ECLI:NL:RBLIM:2024:393

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
ROE 22/338 en ROE 22/1316
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van last onder dwangsom en bestuursdwang in bestuursrechtelijke handhaving

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 23 januari 2024, zijn twee zaken behandeld die betrekking hebben op handhaving door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vaals. De eiser, eigenaar van een pand in Vaals, heeft beroep ingesteld tegen besluiten van de gemeente die hem een last onder dwangsom en een last onder bestuursdwang hebben opgelegd wegens diverse overtredingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Bouwbesluit 2012. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser de overtredingen niet heeft betwist en dat de gemeente bevoegd was om handhavend op te treden. De rechtbank oordeelt dat de opgelegde dwangsom van € 50.000,- niet onredelijk is en dat de begunstigingstermijnen voor het beëindigen van de overtredingen niet te kort waren. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt de besluiten van de gemeente.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 22 / 338 en ROE 22 / 1316

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2024 in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.J. Baltus),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vaals, verweerder

(gemachtigden: mr. T.J.G. Keulders, mr. S. Pieters en ing. R. Houben).

Procesverloop

De last onder dwangsom (zaaknummer 22/338)
Bij besluit van 20 juli 2021 (het primaire besluit 1) heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd die inhoudt dat eiser diverse overtredingen in en bij het pand gelegen aan de [adres] te [plaats] beëindigt en beëindigd houdt, met een begunstigingstermijn tot en met 15 september 2021. De hoogte van de dwangsom heeft verweerder bepaald op € 50.000,- ineens.
Bij besluit van 7 september 2021 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom verlengd tot en met 30 november 2021.
Bij besluit van 21 december 2021 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser tegen de last onder dwangsom, in navolging van het advies van de Intergemeentelijke Adviescommissie onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
De last onder bestuursdwang (zaaknummer 22/1316)
Bij besluit van 8 december 2021 (het primaire besluit 3) heeft verweerder aan eiser een last onder bestuursdwang opgelegd wegens diverse overtredingen in hetzelfde pand, met een begunstigingstermijn van één week.
Bij besluit van 21 december 2021 (het primaire besluit 4) heeft verweerder de begunstigingstermijn van de last onder bestuursdwang verlengd tot en met 31 januari 2022.
Bij besluit van 4 mei 2022 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser tegen de last onder bestuursdwang, in navolging van het advies van de Intergemeentelijke Adviescommissie, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit 2 beroep ingesteld.
De invorderingsbeschikking
Bij besluit van 22 maart 2022 (het bestreden besluit 3) heeft verweerder besloten over te gaan tot invordering van de verbeurde dwangsom.
Alle zaken
De rechtbank heeft de beroepen op 8 november 2023 gevoegd op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Overwegingen

