ECLI:NL:RBLIM:2024:3926

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
C03.303884/HA ZA 22-170
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Borgtocht en zorgplicht van de bank in het ondernemingsrecht

In deze zaak vordert de COOPERATIEVE RABOBANK U.A. betaling van een bedrag van € 2.500.000,- van de gedaagden, die zich als borg hebben verbonden voor de verplichtingen van Arbor Holding B.V. en aanverwante vennootschappen. De rechtbank Limburg heeft op 3 juli 2024 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarin de gedaagden verweer voerden op basis van dwaling, misbruik van omstandigheden en schending van zorgplicht door de bank. De rechtbank oordeelt dat de gedaagden, als (indirect) bestuurders en aandeelhouders van de vennootschappen, niet kwalificeren als particuliere borgen en dat de bank niet tekort is geschoten in haar zorgplicht. De vordering van de bank wordt toegewezen, waarbij de gedaagden hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank wijst ook de vorderingen van de gedaagden in reconventie af, waaronder de ontbinding van de borgtochtovereenkomsten en de opheffing van conservatoire beslagen. De proceskosten worden eveneens aan de gedaagden opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/303884 / HA ZA 22-170
Vonnis van 3 juli 2024
in de zaak van
COOPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Utrecht,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: “de bank”,
advocaat: mr. F.J. Laagland,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna afzonderlijk geduid als: “ [gedaagde sub 1] ” en “ [gedaagde sub 2] ”
en gezamenlijk geduid als: “ [gedaagden] ”,
advocaat: mr. A.L. Stegeman.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 de dagvaarding met producties 1 tot en met 12;
 de conclusie van antwoord met eis in reconventie en producties 1 tot en met 21;
 de conclusie van antwoord in reconventie met producties 13 tot en met 21;
 de akte overlegging producties 22 tot en met 24 zijdens [gedaagden] van 30 maart 2023;
 de mondelinge behandeling van 14 april 2023 waarvan proces-verbaal is opgemaakt;
 de antwoordakte overlegging producties en conclusie van repliek zijdens de bank met producties 22 tot en met 24;
 de conclusie van dupliek zijdens [gedaagden] met producties 25 tot en met 28;
 de antwoordakte overlegging producties zijdens de bank;
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagden] zijn (indirect) bestuurder en enig aandeelhouder van Arbor Holding B.V. (Arbor Holding), Arbor Projecten B.V. (Arbor Projecten) en Golfbaan Echt-Susteren B.V. (Golfbaan).
2.2.
Arbor Projecten, Arbor Holding en Golfbaan (hierna gezamenlijk: Arbor c.s.) hadden als ondernemingsplan het ontwikkelen van twee golfbanen op landbouwgronden in Heythuysen en Echt-Susteren. Daarbij werden zij gefinancierd door ASR Vastgoed B.V. (ASR) die de grond in eigendom verwierf en deze in erfpacht aan Arbor c.s. gaf. Nadat Arbor c.s. in 2010 in conflict kwam met ASR is de financiering beëindigd en heeft ASR aan Arbor c.s. een termijn gesteld. Arbor c.s. diende uiterlijk voor 1 september 2011 tot aflossing of herfinanciering over te gaan wilden zij de gronden in eigendom verwerven. In dat kader heeft Arbor c.s. contact gezocht met de (rechtsvoorganger van de) bank. Zij exploiteerden op dat moment reeds de golfbaan in Echt-Susteren. De golfbaan in Heythuysen was nog – en is uiteindelijk ook – niet gerealiseerd.
2.3.
Door de bank is in december 2010 een eerste globale financieringsopzet opgesteld, waarna partijen ruim negen maanden hebben onderhandeld over het verstrekken van een financiering. Dat heeft geleid tot een financieringsvoorstel van 1 september 2011 dat per gelijke datum door Arbor c.s. is aanvaard en door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] namens Arbor c.s. is ondertekend. Uit hoofde van deze financieringsovereenkomst heeft de bank aan Arbor c.s. verstrekt een geldlening van € 2.365.500,-, een geldlening van € 1.384.500,- en een rekening-courantfaciliteit van € 50.000,- en is door [gedaagden] een borgstelling afgegeven voor een bedrag van € 2.500.000,- (de Borgtocht 2011).
2.4.
Op 1 februari 2013 heeft de bank vervolgens aan Arbor c.s. een geldlening verstrekt van € 600.000,- voor de realisatie van een clubhuis op de Golfbaan Echt-Susteren. Ook deze financieringsovereenkomst is door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] namens Arbor c.s. ondertekend. In beide financieringsovereenkomsten is de navolgende bepaling opgenomen:
“Er zal een borgtocht voor een bedrag van € 2.500.000,00 worden afgegeven door:
[gedaagde sub 2] en geldt voor alle huidige en
toekomstige verplichtingen van de debiteur.
Er zal een borgtocht voor een bedrag van € 2.500.000,00 worden afgegeven door: [gedaagde sub 1] en geldt voor alle huidige en toekomstige verplichtingen van de debiteur.”
2.5.
[gedaagden] hebben zich vervolgens op 7 februari 2013 jegens de bank borg gesteld voor al hetgeen de bank van Arbor c.s. heeft te vorderen tot een maximum bedrag van € 2.500.000,- (de Borgtocht 2013). De Borgtocht 2013 vervangt de Borgtocht 2011 die aldus niet langer geldt. In de Borgtocht 2013 is onder meer het volgende opgenomen:
“De borg verbindt zich bij deze – hoofdelijk – jegens de bank als borg voor de
debiteur tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de bank blijkens haar
administratie van de debiteur te vorderen heeft of mocht hebben, uit hoofde van
Bankborgtocht

verstrekte en/of te verstrekken geldleningen;

verleende en/of te verlenen kredieten;


uit welke hoofde dan ook,
met dien verstande dat het bedrag waarvoor de borg (hoofdelijk) uit hoofde van deze borgstelling kan worden aangesproken nimmer meer bedraagt dan EUR 2.500.000,00 zegge: tweemiljoenvijfhonderdduizend euro en nul eurocent.
