ECLI:NL:RBLIM:2024:3829

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
11020816 AZ VERZ 24-25
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een ambtenaar wegens nevenwerkzaamheden als advocaat zonder toestemming

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 21 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een ambtenaar, die zonder toestemming van zijn werkgever nevenwerkzaamheden als advocaat heeft verricht. De ambtenaar, werkzaam bij de gemeente Kerkrade, had zijn werkgever niet geïnformeerd over zijn nevenwerkzaamheden, ondanks dat hij daartoe verplicht was. De gemeente verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verwijtbaar handelen van de ambtenaar, waarbij zij stelde dat zijn nevenwerkzaamheden onverenigbaar waren met zijn functie en dat hij niet openhartig was geweest tijdens het onderzoek naar zijn werkzaamheden.

De kantonrechter oordeelde dat de ambtenaar in de veronderstelling verkeerde dat hij de gemeente op de hoogte had gesteld van zijn werkzaamheden als advocaat en dat hij impliciet toestemming had verkregen. Hoewel de kantonrechter de verwijten van de gemeente als terecht beschouwde, was hij van mening dat de verwijtbaarheid van de ambtenaar niet ernstig genoeg was voor een ontslag op staande voet. De kantonrechter besloot de arbeidsovereenkomst te ontbinden, maar stelde de einddatum vast op 31 juli 2024, en kende de ambtenaar een transitievergoeding toe van € 11.196,41, te vermeerderen met wettelijke rente.

De gemeente werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten, en het verzoek van de ambtenaar om een billijke vergoeding werd afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor ambtenaren om transparant te zijn over nevenwerkzaamheden en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer / rekestnummer: 11020816 \ AZ VERZ 24-25
Beschikking van 21 juni 2024
GEMEENTE KERKRADE,
te Kerkrade,
verzoekende partij,
verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
hierna te noemen: de gemeente,
gemachtigde: mr. S.H.A.M. [naam beleidsmedewerker] ,
tegen
[verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek],
te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
hierna te noemen: [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] ,
gemachtigde: mr. R.H.J.G. Borger.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen
- de door de gemeente (bij brieven van 2 en 3 mei 2024) nagezonden bijlagen
- het verweerschrift met bijlagen
- de door [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] bij e-mail van 7 mei 2024 nagezonden bijlage
- de mondelinge behandeling van 8 mei 2024, waarbij namens de gemeente een pleitnota is overgelegd.

2.De feiten

2.1.
[verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] , geboren op [geboortedatum] 1982, is met ingang van 1 mei 2019 in dienst getreden van de gemeente in de functie van Financieel beleidsadviseur sociaal domein / Senior medewerker Bedrijfsbureau. De arbeidsomvang is 36 uur per week. Het loon van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] bedraagt € 5.446, bruto per maand, te vermeerderen met 17,5% IKB.
2.2.
De direct leidinggevende van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] is [naam afdelingshoofd] , afdelingshoofd Bedrijfsbureau Domein Burger.
2.3.
[verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft op 1 juli 2021 het ‘Formulier opgave nevenwerkzaamheden’ ingevuld. Daarin heeft hij - voor zover hier van belang - vermeld dat hij werkzaamheden verricht op administratief/fiscaal/juridisch gebied via [naam bv]
2.4.
De gemeente heeft bij brief van 24 november 2021 aan [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] (onder voorwaarden) toestemming verleend voor het verrichten van deze werkzaamheden. In deze brief deelt de gemeente hem verder mee dat hij toekomstige wijzigingen in de nevenwerkzaamheden terstond dient te melden bij de directeur [naam directeur] . De brief is ondertekend door [naam directeur] .
2.5.
[verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft zich op 2 oktober 2023 ziek gemeld.
2.6.
In december 2023 heeft de gemeente vernomen dat de naam van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] vermeld staat op het naambord aan de voorgevel van [naam advocaten] ,gevestigd te Kerkrade.
2.7.
De gemeente heeft [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] vervolgens uitgenodigd voor een gesprek op 18 december 2023 en hem daarbij medegedeeld dat het gesprek zal gaan over zijn re-integratie.
2.8.
[verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] is bij dit gesprek verschenen. Daarbij waren aanwezig [naam afdelingshoofd] en
[naam beleidsmedewerker] (de gemachtigde van de gemeente; tevens in haar hoedanigheid van Senior Beleidsmedewerker P&O). Van het gesprek is een verslag opgesteld. [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft tijdens dit gesprek (onder meer) medegedeeld:
- dat hij in 2022 de beroepsopleiding advocatuur is begonnen met [naam patroon] als patroon en dat [naam afdelingshoofd] en [naam directeur] daarvan op de hoogte waren;
- dat sinds september 2023 [naam advocaten] zijn patroon is.
[verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] is tijdens dit gesprek medegedeeld dat de gemeente nader onderzoek wil verrichten en dat, voor het geval hij zich per 1 januari 2024 hersteld zal melden en het onderzoek dan nog niet is afgerond, hij dan per die datum geschorst is voor het verrichten van zijn werkzaamheden.
2.9.
[verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft zich met ingang van 1 januari 2024 hersteld gemeld.
2.10.
Bij brief van 5 januari 2024 heeft de gemeente aan [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] bevestigd dat hij geschorst is en dat het hem niet is toegestaan om in te loggen in de gemeentelijke systemen.
2.11.
De gemeente heeft in een tweede brief van 5 januari 2024 [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] uitgenodigd voor een vervolggesprek op 10 januari 2024.
2.12.
Bij e-mail van 5 januari 2024 heeft [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] de gemeente (onder meer) medegedeeld dat hij zijn nevenwerkzaamheden altijd correct doorgegeven heeft, dat er geen sprake is van integriteitsschendingen, dat hij het onderzoek opvat als een poging hem de mond te snoeren en dat het een kwestie is van
de pot die de ketel verwijt dat hij zwart ziet.
2.13.
Op 10 januari 2024 heeft het vervolggesprek plaatsgevonden. Daarbij waren dezelfde personen aanwezig als bij het gesprek op 18 december 2023. Daarnaast waren aanwezig de gemachtigde van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] en [naam hoofd P&O] , hoofd P&O en tevens integriteitscoördinator van de gemeente. Ook van dit gesprek is een verslag op gesteld. [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] is tijdens dit gesprek namens de gemeente gevraagd om een overzicht van zijn werkzaamheden (“dag, datum en tijdstip”) ten behoeve van de opleiding en de advocatuur in de voorafgaande twee jaar op te sturen naar de gemeente.
2.14.
Aanvullend heeft de gemeente op 15 januari 2024 aan [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] gevraagd om aan haar de stageverslagen alsmede de samenwerkingsovereenkomst tussen hem en [naam advocaten] toe te sturen.
2.15.
Op 15 januari 2024 heeft [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] een overzicht naar de gemeente gestuurd. Het overzicht vermeldt de opleidingsdata in 2023, welke processtukken [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft opgesteld en bij welke instanties en in welke procedures hij in rechte opgetreden heeft.
2.16.
De gemeente heeft vervolgens de dag daarna aan [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] via e-mail bericht dat het overzicht van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] niet voldoet aan de vraag van de gemeente omdat het overzicht geen dagen en tijdstippen vermeldt. Zij heeft hem gesommeerd om dat overzicht alsmede (zo nodig geanonimiseerd) de samenwerkingsovereenkomst en de stageverslagen aan haar te sturen.
2.17.
Bij e-mailbericht van 19 januari 2024 heeft [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] de gemeente medegedeeld dat hij de als advocaat gewerkte dagen en tijdstippen niet kan reproduceren en dat de stageverslagen en de samenwerkingsovereenkomst tussen hem en [naam advocaten] vertrouwelijk zijn. Deze stukken heeft [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] dus niet aan de gemeente overgelegd.
2.18.
Op 24 januari 2024 heeft de gemeente [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] medegedeeld dat:
- zijn reactie onacceptabel is;
- de gemeente zich zal beraden;
- zij hem zou uitnodigen voor een gesprek waarin zij de uitkomst van de beraadslaging aan hem zal mededelen.
2.19.
Bij brief van 9 februari 2024 heeft [naam gemeentesecretaris] (gemeentesecretaris) namens de gemeente aan [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] medegedeeld dat de gemeente voornemens is het dienstverband met hem te beëindigen. [naam gemeentesecretaris] heeft [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] in deze brief uitgenodigd om dit voornemen te bespreken op 21 februari 2024.