Waar gaan deze zaken over?
1. Eiser is eigenaar van het pand aan de [adres] te [plaats] (hierna: het pand). Eerder heeft verweerder aan eiser op 23 augustus 2016 een omgevingsvergunning verleend voor het inpandig realiseren van één woning en acht kamers voor kamerverhuur aan studenten.
2. Bij controles heeft verweerder meerdere overtredingen vastgesteld. Vanwege die overtredingen heeft verweerder aan eiser eerst de last onder dwangsom en daarna de last onder bestuursdwang opgelegd die in deze procedure aan de orde zijn. Het beroep over de last onder dwangsom heeft mede betrekking op de beschikking tot invordering van de verbeurde dwangsom. [1]
3. Hierna wordt eerst de aanleiding en de inhoud van de drie besluiten weergegeven die in deze procedure aan de orde zijn. Vervolgens wordt per besluit het oordeel van de rechtbank weergegeven.
De last onder dwangsom
4. Op 19 en 26 mei 2021 hebben gemeentelijke toezichthouders samen met de brandweer en de politie een controle uitgevoerd bij het pand. De bevindingen tijdens de controle zijn voor verweerder aanleiding geweest om aan eiser een last onder dwangsom op te leggen vanwege de volgende overtredingen:
- de aanwezigheid op de begane grond van een tweede woning, in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de verleende omgevingsvergunning;
- de verhuur van negen kamers, die niet (volledig) worden verhuurd aan studenten, in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en onder c, van de Wabo en de verleende omgevingsvergunning ;
- de naar achteren geplaatste balustrade op het dakterras van het pand, in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo en de verleende omgevingsvergunning;
- de overkapping die is aangebracht en dichtgezet op de begane grond aan de achterzijde van het pand, in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, artikel 2.3a van de Wabo en de verleende omgevingsvergunning ;
- diverse overtredingen van het Bouwbesluit 2012.
5. Aan de last onder dwangsom is een dwangsom van € 50.000,- ineens verbonden. Op verzoek van eiser heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot en met 30 november 2021.
De last onder bestuursdwang
6. Tijdens de hiervoor genoemde controle op 7 december 2021 is gebleken van overtredingen van de brandveiligheidsvoorschriften uit het Bouwbesluit 2012, [2] die volgens verweerder in aard en omvang waren toegenomen ten opzichte van de situatie ten tijde van het opleggen van de last onder dwangsom, gelet op de (zichtbare sporen van) gebreken in de elektrische voorzieningen in het hele pand en de toegenomen vuurlast.
7. Naar aanleiding van deze controle heeft verweerder besloten om een last onder bestuursdwang op te leggen aan eiser wegens overtreding van artikel 1a en artikel 1b van de Woningwet. Indien eiser niet binnen de begunstigingstermijn van – aanvankelijk – één week aan de last zou voldoen, zou verweerder overgaan tot het toepassen van bestuursdwang hetgeen inhoudt dat verweerder de last door feitelijk handelen ten uitvoer zou leggen en de overtredingen zelf zou beëindigen door een bedrijf in te schakelen dat de geconstateerde gebreken in het pand zou doen herstellen.
8. Op verzoek van eiser heeft verweerder de begunstigingstermijn van de last onder bestuursdwang verlengd tot en met 31 januari 2022.
De invorderingsbeschikking
9. Verweerder heeft in aanwezigheid van de brandweer op 7 december 2021 opnieuw een controle uitgevoerd ter plaatse van het pand. Nu tijdens deze controle is gebleken dat de overtredingen waarop de last onder dwangsom zag niet (volledig) waren beëindigd en beëindigd gehouden, heeft verweerder de dwangsom van € 50.000,- ingevorderd.
De beoordeling van de last onder dwangsom
10. De rechtbank stelt vast dat eiser de overtredingen in de last onder dwangsom niet heeft betwist. Verweerder was daarom bevoegd om tot handhavend optreden over te gaan. In het algemeen geldt dat indien verweerder bevoegd is tot handhavend optreden, hij ook van die bevoegdheid gebruik mag en zelfs moet maken. Er kunnen echter redenen zijn, ook wel bijzondere omstandigheden genoemd, dat verweerder in dit concrete geval van handhaving moet afzien. Eiser heeft geen redenen zoals hiervoor bedoeld aangevoerd, op grond waarvan verweerder niet tot het opleggen van een last onder dwangsom mocht overgaan. Eiser richt zich alleen tegen de lengte van de begunstigingstermijn en de hoogte van de dwangsom.
Begunstigingstermijn te kort?
11. Eiser stelt zich op het standpunt dat de in de last onder dwangsom opgenomen begunstigingstermijn te kort is.
12. In artikel 5:32a, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat bij een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, een termijn wordt gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. Een begunstigingstermijn dient niet wezenlijk korter en niet wezenlijk langer te worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. [3]
12.1.
Op verzoek van eiser heeft verweerder de begunstigingstermijn in de last onder dwangsom verlengd, waarbij verweerder zich heeft gebaseerd op de concrete planning van het bedrijf [bedrijfsnaam] die eiser op 12 augustus 2021 aan verweerder heeft overgelegd. Hieruit bleek op welke termijn met diverse werkzaamheden zou worden aangevangen en wanneer alle overtredingen zouden zijn beëindigd. Naar aanleiding van deze overgelegde planning heeft verweerder besloten om de begunstigingstermijn, in lijn met het door eiser daartoe gedane verzoek, te verlengen tot en met 30 november 2021.