Bijzondere bepalingen
De borg verklaart door de bank te zijn gewezen op en bekend te zijn met de risico’s,
verbonden aan deze overeenkomst en zich te realiseren dat niet-nakoming door de
debiteur van zijn verplichtingen jegens de bank tot gevolg kan hebben dat de borg
zal worden aangesproken.
Vervanging eerdere akte(n) van borgtocht
Deze akte strekt ter vervanging van de op 1 september 2011 door borg ondertekende akte(n) van borgtocht.
Algemene voorwaarden
Op deze borgtocht zijn – voor zover niet anders is overeengekomen – van toepassing:
a.
de Algemene voorwaarden voor borgtocht van de Rabobank voor bedrijfsfinancieringen 2009;
b.
de Algemene Bankvoorwaarden, die gelden tussen de bank en haar klanten.
Daar waar in deze voorwaarden cliënt is vermeld wordt mede bedoeld de borg voor zover van toepassing.
De borg verklaart deze algemene voorwaarden te hebben ontvangen en daarvan te hebben kennisgenomen en de rechten en verplichtingen daaruit voortvloeiende te aanvaarden.
De bank neemt voormelde borgtocht, bevoegdheden, verklaringen en (hoofdelijke)
verbintenissen aan.
Ondertekening
De borg
[gedaagde sub 2]
[handgeschreven]‘Goed voor een bedrag van twee miljoen vijf honderd duizend euro en nul eurocent te verhogen met renten, provisie en kosten’
[woonplaats]
07-02-2013
[gedaagde sub 1]
[handgeschreven]‘Goed voor een bedrag van twee miljoen vijf honderd duizend
euro en nul eurocent te verhogen met renten, provisie en kosten’
[woonplaats]
7-2-2013”
2.6.
Op de Borgtocht 2013 zijn de Algemene Bankvoorwaarden van toepassing en de Algemene voorwaarden voor borgtocht van de Rabobank voor bedrijfsfinancieringen 2009 (Algemene Borgtochtvoorwaarden).
2.7.
In artikel 18 van de Algemene Bankvoorwaarden is bepaald:

18.Bewijskracht en bewaartermijn bankadministratie

Tegenover cliënt strekt een uittreksel uit de administratie van de bank tot volledig bewijs, behoudens door de cliënt geleverd tegenbewijs. De bank hoeft haar administratie niet langer te bewaren dan de wettelijke bewaartermijnen.

2.8.
In artikel 3 van de Algemene Borgtochtvoorwaarden is bepaald:
3. Bepalingen die van toepassing zijn indien de borgtocht is gesteld door een zakelijke borg
1. Door de zakelijke borg is uitdrukkelijk afstand gedaan van:
a.
het recht om de borgtocht op te zeggen;
b.
het recht om alle rechten en verweermiddelen die de debiteur jegens de bank heeft, in te roepen.
2.9.
De bank heeft op grond van beide financieringsovereenkomsten aan Arbor c.s. aldus een totaalbedrag van € 4.400.000,- ter beschikking gesteld (de Financiering). In het kader waarvan zekerheden zijn verleend door Arbor c.s. (onder meer hypotheekrechten op de gronden in Heythuysen en Echt-Susteren) en [gedaagden] (Borgtocht 2013).
2.10.
Arbor c.s. is haar betalingsverplichtingen jegens de bank niet nagekomen. Bij brief van 12 juni 2017 heeft de bank de Financiering jegens Arbor c.s. met onmiddellijke ingang opgezegd en terugbetaling van het openstaande obligo van € 4.704.959,26 gevorderd met een opeisingstermijn van vier maanden.
2.11.
Arbor Projecten en Golfbaan zijn op verzoek van de bank op 21 december 2021 failliet verklaard.
2.12.
Bij brief van 1 maart 2022 heeft de bank [gedaagden] aangesproken op hun verplichtingen uit hoofde van de Borgtocht 2013, medegedeeld dat de vordering van de bank op Arbor c.s. per 30 december 2021 € 5.689.745,68 bedroeg (te vermeerderen met rente en kosten) en gesommeerd het bedrag van de borgstelling ad € 2.500.000,- binnen twee weken te voldoen.
2.13.
[gedaagden] hebben geen betaling aan de bank gedaan uit hoofde van de Borgtocht 2013, waarna de bank per 18 maart 2022 conservatoir derdenbeslag ten laste van [gedaagden] en conservatoir beslag op de woning van [gedaagden] heeft doen leggen (de Beslagen). De restantvordering van de bank na uitwinning van de hypotheekrechten bedraagt op grond van de door de bank overgelegde administratie € 2.581.367,16 te vermeerderen met rente en kosten.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De bank vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen, des de een betalende de ander daarvoor zal zijn gekweten, tot betaling aan Rabobank van een bedrag van € 2.500.000,--, althans een door u in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2022, althans vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf een door u in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
II. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen, des de een betalende de ander daarvoor zal zijn gekweten, tot betaling aan Rabobank van
primaireen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten conform het BIK, ter hoogte van € 8.197,75 inclusief BTW, danwel
subsidiairter hoogte van een door u in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf veertien dagen na de dag van betekening van het in dezen te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
III. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen, des de een betalende de ander daarvoor zal zijn gekweten, tot betaling aan Rabobank in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen de kosten van de advocaat van Rabobank en alle beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze proceskostenveroordeling vanaf veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen, des de een betalende de ander daarvoor zal zijn gekweten, tot betaling van de nakosten te begroten op een bedrag van € 163,--, zonder betekening en verhoogd met € 85,-- in geval van betekening.
3.2.
