaseerd op de concrete planning van het bedrijf [bedrijfsnaam] die eiser op 12 augustus 2021 aan verweerder heeft overgelegd. Hieruit bleek op welke termijn met diverse werkzaamheden zou worden aangevangen en wanneer alle overtredingen zouden zijn beëindigd. Naar aanleiding van deze overgelegde planning heeft verweerder besloten om de begunstigingstermijn, in lijn met het door eiser daartoe gedane verzoek, te verlengen tot en met 30 november 2021.
12.2.De rechtbank is van oordeel dat verweerder de begunstigingstermijn mocht vaststellen overeenkomstig de door eiser zelf overgelegde planning, gelet ook op de duur van ruim vier maanden van de periode tussen het opleggen van de last onder dwangsom en het einde van de begunstigingstermijn. Deze beroepsgrond van eiser slaagt daarom niet.
13. Eiser stelt zich daarnaast op het standpunt dat de dwangsom als onredelijk en disproportioneel te beschouwen is.
13.1.Uit artikel 5:32b, derde lid van de Awb volgt dat de dwangsombedragen in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.
13.2.Volgens vaste rechtspraak heeft het opleggen van een last onder dwangsom het doel de overtreder te bewegen tot naleving van de geldende regels. Van de dwangsom moet een zodanige prikkel uitgaan dat de opgelegde last wordt uitgevoerd zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. Daarbij heeft verweerder bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom beleidsruimte, zodat de rechtbank de hoogte daarvan terughoudend toetst.
13.3.Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom vastgesteld op € 50.000,-. In het bestreden besluit 1 heeft verweerder toegelicht dat bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom met name is gekeken naar de strijdigheid met het Bouwbesluit 2012 en de verleende omgevingsvergunning en de daarin opgenomen (minimum) eisen. Verweerder heeft daaraan een dwangsom gekoppeld van € 20.000,-. Daarbij heeft verweerder ook betrokken dat illegale woningsplitsingen/verkamering in de praktijk veelal gepaard gaan met diverse ongewenste (sociale) problematieken. De geschatte huurinkomsten van circa € 5.000,- per maand alsmede de hoogte van het bedrag voor het overtreden van het Bouwbesluit 2012 en het in strijd handelen met de omgevingsvergunning (ad. € 20.000,-) heeft verweerder vermenigvuldigd met een factor 2, omdat gelet op de ernst van de situatie een zodanige prikkel van de dwangsom moet uitgaan dat de last wordt uitgevoerd zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de hoogte van de dwangsom met deze toelichting voldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank is van oordeel dat de hoogte van de dwangsom in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsom. Deze beroepsgrond van eiser slaagt niet.
14. Uit het voorgaande volgt dat het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1 ongegrond is.
De beoordeling van de last onder bestuursdwang
15. De rechtbank stelt voorop dat in deze uitspraak niet de wijze waarop verweerder feitelijk uitvoering heeft gegeven aan de last onder bestuursdwang ter beoordeling voorligt. Ook een eventuele kostenverhaalsbeschikking, waarbij de feitelijke uitvoering aan de orde zou kunnen komen, maakt geen onderdeel uit van deze procedure. Hoewel de begunstigingstermijn is verstreken, is de rechtbank van oordeel dat eiser belang heeft bij een beoordeling van het beroep nu eiser op de zitting heeft gesteld dat hij schade heeft geleden en de rechtbank dat voldoende aannemelijk acht.
16. Eiser heeft niet betwist dat ten tijde van het opleggen van de last onder bestuursdwang diverse brandveiligheidsvoorschriften uit het Bouwbesluit 2012 werden overtreden. Verweerder was daarom bevoegd om tot handhavend optreden over te gaan. Ook ten aanzien van de last onder bestuursdwang heeft eiser geen redenen aangevoerd waarom verweerder niet tot handhavend optreden mocht overgaan. Het betoog van eiser dat verweerder niet tot bestuursdwang had moeten overgaan omdat eiser zelf de overtredingen (sneller) had kunnen beëindigen, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft namelijk met de begunstigingstermijnen die gelegenheid gehad.
Begunstigingstermijn te kort?
17. Eiser stelt zich op het standpunt dat de begunstigingstermijn van de last onder bestuursdwang te kort is.
18. De rechtbank overweegt dat verweerder de begunstigingstermijn op verzoek van eiser heeft verlengd en vastgesteld op de periode tot en met 31 januari 2022. Eiser heeft niet onderbouwd waarom de begunstigingstermijn te kort was om de overtredingen te beëindigen. Daarbij betrekt de rechtbank dat de last onder bestuursdwang niet op zichzelf stond, maar voortborduurde op een handhavingstraject dat verweerder is gestart op 14 juni 2021 met het uitbrengen van het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom. Deze beroepsgrond van eiser slaagt niet.
19. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is daarom ongegrond.