2.20.
Bij brief van 15 februari 2024 heeft [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] inhoudelijk gereageerd op het voornemen van de gemeente. Ook stelt hij in die brief melding gemaakt te hebben van een misstand. In dat kader bevat de brief een gedetailleerd overzicht van betalingen die de gemeente heeft gedaan aan de Stichting Reha Projects.
2.21.
Op 12 februari 2024 heeft [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] , bijgestaan door zijn gemachtigde, gesproken met gemeentesecretaris [naam gemeentesecretaris] , en met [naam hoofd P&O] en [naam beleidsmedewerker] . Daarbij is afgesproken dat de gemeente een voorstel zou doen voor beëindiging van het dienstverband.
2.22.
Na voornoemd gesprek is de gemeente erachter gekomen dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] een netwerkaccount had bij ISD Kompas. De gemeente heeft telefonisch informatie ingewonnen bij ISD Kompas. Aan haar is toen medegedeeld dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] structureel/substantieel werkzaamheden verricht voor ISD Kompas. Naar aanleiding hiervan heeft de gemeente [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] andermaal uitgenodigd voor een gesprek.
2.23.
Op 22 februari 2024 heeft [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] gesproken met [naam gemeentesecretaris] en [naam hoofd P&O] . Hij heeft toen ontkend op structurele en substantiële basis werkzaamheden te verrichten voor ISD Kompas.
2.24.
De gemeente heeft vervolgens navraag gedaan bij ISD Kompas en ISD Kompas heeft daarop gereageerd met de mededeling dat zij wegens de privacy van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] geen formele uitspraken kan doen en daarom niet kan bevestigen dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] opdrachten of werk voor ISD Kompas uitvoert.
2.25.
Partijen hebben daarna nog gecorrespondeerd, maar dat heeft niet ertoe geleid dat zij overeenstemming bereikt hebben over beëindiging van het dienstverband van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] .

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De gemeente verzoekt:
de arbeidsovereenkomst met [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] te ontbinden met ingang van de dag nadat beschikking wordt gegeven, althans per de eerst mogelijke datum, zonder rekening te houden met de opzegtermijn;
voor recht te verklaren dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] geen aanspraak maakt op een transitievergoeding;
[verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van de proceskosten (inclusief nakosten) te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] voert aan dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen dient te worden.
3.3.
Voor het geval de kantonrechter het verzoek tot ontbinding toewijst verzoekt [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] om:
te bepalen dat de geldende opzegtermijn van twee maanden in acht genomen moetn worden;
de gemeente te veroordelen om aan hem te betalen:
* de transitievergoeding van € 11.196,41;
* de billijke vergoeding van € 229.483,55
* de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag
van betaling.

4.De beoordeling

4.1.
De gemeente verzoekt primair om de arbeidsovereenkomst te ontbinden omdat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] ernstig is tekortgeschoten in de nakoming van de arbeidsovereenkomst.
Zij verwijt hem in dat verband in hoofdzaak het volgende:
- [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] verricht zonder toestemming nevenwerkzaamheden als advocaat waartoe hij een beroepsopleiding Advocatuur volgt;
- de aard en de omvang van deze nevenwerkzaamheden zijn onverenigbaar met zijn werk bij de gemeente;
- de houding van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] tijdens het onderzoek is strijdig met goed ambtenaarschap;
- de gedetailleerde gegevens die [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] in zijn brief van 15 februari 2024 heeft vermeld, duiden erop dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] gegevens van de gemeente fysiek dan wel digitaal buiten de beveiligde werkomgeving heeft gebracht.
- [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft tevens nevenwerkzaamheden verricht voor ISD Kompas en daarvoor geen toestemming gevraagd van de gemeente.
4.1.1.
De kantonrechter stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie (zie b.v. ECLI:NL:GHSHE:2021:2157) een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van art. 7:686 BW in verbinding met art. 6:265 BW slechts mogelijk is in geval van een ernstige wanprestatie. Het moet dan gaan om tekortkomingen die zodanig ernstig zijn dat deze op één lijn gesteld kunnen worden met een dringende reden als bedoeld in art. 7:678 BW. De kantonrechter is van oordeel dat het verzoek op deze primaire grondslag niet toewijsbaar is. Hieronder wordt dat oordeel nader gemotiveerd.