Aan haar vorderingen legt de bank, samengevat, het volgende ten grondslag. De bank heeft aan Arbor c.s. een financiering verstrekt. [gedaagden] heeft zich als borg verbonden tot zekerheid voor de nakoming van de verbintenissen van Arbor c.s. jegens de bank voor een bedrag van € 2.500.000,- exclusief rente en kosten. Arbor c.s. is tekort geschoten in de nakoming van haar betalingsverplichtingen, waarna de bank de Financiering heeft opgezegd bij brief van 12 juni 2017. De in deze sommatiebrief gestelde termijn van 15 oktober 2017 is verstreken zonder dat terugbetaling van het openstaande obligo heeft plaatsgevonden. Bij brief van 1 maart 2022 heeft de bank [gedaagden] aangesproken op hun verplichtingen uit hoofde van de Borgtocht 2013 maar betaling heeft niet plaatsgevonden. De bank vordert in onderhavige procedure nakoming van de borgtochtovereenkomst ex artikelen 3:296 lid 1 jo. 6:7 ld 1 BW door [gedaagden]
3.3.
[gedaagden] voeren verweer dat, kort gezegd, op het volgende neer komt. Conform artikel 1:88 lid 1 sub c BW is vereist dat de echtgenoot toestemming heeft van de andere echtgenoot om zich als borg te kunnen verbinden. Bij gebreke van die toestemming doen [gedaagden] een beroep op vernietiging van de borgstelling ex artikel 1:89 BW. Er is sprake van een particuliere borgstelling zodat op de bank een bijzondere zorgplicht rust jegens [gedaagden] waarin de bank tekort is geschoten nu zij de borgen onder tijdsdruk geeft gezet en misbruik van de omstandigheden heeft gemaakt. [gedaagden] hebben bovendien gedwaald bij het aangaan van de borgstelling, nu zij in de veronderstelling verkeerden dat sprake was van oversecurisering. Voor zover vernietiging geen effect sorteert wordt een beroep gedaan op ontbinding van de Borgtocht 2013 nu de bank de op haar rustende verplichting tot financiering van “fase drie” niet is nagekomen. Daarmee is ook niet voldaan aan de voorwaarden voor uitwinning van de Borgtocht. Voorts betwist [gedaagden] dat de vordering van de bank op Arbor c.s. € 5.689.745,68 bedraagt. Waar de bank zich bedient van algemene voorwaarden is sprake van oneerlijke dan wel onredelijk bezwarende bedingen zodat [gedaagden] een beroep doet op vernietiging daarvan. De borgstelling is bovendien gemaximeerd op € 2.500.000,- zodat de bank daarover geen rente en kosten kan vorderen. [gedaagden] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de bank, met veroordeling van de bank in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.5.
Voor zover de vorderingen van de bank in conventie geheel of gedeeltelijk worden toegewezen, vorderen [gedaagden] :
primair: de borgtochtovereenkomsten d.d. 1 september 2011 en 7 februari 2013 te ontbinden;
subsidiair: voor recht te verklaren dat de borgtochtovereenkomsten d.d. 1 september 2011 en 7 februari 2013 door [gedaagden] met een beroep op dwaling zijn vernietigd;
meer subsidiair: de Rabobank te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan [gedaagden] , gelijk aan het bedrag dat [gedaagden] in conventie aan de Rabobank moet betalen;
in onvoorwaardelijke reconventie
3.6.
[gedaagden] vordert:
I. de Rabobank te veroordelen tot onmiddellijke opheffing van de ten laste van [gedaagden] gelegde conservatoire beslagen, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor elke dag of gedeelte van een dag dat de Rabobank hiermee in gebreke is;
II. de Rabobank te veroordelen tot onmiddellijke doorhaling van de BKR-registratie van [gedaagden] , zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of gedeelte van een dag dat de Rabobank hiermee in gebreke is;
in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
de Rabobank te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van [gedaagden] ,
te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de 2e dag na betekening van
het in deze te wijzen vonnis tot aan de dag van volledige voldoening.
3.7.
De bank voert verweer en stelt dat de vernietigingsvordering is verjaard, de borgtocht een eenzijdige overeenkomst betreft die zich niet voor ontbinding leent, ontbinding niet mogelijk is door de partij die zelf in verzuim verkeert en niet voldaan is aan de klachtplicht als bedoeld in artikel 6:89 BW. De bank concludeert tot niet-ontvankelijkheid, dan wel tot afwijzing van de vorderingen.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank ziet aanleiding om conventie en reconventie hierna gezamenlijk te behandelen, waarbij omwille van leesbaarheid is afgeweken van de in de processtukken gehanteerde volgorde.
4.2.
De bank vordert nakoming van de Borgtocht 2013. Nu tussen partijen niet in geschil is dat (i) Arbor c.s. tekort is geschoten in de nakoming van de op haar uit hoofde van de Financiering jegens de bank rustende verplichtingen en in verzuim verkeert, (ii) [gedaagden] zich in de Borgtocht 2013 jegens de bank als borg hebben verbonden tot zekerheid voor de nakoming van deze verbintenissen van Arbor c.s. en (iii) [gedaagden] – ook na daartoe te zijn aangemaand – in gebreke blijven met de nakoming van de Borgtocht 2013, komt de nakomingsvordering van de bank in beginsel voor toewijzing in aanmerking. [gedaagden] hebben evenwel meerdere verweren naar voren gebracht die aan nakoming in de weg zouden staan. De rechtbank is van oordeel dat geen van die verweren slagen zodat de nakomingsvordering zal worden toegewezen en legt hierna uit hoe ze tot dat oordeel komt. Nu de aan de voorwaardelijk ingestelde reconventie verbonden voorwaarden zijn ingetreden, komt de rechtbank ook toe aan beoordeling van deze vorderingen.
Voorwaarde voor uitwinning
4.3.
[gedaagden] stellen dat de voorwaarden voor uitwinning van de borgen niet zijn vervuld. De plannen van Arbor c.s. bestonden uit drie fasen: (i) verwerving eigendom gronden, (ii) bouw clubhuis Susteren en (iii) aanleg golfbaan te Heythuysen. De borgen zouden eerst na financiering van alle drie deze fasen kunnen worden aangesproken uit hun verplichtingen onder de borgstelling. Nu enkel de eerste twee fasen door de bank zijn gefinancierd is daaraan niet voldaan.