12.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de begunstigingstermijn mocht vaststellen overeenkomstig de door eiser zelf overgelegde planning, gelet ook op de duur van ruim vier maanden van de periode tussen het opleggen van de last onder dwangsom en het einde van de begunstigingstermijn. Deze beroepsgrond van eiser slaagt daarom niet.
Dwangsom te hoog?
13. Eiser stelt zich daarnaast op het standpunt dat de dwangsom als onredelijk en disproportioneel te beschouwen is.
13.1.
Uit artikel 5:32b, derde lid van de Awb volgt dat de dwangsombedragen in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.
13.2.
Volgens vaste rechtspraak heeft het opleggen van een last onder dwangsom het doel de overtreder te bewegen tot naleving van de geldende regels. Van de dwangsom moet een zodanige prikkel uitgaan dat de opgelegde last wordt uitgevoerd zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. Daarbij heeft verweerder bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom beleidsruimte, zodat de rechtbank de hoogte daarvan terughoudend toetst.
13.3.
Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom vastgesteld op € 50.000,-. In het bestreden besluit 1 heeft verweerder toegelicht dat bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom met name is gekeken naar de strijdigheid met het Bouwbesluit 2012 en de verleende omgevingsvergunning en de daarin opgenomen (minimum) eisen. Verweerder heeft daaraan een dwangsom gekoppeld van € 20.000,-. Daarbij heeft verweerder ook betrokken dat illegale woningsplitsingen/verkamering in de praktijk veelal gepaard gaan met diverse ongewenste (sociale) problematieken. De geschatte huurinkomsten van circa € 5.000,- per maand alsmede de hoogte van het bedrag voor het overtreden van het Bouwbesluit 2012 en het in strijd handelen met de omgevingsvergunning (ad. € 20.000,-) heeft verweerder vermenigvuldigd met een factor 2, omdat gelet op de ernst van de situatie een zodanige prikkel van de dwangsom moet uitgaan dat de last wordt uitgevoerd zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de hoogte van de dwangsom met deze toelichting voldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank is van oordeel dat de hoogte van de dwangsom in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsom. Deze beroepsgrond van eiser slaagt niet.
14. Uit het voorgaande volgt dat het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1 ongegrond is.
De beoordeling van de last onder bestuursdwang
15. De rechtbank stelt voorop dat in deze uitspraak niet de wijze waarop verweerder feitelijk uitvoering heeft gegeven aan de last onder bestuursdwang ter beoordeling voorligt. Ook een eventuele kostenverhaalsbeschikking, waarbij de feitelijke uitvoering aan de orde zou kunnen komen, maakt geen onderdeel uit van deze procedure. Hoewel de begunstigingstermijn is verstreken, is de rechtbank van oordeel dat eiser belang heeft bij een beoordeling van het beroep nu eiser op de zitting heeft gesteld dat hij schade heeft geleden en de rechtbank dat voldoende aannemelijk acht.
16. Eiser heeft niet betwist dat ten tijde van het opleggen van de last onder bestuursdwang diverse brandveiligheidsvoorschriften uit het Bouwbesluit 2012 werden overtreden. Verweerder was daarom bevoegd om tot handhavend optreden over te gaan. Ook ten aanzien van de last onder bestuursdwang heeft eiser geen redenen aangevoerd waarom verweerder niet tot handhavend optreden mocht overgaan. Het betoog van eiser dat verweerder niet tot bestuursdwang had moeten overgaan omdat eiser zelf de overtredingen (sneller) had kunnen beëindigen, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft namelijk met de begunstigingstermijnen die gelegenheid gehad.
Begunstigingstermijn te kort?
17. Eiser stelt zich op het standpunt dat de begunstigingstermijn van de last onder bestuursdwang te kort is.
18. De rechtbank overweegt dat verweerder de begunstigingstermijn op verzoek van eiser heeft verlengd en vastgesteld op de periode tot en met 31 januari 2022. Eiser heeft niet onderbouwd waarom de begunstigingstermijn te kort was om de overtredingen te beëindigen. Daarbij betrekt de rechtbank dat de last onder bestuursdwang niet op zichzelf stond, maar voortborduurde op een handhavingstraject dat verweerder is gestart op 14 juni 2021 met het uitbrengen van het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom. Deze beroepsgrond van eiser slaagt niet.
19. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is daarom ongegrond.

Conclusie

20. De beroepen zijn ongegrond.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B.L. van der Weele, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Genders, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2024 .
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 23 januari 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 5:39 van de Awb.
2.Te weten artikel 1.16, artikel 1.18, artikel 2.90, artikel 6.3, artikel 6.8, artikel 6.21, artikel 6.24, artikel 6.26 lid 1, artikel 6.31, artikel 7.10 en artikel 7.16 van het Bouwbesluit 2012.
3.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3891 en van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2643.