4.1.2.
Vast staat dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] begin 2022 is begonnen met de beroepsopleiding advocatuur. [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] is in dat kader op 27 januari 2022 beëdigd als advocaat en is vervolgens in die hoedanigheid (fulltime) werkzaamheden gaan verrichten.
4.2.
Niet in geschil is dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] verplicht is de gemeente op de hoogte te stellen van nevenwerkzaamheden. Binnen de gemeente Kerkrade wordt daarvoor gebruik gemaakt van het “Formulier opgave nevenwerkzaamheden”.
4.3.
Op het door [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] op 1 juli 2021 ondertekende formulier heeft hij niets vermeld over zijn (op dat moment) toekomstige plannen inzake de beroepsopleiding en de daarmee gepaard gaande werkzaamheden als advocaat. Wel heeft hij daarin vermeld dat hij werkzaamheden verricht op administratief/fiscaal/juridisch gebied via [naam bv] Anders dan [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] (wellicht) suggereert kan daar niet zijn werk als advocaat (stagiair) onder geschaard worden. Met andere woorden de toestemming die de gemeente Kerkrade heeft gegeven voor zijn werk via [naam bv] strekt zich niet uit tot de latere werkzaamheden van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] als advocaat.
4.4.
[verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] voert verder aan dat hij begin november 2021 een gesprek heeft gevoerd met sectordirecteur [naam directeur] over het door hem ingevulde formulier. Volgens [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] is tijdens dit gesprek door hem ook aan de orde gesteld dat hij tot advocaat beëdigd zou worden en dat [naam directeur] toen heeft beaamd dat dit in wezen hetzelfde was als de in het formulier opgenomen “juridische advisering”. [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] is daarom van mening dat de daaropvolgende toestemming van [naam directeur] van 24 november 2021 (zie 2.4.) wel degelijk ook betrekking heeft op zijn nevenwerkzaamheden als advocaat. In reactie op dit betoog heeft de gemeente aangevoerd dat het gesprek met [naam directeur] inderdaad heeft plaatsgevonden en dat daar tevens mevrouw [naam P&O-adviseur] (P&O-adviseur) bij aanwezig was. Beiden hebben volgens de gemeente verklaard dat tijdens dit gesprek “de advocatuur” niet is besproken. [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft op deze betwisting niet gereageerd. Gelet op dit partijdebat is niet komen vast te staan dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] tijdens het gesprek met [naam directeur] melding heeft gemaakt van zijn plannen om begin 2022 in het kader van zijn opleiding als advocaat te gaan werken. Hieruit volgt dat het ervoor moet worden gehouden dat de na dat gesprek gegeven toestemming van [naam directeur] niet tevens bedoeld was voor de toekomstige werkzaamheden van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] als advocaat.
4.5.
De brief van 24 november 2021 waarin [naam directeur] toestemming geeft voor de nevenwerkzaamheden die [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] had opgegeven in het op 1 juli 2021 ondertekende formulier, vermeldt verder het volgende:
“Mochten zich in de toekomst wijzigingen voordoen in de nevenwerkzaamheden dient u dit terstond te melden bij uw directeur.”
De gemeente stelt dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] na de brief van 24 november 2021 bij de directeur ( [naam directeur] ) geen melding heeft gemaakt van het feit dat hij (als gevolg) van zijn opleiding in 2022 werkzaamheden is gaan verrichten als advocaat. Die stelling is juist.
4.6.
Uit voorgaande overwegingen volgt dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] zeer zeker valt te verwijten dat hij de gemeente niet heeft geïnformeerd omtrent zijn werk als advocaat sinds 2022 en dat hij als advocaat is gaan werken zonder dat de gemeente daarvoor toestemming gegeven heeft.
4.7.