4.4.
Dat financiering van “fase drie” (aanleg golfbaan te Heythuysen) geldt als voorwaarde voor uitwinning van de borgstelling 2013 is niet bepaald in de Borgtocht 2013. Noch in de Borgtocht 2013 tussen bank en [gedaagden] , noch in de Financieringsovereenkomst tussen Arbor c.s. en de bank is enige verdeling in fasen of bepaling daaromtrent terug te vinden. De borgstelling is aangegaan voor de Financiering zoals die is verstrekt. Van enige aanvullende verplichting van de bank (financiering fase drie) of voorwaarde voor uitwinning is eenvoudigweg niet gebleken. De stelling dat een dergelijke voorwaarde mondeling zou zijn overeengekomen kan – anders dan [gedaagden] stellen – ook niet uit de overgelegde verklaring van [accountmanager] [1] volgen.
4.5.
Op grond van hetgeen partijen daaromtrent naar voren hebben gebracht dient de rechtbank als vaststaand aan te nemen dat (i) [accountmanager] als accountmanager in dienst is geweest bij de bank en nadien werkzaamheden heeft verricht voor [gedaagden] , (ii) in 2013 niet bij de zaak betrokken was en (iii) in 2013 niet werkzaam was voor de bank, noch bevoegd was de bank in rechte te vertegenwoordigen. Het is juist de Borgtocht 2013 waarvan de bank in deze procedure nakoming vordert. Dat ten aanzien van die Borgtocht 2013 mondeling een voorwaarde voor uitwinning is overeengekomen die de bank tegen zich moet laten gelden, kan dan ook niet volgen uit de verklaring van [accountmanager] . Voor zover [gedaagden] een bewijsaanbod hebben gedaan tot het horen van [accountmanager] gaat de rechtbank daar dan ook aan voorbij.
Vordering niet correct bepaald en vernietiging onredelijk(e) (bezwarende) bedingen
4.6.
[gedaagden] betwisten dat de bank per 30 december 2021 een vordering op Arbor c.s. houdt van € 5.689.745,68.
4.6.1.
Vooreerst geldt dat dit niet de vordering betreft die in onderhavige procedure is ingesteld. De bank vordert van [gedaagden] in hoofdsom € 2.500.000,- te vermeerderen met rente en kosten omdat de vordering van de bank op Arbor c.s. – na uitwinning van de overige zekerheden – zoals die uit haar administratie blijkt € 2.581.367,16 bedraagt. Voor zover [gedaagden] betwisten dat de vordering van de bank op Arbor c.s. van € 2.581.367,16 op de juiste wijze is begroot, gaat de rechtbank daaraan voorbij en legt zij in de hiernavolgende rechtsoverweging uit waarom.
4.6.2.
Dat de bank haar vordering op Arbor c.s. onjuist zou hebben begroot – door aflossingen en verschuldigde rente niet op juiste wijze over de verschillende rekeningfaciliteiten te boeken – is een verweer in de rechtsverhouding tussen bank en Arbor c.s. Op basis van het bepaalde in artikel 7:852 lid 1 BW kunnen verweren die de hoofdschuldenaar (Arbor c.s.) jegens de schuldeiser (bank) heeft ook door de borgen ( [gedaagden] ) worden ingeroepen. Voor de zakelijke borg kan van deze bepaling bij overeenkomst worden afgeweken. Dat is in dit geval gebeurd, nu in artikel 3 van de Algemene borgtochtvoorwaarden door [gedaagden] uitdrukkelijk afstand is gedaan van het recht om jegens de bank een beroep te doen op verweren die aan Arbor c.s. toekomen. Dat de bank haar vordering op Arbor c.s. onjuist heeft begroot is dus geen verweer dan aan [gedaagden] toekomt.
4.7.
Voor zover [gedaagden] een beroep doen op vernietiging omdat artikel 3 van de Algemene Borgtochtvoorwaarden een onredelijk bezwarend beding is, wijst de rechtbank de gevorderde vernietiging af.
4.7.1.
Artikel 6:233 sub a BW bepaalt dat een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar is indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij. Bij die toetsing acht de rechtbank van belang dat [gedaagden] als zakelijke borgen hebben gehandeld. Zij hebben de borgstelling getekend ten behoeve van de vennootschappen waarvan zij (indirect) bestuurder en aandeelhouder waren. Voor zover in de stellingen van [gedaagden] besloten ligt dat hun positie is te vergelijken met die van een particuliere borg, volgt de rechtbank hen daarin niet. Zij moeten geacht worden een inschatting te hebben kunnen maken van de risico’s die zij namen bij het aangaan van deze financiële verplichting. Zij werden bovendien bijgestaan door een advocaat. Bij het ondertekenen van de Borgtocht 2013 hebben zij verklaard de Algemene Bankvoorwaarden en de Algemene Borgtochtvoorwaarden te hebben ontvangen en daarvan te hebben kennisgenomen en de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen te aanvaarden. In de gegeven omstandigheden, is artikel 3 van de Algemene Borgtochtvoorwaarden naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet als onredelijk bezwarend aan te merken. [2] Dat brengt mee dat [gedaagden] de hiervoor weergegeven verweren in beginsel niet kunnen voeren.
4.8.
Voor zover wordt betwist dat de hoogte van de vordering van de bank op [gedaagden] vast staat omdat de bank haar vordering niet deugdelijk zou hebben gespecificeerd, passeert de rechtbank dit verweer en overweegt zij als volgt.
4.8.1.
[gedaagden] hebben zich tot borg verbonden voor al hetgeen de bank uit hoofde van haar administratie te vorderen heeft van Arbor c.s. De vraag die ter beantwoording voorligt is of sprake is van een vordering van – in hoofdsom – € 2.500.000,-. Op de Borgtocht 2013 zijn de Algemene Bankvoorwaarden van toepassing. In artikel 18 van die Algemene Bankvoorwaarden is tussen partijen een bewijsafspraak vastgelegd, inhoudende dat voor de omvang van de vordering tegenover [gedaagden] een uittreksel uit de administratie van de bank tot volledig bewijs strekt, behoudens door [gedaagden] te leveren tegenbewijs.
4.8.2.
De bank heeft bij conclusie van antwoord in reconventie [3] een specificatie overgelegd waaruit blijkt – dat en hoe uit haar administratie volgt – dat haar vordering per 4 augustus 2022 (na uitwinning van de hypotheekrechten) € 2.581.367,16 bedraagt, zodat zij het maximale bedrag van € 2.500.000,- (in hoofdsom) onder de Borgtocht 2013 kan vorderen. Ter zitting is door de raadsman van [gedaagden] erkend dat de bank haar vordering heeft gespecificeerd maar gesteld dat onvoldoende inzichtelijk is gemaakt hoe de rentebedragen tot stand zijn gekomen. Vervolgens is in de conclusie van dupliek verwezen naar algemene bronnen waaruit volgens [gedaagden] zou kunnen worden afgeleid dat ook een andere debetrente aan de orde zou kunnen zijn. Dat is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de (juistheid van de) van de vordering van de bank (zoals gespecificeerd) te ontzenuwen. Nu [gedaagden] geen tegenbewijs hebben geleverd waaruit blijkt dat de vordering anders zou luiden, wordt conform het bepaalde in artikel 18 van de Algemene Bankvoorwaarden, dan ook van de juistheid van de specificatie van de bank uitgegaan.
4.9.
Voor zover [gedaagden] vernietiging van artikel 18 van de Algemene Bankvoorwaarden inroepen omdat sprake zou zijn van een onredelijk bezwarend beding als genoemd in (de zwarte lijst van) artikel 6:236 sub k BW, wijst de rechtbank de gevorderde vernietiging af. Nu [gedaagden] bij het aangaan van de Borgtocht 2013 handelden in de uitoefening van hun beroep of bedrijf komt hen geen beroep toe op voornoemd artikel. Evenmin is sprake van een onredelijk bezwarend beding als bedoeld in artikel 6:233 onder a BW. Anders dan [gedaagden] – lijken te – stellen is geen sprake van een wijziging of omkering van de bewijslast(verdeling) maar van een – in het bankwezen overigens gebruikelijke – bewijsafspraak. Nu artikel 18 van de Algemene Bankvoorwaarden de bevoegdheid tot bewijslevering niet uitsluit of beperkt maar aan [gedaagden] een onbeperkte mogelijkheid van tegenbewijs biedt, is van een onredelijk bezwarend beding geen sprake.
Vernietiging algemene voorwaarden
4.10.
Voor zover [gedaagden] in algemene zin vernietiging van “de algemene voorwaarden” vorderen met een beroep op de Richtlijn Oneerlijke Bedingen (Richtlijn 93/13/EEG), wijst de rechtbank de gevorderde vernietiging af. [gedaagden] laat immers na te duiden van welk beding in welke set algemene voorwaarden zij vernietiging vordert. Bovendien hebben [gedaagden] gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf, zodat een beroep de richtlijn hen niet toekomt.
Vernietiging borgstelling ex artikelen 1:88 jo. 1:89 BW
4.11.
[gedaagden] stellen voorts dat sprake is van een particuliere borgstelling, dat de borgstelling niet tot verruiming van de liquiditeitspositie heeft geleid, dat de bank haar zorgplicht heeft geschonden en dat de echtelieden elkaar niet over en weer toestemming hebben verleend en dat de borgtocht door [gedaagden] wordt opgezegd voor toekomstige verbintenissen.
4.12.
De rechtbank begrijpt hetgeen ter zitting en in de stukken naar voren is gebracht aldus dat vooreerst is bedoeld vernietiging te vorderen van de Borgtocht 2013 op grond van het bepaalde in artikel 1:88 lid 5 jo. 1:89 BW.
4.13.
Gelet op het bepaalde in artikel 1:88 lid 1 sub c BW is voor de borg in beginsel vereist dat de echtgenoot toestemming van de andere echtgenoot heeft om zich als borg te kunnen verbinden, bij gebreke waarvan vernietiging van de borgstelling ex artikel 1:89 BW kan worden ingeroepen. Voormelde toestemming van de echtgenoot is ingevolge het bepaalde in artikel 1:88 lid 5 BW evenwel niet vereist indien – kort gezegd – de rechtshandeling is aangegaan door een bestuurder grootaandeelhouder van een vennootschap ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf dat door die vennootschap (in dit geval Arbor c.s.) wordt gevoerd.
4.14.
Het verweer dat de echtgenoten elkaar geen toestemming hebben verleend voor het aangaan van de borgtochtovereenkomst wordt gepasseerd. Uit de Borgtocht 2013 en hetgeen onbetwist door de bank ter zitting naar voren is gebracht volgt immers dat beide echtgenoten de borgstelling in elkaars bijzijn – ieder voor zich – en op dezelfde pagina hebben ondertekend. Voor zover toestemming was vereist, volgen wetenschap en toestemming van beide echtgenoten in dit geval reeds uit de wederzijdse ondertekening. De rechtbank is bovendien van oordeel dat sprake is van de situatie bedoeld in artikel 1:88 lid 5 BW. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagden] ten tijde van het aangaan van de Borgtocht 2013 samen (indirect) bestuurders en enig aandeelhouders van Arbor c.s. waren. Bepalend is dan of de rechtshandeling waarvoor de Borgtocht 2013 is verstrekt, in dit geval de Financiering, strekte ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van Arbor c.s. Of het aangaan van de Financiering tot de normale bedrijfsuitoefening van Arbor c.s. behoort hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder het doel waarvoor de Financiering is verleend.
4.15.