De verwijten die de gemeente [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] op voornoemd punt maakt, zijn naar het oordeel van de kantonrechter echter minder ernstig dan door de gemeente is geschetst. De kantonrechter komt tot dit oordeel omdat niet is komen vast te staan dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] de gemeente bewust niet geïnformeerd heeft. Vaststaat immers dat [naam afdelingshoofd] ervan op de hoogte was dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] een opleiding tot advocaat zou gaan volgen. Ook wist [naam afdelingshoofd] dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] (aanvankelijk) gelieerd was aan advocatenkantoor [naam patroon] . [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] voert in dit verband aan dat hij in de veronderstelling was dat [naam afdelingshoofd] wist dat hij als onderdeel van zijn opleiding ook advocaat zou worden en in die hoedanigheid werkzaamheden zou verrichten. Die veronderstelling komt de kantonrechter aannemelijk voor. De gemeente voert daartegen aan dat [naam afdelingshoofd] dit niet wist en ook die stelling komt de kantonrechter aannemelijk voor. [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft zich dus niet gerealiseerd dat het bij personen (zoals [naam afdelingshoofd] ) die in deze materie niet thuis zijn, niet bekend is dat de opleiding tot advocaat vereist dat de “student” tot advocaat wordt beëdigd en in die hoedanigheid ook daadwerkelijk een vaststaand aantal minimum uren werkzaamheden dient te verrichten. Ook het feit dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] op sociale media er geen geheim van maakte dat hij als advocaat zou worden beëdigd en het feit dat hij naderhand in mei 2022 samen met [naam patroon] (zijn toenmalige patroon) in alle openheid optrad als sponsor van een lokale voetbalclub, duidt erop dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] in zijn argeloosheid in de veronderstelling verkeerde dat hij de gemeente had geïnformeerd en impliciet toestemming had voor zijn werkzaamheden als advocaat. In wezen was er sprake van een misverstand: [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] verkeerde in de veronderstelling dat hij de gemeente met zijn mededeling over de opleiding (ook) had geïnformeerd over het feit dat hij advocaat was en de gemeente / [naam afdelingshoofd] realiseerde zich niet dat het volgen van de opleiding ook behelst dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] als advocaat werkzaamheden dient te verrichten.
4.8.
Het vorenstaande misverstand is eerst aan het licht gekomen nadat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] van patroon was gewisseld. Na die wisseling prijkte zijn naam op het bord van de gevel van het kantoorpand van zijn patroon: [naam advocaten] . Dit kantoorpand is nabij het gemeentehuis gelegen en collega’s van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] hebben daarvan melding gemaakt bij de gemeente.
4.9.
De gemeente heeft [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] daarom vervolgens uitgenodigd voor een gesprek op 18 december 2023 en daarbij aan hem medegedeeld dat het gesprek zou gaan over zijn re-integratie.
4.10.
Het gesprek met [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] op 18 december 2023 werd gevoerd door [naam beleidsmedewerker] en [naam afdelingshoofd] en anders dan de gemeente heeft doen voorkomen ging dit gesprek niet (of nauwelijks) over de re-integratie van [naam afdelingshoofd] . De onderwerpen van dit gesprek waren de advocaatwerkzaamheden van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] en de vraag of hij de gemeente hierover heeft ingelicht. [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft zich tijdens dit gesprek zeer terughoudend opgesteld. Verwonderlijk is dat niet aangezien hij feitelijk door de gemeente is overvallen doordat de gemeente niet van tevoren heeft aangekondigd waar het gesprek daadwerkelijk over zou gaan en door het feit dat [naam beleidsmedewerker] daarbij aanwezig was. Gelet op die omstandigheden en het (aannemelijke) feit dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] in de veronderstelling verkeerde dat hij de gemeente juist had voorgelicht, vindt de kantonrechter het verwijt van de gemeente dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] tijdens dit gesprek geen open kaart heeft gespeeld niet geheel terecht.
4.11.
De kantonrechter is het wel eens met het verwijt van de gemeente dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] ook in de daaropvolgende gesprekken onvoldoende openheid van zaken heeft gegeven. [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft zich na het eerste gesprek immers rustig kunnen beraden en ook is hij vanaf dat moment bijgestaan door zijn gemachtigde. Desondanks heeft [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] vervolgens niet in alle openheid verklaard. Hij verschuilt zich daarbij ten onrechte achter privacyregels. Immers ook met inachtneming van die regels had [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] (op geanonimiseerde wijze) veel meer info kunnen verstrekken over de aard en ook de (verplichte) omvang van zijn werkzaamheden als advocaat en op welke tijdstippen hij die werkzaamheden verricht heeft. De gemeente heeft belang bij die informatie want de twijfels die zij heeft over de vraag of het werk van advocaat wel is te verenigen met de fulltimefunctie die [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] vervult bij de gemeente (40 uur per week; waarvan 36 uur betaald en 4 uur tijd voor tijd) zijn terecht. Het gaat daarbij dus niet alleen om de vraag of er sprake was van een mogelijke belangenverstrengeling tussen de werkzaamheden van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] als advocaat en zijn werk voor de gemeente, maar ook om de vraag of [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] ’s werk voor de gemeente (40 uur per week) niet in het gedrang zou komen doordat hij daarnaast ook geacht werd als advocaat te werken voor minstens 24 uur per week. Doordat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] slechts een summier overzicht van de door hem verrichte werkzaamheden als advocaat heeft verstrekt, heeft hij het de gemeente onmogelijk gemaakt om dit nader te onderzoeken. [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] ’s argument dat hij flexibele werktijden heeft en daardoor volledig vrij is in het bepalen van zijn werktijden, treft geen doel. Ter zitting heeft de gemeente er namelijk op gewezen dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] weliswaar enige vrijheid heeft maar dat dit niet inhoudt dat hij te pas en te onpas kon verschijnen. [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft daarop niet gereageerd, zodat het ervoor gehouden moet worden dat van volledige vrijheid op dit punt bij [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] geen sprake is geweest. Ook zijn argument dat zijn werkzaamheden voor de gemeente nooit hebben geleden onder zijn werkzaamheden als advocaat kan hem niet baten. In dit verband wijst hij er weliswaar op dat er nooit klachten waren over zijn functioneren, maar die stelling is niet juist. Dat blijkt wel uit de volgende passage in het verslag dat is gemaakt van het gespreksverslag op 18 december 2023 (bijlage 7, pagina 5) waar de gemeente ter zitting op gewezen heeft:
“ [naam afdelingshoofd][toevoeging kantonrechter: [naam afdelingshoofd] ]:
(…) We werken vanuit vertrouwen. Ik heb je heel erg losgelaten en vertrouwd. Je zegt dat je de uren op dagen dat je naar Eindhoven was hebt gecompenseerd. Dan ben ik de leidinggevende die loslaat. Op het moment dat dingen lopen, lopen ze. Daarom was ik in de eerste helft van dit jaar zo kwaad op je. Omdat toen bepaalde dingen niet af waren, terwijl ik mijn vertrouwen geeft om dat af te krijgen. Kun je dat nog herinneren?
[verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek][toevoeging kantonrechter: [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] ]:Ja.
Het is terecht dat de gemeente mede op grond van deze passage twijfelt of de werkzaamheden van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] voor de gemeente niet in het gedrang zijn gekomen door zijn werkzaamheden als advocaat. Die twijfel heeft [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] niet kunnen wegnemen aangezien hij zijn kaarten tegen de borst heeft gehouden. Dat valt hem te verwijten.
4.12.
Op grond van voorgaande overwegingen is de kantonrechter met de gemeente van oordeel dat de houding van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] tijdens het onderzoek strijdig is met goed ambtenaarschap. Ook volgt uit het voorgaande dat de gemeente aannemelijk heeft gemaakt dat de omvang van de werkzaamheden als advocaat onverenigbaar is met de werkzaamheden voor de gemeente.
4.13.
De gemeente verwijt het [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] dat hij gedetailleerde gegevens van de gemeente fysiek dan wel digitaal buiten de beveiligde werkomgeving heeft gebracht. De gemeente leidt dat af uit de brief van 15 februari 2024 van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] . De gegevens die in de brief staan heeft [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] onmogelijk uit eigen herinnering kunnen reproduceren, aldus de gemeente. De gemeente wijst er op dat het [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] per 5 januari 2024 niet meer was toegestaan om in te loggen in de gemeentelijke systemen. De gemeente heeft in dat verband onderzoek verricht en vastgesteld dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] vanaf 5 januari 2024 niet meer heeft ingelogd.
[verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft in zijn verweer op dit punt slechts ongemotiveerd betwist dat hij vertrouwelijke informatie buiten de beveiligde werkomgeving gebracht heeft. Hoe hij dan bij het schrijven de brief van 15 februari 2024 kon beschikken over de gedetailleerde financiële informatie, heeft hij niet uitgelegd. Het moet er daarom voor gehouden worden dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] inderdaad de betreffende informatie buiten de beveiligde werkomgeving van de gemeente heeft gebracht. Ook dit verwijt de gemeente hem terecht.