Naar [gedaagden] zelf naar voren hebben gebracht was het doel van de Financiering het verkrijgen van de eigendom van de gronden waarop de golfbanen dienden te worden gerealiseerd en de realisatie van een clubhuis. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de Financiering is aangegaan en aangewend voor het doel dat Arbor c.s. voor ogen had: realisatie en exploitatie van de golfbanen. Dat de Financiering naar haar aard niet gangbaar en gebruikelijk was bij de uitoefening van het bedrijf van Arbor c.s. dan wel sprake was van een hoger dan gebruikelijk risico is niet gebleken. Het standpunt dat de verstrekte financiering niet tot een verruiming van de liquiditeitspositie heeft geleid kan de rechtbank bovendien niet plaatsen. Tussen partijen is immers niet in geschil dat de bank daadwerkelijk een financiering van € 4.400.000,- beschikbaar heeft gesteld en Arbor c.s. ook over deze bedragen heeft kunnen beschikken.
4.16.
Waar [gedaagden] de Borgtocht 2013 opzeggen voor toekomstige verplichtingen overweegt de rechtbank als volgt. In deze procedure wordt nakoming van de Borgtocht 2013 gevorderd. De vordering van de bank op Arbor c.s. – waarvoor de borgen worden aangesproken – vloeit voort uit de Financiering die door de bank voorafgaand aan de Borgtocht 2013 aan Arbor c.s. is verstrekt. Het verweer dat de Borgtocht 2013 wordt opgezegd voor toekomstige verbintenissen – wat daar ook van zij en welk rechtsgevolg [gedaagden] daaraan zouden willen verbinden – kan de rechtbank dan ook niet plaatsen. Voor zover [gedaagden] bedoeld hebben te stellen dat de bank aanspraak kan maken op de borgen voor toekomstige geldleningen en kredieten zodat sprake is van een te ruime borg, miskent zij dat de omschrijving van de borgtocht los staat van de vraag of de Financieringsovereenkomst strekte ten behoeve van de normale uitoefening van het beroep en bedrijf van Arbor c.s.. omdat het niet gaat om de bedrijfsuitoefening van de borg. Dit verweer slaagt dan ook niet. Ditzelfde geldt voor het beroep op schending van de zorgplicht door de bank. Als al sprake zou zijn van een schending van de zorgplicht door de bank – welk verweer later in dit vonnis wordt besproken – wil dat nog niet zeggen dat de Financieringsovereenkomst niet strekte ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van Arbor c.s.
Vernietiging borgstelling op grond van dwaling
4.17.
[gedaagden] stellen bovendien dat zij hebben gedwaald nu zij ervan uitgingen dat de bank over meer dan voldoende zekerheden beschikte en nooit een beroep op de persoonlijke borgstelling zou hoeven doen. De bank heeft aangevoerd dat het beroep op dwaling is verjaard. Aan die laatste stelling gaat de rechtbank evenwel voorbij nu verjaring op grond van het bepaalde in artikel 6:268 BW niet in de weg staat aan een (buiten)gerechtelijke ontbinding ter afwering van een op die overeenkomst steunende rechtsvordering.
4.18.
Voor een geslaagd beroep op dwaling is ingevolge het bepaalde in artikel 6:228 BW in dit geval echter minst genomen vereist dat sprake is van een onjuiste voorstelling van zaken door een inlichting of verzwijging van de bank of van een wederzijds dwaling. Een vernietiging kan bovendien niet worden gegrond op een onjuist voorstelling van zaken die in verband met de aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval voor rekening van de dwalende behoort te blijven. De rechtbank is van oordeel dat hiervan sprake is en legt hierna uit hoe ze tot dat oordeel is gekomen.
4.19.
Dat [gedaagden] op grond van een vermeende – en door de bank betwiste – marktwaarde van het onroerend goed (waarop zij hypotheekrechten aan de bank verstrekte) in de veronderstelling kon verkeren dat zij nimmer op haar verplichtingen uit hoofde van de Borgtocht 2013 zou worden aangesproken, is een onjuiste voorstelling van zaken die voor rekening van [gedaagden] behoort te blijven. In de eerste plaats omdat de waardering van zekerheden niet plaatsvindt op basis van marktwaarde maar op basis van executiewaarde. De zakelijke borg die met bijstand van een advocaat in het kader van een dergelijke omvangrijke financiering een persoonlijke borgstelling aangaat behoort daarvan op de hoogte te zijn en mocht dat niet zo zijn, dan is dat een dwaling die op grond van de aard van de overeenkomst (borgtocht) en omstandigheden van het geval (zakelijke borg, omvangrijke financiering waarover langdurig is onderhandeld met bijstand van een advocaat) voor rekening van [gedaagden] – behoort te blijven. In de tweede plaats geldt dat [gedaagden] door de bank in de Borgtocht 2013 nogmaals uitdrukkelijk is gewezen op het feit dat zij wel degelijk het risico liepen als borg te kunnen worden aangesproken:
“De borg verklaart door de bank te zijn gewezen op en bekend te zijn met de risico’s, verbonden aan deze overeenkomst en zich te realiseren dat niet-nakoming door de debiteur van zijn verplichtingen jegens de bank tot gevolg kan hebben dat de borg zal worden aangesproken.”
4.20.
Overigens is ook niet gesteld, noch gebleken dat sprake is van een dwaling die aan een inlichting of verzwijging van de bank te wijten is – noch dat de bank van dezelfde verkeerde veronderstelling uitging – en is evenmin gewezen op taxatierapporten waaruit de executiewaarde van het onroerend goed per 2013 kan worden onderbouwd. Het beroep op dwaling faalt, zodat het beroep van de bank op schending van de klachtplicht en schuldeisersverzuim geen bespreking meer behoeven.
Vernietiging borgstelling op grond van misbruik van omstandigheden
4.21.
[gedaagden] stelt dat zij onder tijdsdruk heeft gehandeld en de bank daarvan misbruik heeft gemaakt. Voor zover daarmee is bedoeld vernietiging te vorderen omdat de bank [gedaagden] onder tijdsdruk tot het aangaan van de Borgtocht 2013 heeft bewogen zodat sprake is van misbruik van omstandigheden als bedoeld in artikel 3:44 lid 4 BW, wijst de rechtbank deze vordering af. Uit haar eigen stellingen volgt dat geen deadline is gesteld door de bank maar door ASR. Het verweer dat deze deadline heeft geleid tot een dermate hoge tijdsdruk dat sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in voornoemd artikel verdraagt zich bovendien niet met de eigen stelling van [gedaagden] dat zij ruim negen maanden met de bank hebben onderhandeld. Belangrijker is evenwel dat het hier de door ASR gestelde deadline van 1 september 2011 betreft terwijl vernietiging wordt gevorderd (zo begrijpt de rechtbank het verweer van [gedaagden] althans) van de Borgstelling 2013. Bij het aangaan van de borgstelling op 7 februari 2013 kunnen [gedaagden] dus niet zijn bewogen door misbruik van (de tijdsdruk als gevolg van) de deadline van 1 september 2011 (die was immers verstreken), zodat de vordering wordt afgewezen.
Ontbinding borgstelling wegens tekortkoming in de nakoming
4.22.
In (voorwaardelijke) reconventie heeft [gedaagden] gevorderd de Borgtocht 2013 te ontbinden wegens tekortschieten van de bank in de verplichting tot financiering van fase drie.
4.23.
Ook die vordering wijst de rechtbank af. Artikel 6:265 BW bepaalt onder welke voorwaarden wederkerige overeenkomsten kunnen worden ontbonden. De Borgtocht 2013 is echter geen wederkerige maar een eenzijdige overeenkomst die zich niet voor ontbinding leent. Slechts de borgen ( [gedaagden] ) hebben een verbintenis op zich genomen: namelijk tot nakoming van de verbintenis die de bank jegens Arbor c.s. heeft of zal krijgen. Daartegenover staat geen verbintenis van de bank ter verkrijging van de prestatie waartoe [gedaagden] zich jegens haar hebben verbonden.
4.24.
Toepasselijkheid van de ontbindingsbepaling zou slechts aan de orde kunnen zijn indien ook door de bank in verband met de Borgtocht 2013 verplichtingen zijn aangegaan die in zodanige nauwe samenhang staan tot de verbintenis van [gedaagden] dat sprake is van een rechtsbetrekking die strekt tot het wederzijds verrichten van prestaties. [4] Zoals hiervoor reeds overwogen is daar evenwel geen sprake van nu een dergelijke verplichting niet volgt uit de Borgtocht 2013 en van een toezegging tot financiering van fase drie in directe relatie tot de Borgtocht 2013, niet is gebleken.
Schending zorgplicht bank
4.25.
[gedaagden] stellen dat (i) op de bank in dit geval zowel een algemene als een bijzondere zorgplicht rustte die (ii) door de bank is geschonden. In (voorwaardelijke) reconventie is een schadevergoeding gevorderd uit hoofde van tekortschieten in deze zorg(vuldigheids)plicht die, naar de rechtbank begrijpt, ter verrekening dient te worden aangewend.
4.26.
Op de bank als professionele kredietverstrekker rust een bijzondere zorgplicht jegens de particuliere borg, die ertoe strekt te verzekeren dat de particuliere borg zich bewust is van de risico’s die hij aangaat door zich borg te stellen. [5] Van een particuliere borg is ingevolge het bepaalde in artikel 7:857 BW sprake indien de borgtocht is aangegaan door een natuurlijk persoon die noch handelde in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf, noch ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van een naamloze of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, waarvan hij bestuurder is en alleen of met zijn medebestuurders de meerderheid der aandelen heeft.
4.27.
Anders dan [gedaagden] stellen kwalificeren zij naar het oordeel van de rechtbank niet als particuliere borg. Zoals hiervoor al is overwogen dient de rechtbank ervan uit te gaan dat [gedaagden] ten tijde van het aangaan van de Borgtocht 2013 (indirect) bestuurders en enig aandeelhouders van Arbor c.s. waren. De Borgtocht 2013 is – net als de Borgtocht 2011 – aangegaan ten behoeve van de normale uitoefening van Arbor c.s.: namelijk ter verkrijging van een financiering waarmee Arbor c.s. de eigendom van de grond kon verkrijgen waarop de golfbanen dienden te worden gerealiseerd en het clubhuis kon worden gebouwd.
4.28.
In hetgeen door [gedaagden] naar voren is gebracht ziet de rechtbank evenmin feiten of omstandigheden gelegen die maken dat de bank hen naar redelijkheid en billijkheid gelijk diende te stellen met en te behandelen als particuliere borgen. De rechtbank wijst erop dat uit de wederzijds ingenomen stellingen blijkt dat de borgtocht in kwestie is afgegeven in het kader van een (her)financiering, waarbij de borgstellingsovereenkomst 2013 – na tussentijdse verruiming van de ter beschikking gestelde financiering – gold als vervanging van de eerder afgegeven borgstelling 2011 en waarbij de borgen met bijstand van een advocaat geruime tijd over de (her)financiering en de voorwaarden daarvan hebben onderhandeld. Daarbij ging het om een borgstelling voor de nakoming van het aan Arbor c.s. verstrekte krediet en geldlening, van welke vennootschappen de beide borgen (indirect) bestuurder en aandeelhouder waren. Zij waren derhalve volledig op de hoogte van de financiële positie van hoofschuldenaar Arbor c.s. Nog daargelaten dat in dit geval geen aanleiding bestaat voor het aannemen van een bijzondere zorgplicht moet het er op basis van de gegeven omstandigheden in onderlinge samenhang bezien – bij afwezigheid van feiten en omstandigheden die op het tegendeel wijzen – voor worden gehouden dat bij de borgen voldoende kennis en inzicht (informatieplicht) bestond omtrent de mogelijke gevolgen van de borgstelling en dienen zij zich bewust te zijn geweest van de risico’s van het zich borgstellen voor de schuld van de vennootschap (vergewisplicht). Daar zijn zij in de Borgtocht 2013 ook uitdrukkelijk voor gewaarschuwd. Voor de stelling dat sprake was van ondoordacht handelen of onvoldoende bewustzijn van de risico’s is onder die omstandigheden (zakelijke borgen met bijstand van een advocaat) zonder nadere onderbouwing – die ontbreekt – geen sprake. Van een op de bank rustende bijzondere zorgplicht is dan ook geen sprake.
4.29.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn door [gedaagden] evenmin feiten en omstandigheden aangedragen die het oordeel kunnen rechtvaardigen dat de bank jegens hen tekort is geschoten in de op haar rustende algemene zorgplicht. Door [gedaagden] zijn naar het oordeel van de rechtbank geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die – indien bewezen – het oordeel kunnen rechtvaardigen dat de bank onzorgvuldig heeft gehandeld en daarbij onvoldoende rekening heeft gehouden met de gerechtvaardigde belangen van de borgen, dan wel heeft gehandeld op een wijze die niet aansluit bij de aard van haar dienstverlening. Daarentegen wijst de rechtbank erop dat uit de wederzijds ingenomen stellingen juist volgt dat partijen lang met elkaar in gesprek zijn geweest bij de totstandkoming van de Financiering voorafgaand aan de Borgtocht 2013, waarbij [gedaagden] als zakelijke borgen bijstand hadden van een advocaat.
Borgstelling; rente en kosten verschuldigd?
4.30.
[gedaagden] hebben voorts verweer gevoerd tegen de door de bank gevorderde rente en kosten en stellen dat de borgstelling is gemaximeerd op € 2.500.000,-. [gedaagden] miskennen daarmee evenwel dat in de Borgtocht 2013 slechts het bedrag van de hoofdsom tot € 2.500.000,- is gemaximeerd. Op grond van het bepaalde in artikelen 7:856 jo. 6:119 BW zijn [gedaagden] rente verschuldigd over het tijdvak waarin zij zelf in verzuim verkeren. Dit volgt overigens reeds uit de Borgtocht 2013 zelf, waarin de ondertekening door beide borgen is voorzien van de handgeschreven toevoeging:
“Goed voor een bedrag van twee miljoen vijfhonderd duizend euro en nul eurocent
te verhogen met renten, provisie en kosten”
4.31.
Nu [gedaagden] de termijn in de opeisingsbrief ongebruikt hebben laten verstrijken, verkeren zij met ingang van 15 maart 2022 in verzuim zodat de door de bank gevorderde rente per die datum zal worden toegewezen.
4.32.
Slotsom is dat de vordering van de bank tot betaling van het bedrag van € 2.500.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 maart 2022 wordt toegewezen.
Opheffing Beslag, beslagkosten en doorhaling BKR-registratie
4.33.
Uit het voorgaande volgt dat voor opheffing van de door de bank gelegde Beslagen en doorhaling van de BKR registratie geen grond bestaat zodat ook deze vorderingen evenals de gevorderde dwangsomveroordeling in – onvoorwaardelijke – reconventie worden afgewezen.
4.34.
De bank vordert om [gedaagden] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. De wet bepaalt dat beslagkosten kunnen worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was (artikel 706 Rv). Nu de vordering wordt toegewezen, is van nietig, onnodig of onrechtmatig beslag geen sprake. [gedaagden] moeten daarom de kosten van het Beslag aan de bank vergoeden. De beslagkosten worden aan de hand van de door de bank overgelegde beslagstukken begroot op: € 1.093,48 en zijn hierna als afzonderlijke post opgenomen in het proceskostenoverzicht.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.35.
De bank maakt ook aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten ex artikel 6:96 lid 2 onder c BW, begroot conform het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten (BIK). De vordering is slechts toewijsbaar, als deze kosten in redelijkheid zijn gemaakt en de omvang daarvan ook redelijk is. De rechtbank stelt vast dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht door de advocaat van de bank en dit is ook niet betwist. Het sturen van de sommatiebrief is al voldoende om aanspraak te kunnen maken op buitengerechtelijke incassokosten (zie Hoge Raad 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405). Bovendien is het in dit geval niet nodig om de buitengerechtelijke incassokosten aan te zeggen op grond van artikel 6:96 lid 6 BW. [gedaagden] zijn namelijk geen consumenten. De rechtbank zal [gedaagden] dan ook veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten overeenkomstig het BIK. Nu de buitengerechtelijke incassokosten daarin zijn gemaximeerd op een bedrag van € 6.775,- zal de rechtbank dit bedrag toewijzen en het meerdere afwijzen.
Proceskosten in conventie
4.36.
[gedaagden] worden in conventie als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) in conventie veroordeeld, aan de zijde van de bank hierna begroot op:
  • kosten van de dagvaarding € 107,29
  • griffierecht € 8.519,00
  • proceskosten (2,5 punten x tarief € 4.357,-) € 10.892,50
  • beslagkosten € 1.093,48
  • nakosten € 278,00
Totaal € 20.890,27
Proceskosten in reconventie
4.37.
[gedaagden] worden in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, aan de zijde van de bank hierna begroot op:
- proceskosten (1 punt x factor 0,5 x tarief € 614,-) € 307,-
Wettelijke rente over proceskosten
4.38.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten worden – zowel in conventie als in reconventie – toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Hoofdelijkheid
4.39.
De veroordelingen worden hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk tot betaling aan Rabobank van een bedrag van € 2.500.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 15 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk tot betaling aan Rabobank van een bedrag van € 6.775,- aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk in de proceskosten van € 20.890,27, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als zij niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend;
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen van [gedaagden] af;
5.6.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk in de proceskosten van € 307,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
5.7.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
in conventie en in reconventie
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af;
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.M.G. Rulkens en in het openbaar uitgesproken op
3 juli 2024.
RR

Voetnoten

1.Productie 24 zijdens [gedaagden] ;
2.Vgl. ook o.m. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 28 november 2006, ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ4044;
3.Conclusie van antwoord in reconventie rn 31 met verwijzing naar de als productie 20 overgelegde indieningsbrief d.d. 2 maart 2022 aan de curator;
4.Vgl. Hoge Raad 15 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:915;
5.Zie o.m. Hoge Raad 1 juni 1990, ECLI:NL:HR:1990:AB7632;