4.14.
Het verwijt van de gemeente dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] zonder toestemming werkzaamheden heeft verricht voor ISD Kompas heeft [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] gepareerd met het verweer dat hij deze werkzaamheden heeft verricht via zijn juridisch adviesbureau. De gemeente heeft in reactie hierop niet aan kunnen tonen dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] op dit punt terecht een verwijt valt te maken.
4.15.
Op basis van bovenstaande overwegingen concludeert de kantonrechter het volgende. [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft de gemeente niet geïnformeerd over zijn werkzaamheden als advocaat en heeft die werkzaamheden dus zonder toestemming van de gemeente verricht. In beginsel zou dit gegeven alleen al normaal gesproken voldoende grond zijn voor een ontslag op staande voet, zodat het verzoek op de primaire grondslag dus toewijsbaar zou zijn. In deze zaak vindt de kantonrechter het echter aannemelijk dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] in de veronderstelling verkeerde dat de gemeente wel degelijk op de hoogte was van zijn werkzaamheden als advocaat en dat hij daardoor (impliciet) toestemming van de gemeente voor die werkzaamheden had verkregen. Daarom zou in deze situatie een ontslag op staande voet voor het zonder toestemming werken als advocaat een te ingrijpende maatregel zijn. Ook als de andere (terechte) verwijten van de gemeente daarbij in aanmerking worden genomen, zou een ontslag op staande voet te ver gaan. Hieruit volgt dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens wanprestatie niet toegewezen kan worden.
4.16.
Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is wel toewijsbaar op de subsidiair aangevoerde grondslag. [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft alles overziend immers dermate verwijtbaar gehandeld dat van de gemeente in redelijkheid niet kan worden verlangd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De verwijten die [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] gemaakt worden zijn fors en terecht. Anders dan de gemeente is de kantonrechter echter van oordeel dat de hoge lat van de
ernstigeverwijtbaarheid (net) niet wordt gehaald. Van een doelbewust verzwijgen van zijn nevenwerkzaamheden als advocaat is immers geen sprake en de overige verwijten zijn ook niet van dien aard dat (in onderlinge samenhang bezien) zou moeten worden geoordeeld dat sprake is van ernstige verwijtbaarheid. Blijkens de wetsgeschiedenis moet bij ernstige verwijtbaarheid gedacht worden aan een situatie waarbij “(…)de werknemer zich schuldig maakt aan diefstal, verduistering, bedrog of andere misdrijven waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt, waarin de werknemer in strijd met eigen in de praktijk toegepaste en voor de werknemer kenbare gedragsregels van de organisatie van de werkgever, geld leent uit de bedrijfskas en zulks leidt tot een vertrouwensbreuk; waarin de werknemer controlevoorschriften bij ziekte herhaaldelijk, ook na toepassing van loonopschorting, niet naleeft en hiervoor geen gegronde reden bestaat; waarin de werknemer veelvuldig en zonder gegronde reden te laat op zijn werk verschijnt, hierdoor de bedrijfsvoering wordt belemmerd en de werkgever de werknemer hier al tevergeefs heeft aangesproken (…). De kantonrechter is van oordeel dat de verwijten aan [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] minder ernstig zijn dan deze door de wetgever geschetste categorie.
4.17.
Op grond van vorenstaande overwegingen is het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op inhoudelijke gronden toewijsbaar. [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft echter daarnaast het hiernavolgende (meer) formele verweer gevoerd.
4.18.
[verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] stelt dat hij in september 2022 tegen niet eenvoudig te verklaren uitgaven en tekorten in budgetten is aangelopen. Hij stelt dat hij in 2022 en 2023 over de door hem in dat verband ontdekte onregelmatigheden diverse gesprekken heeft gevoerd met [naam afdelingshoofd] , [naam directeur] en de wethouder. De gemeente heeft deze melding echter niet opgepakt, maar verlangde in wezen van hem om te participeren in deze misstand, aldus [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] . Omdat hij zich hierdoor niet meer veilig voelde, heeft hij zich in oktober 2023 ziekgemeld, zo stelt [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] . De schorsing en het daaropvolgende verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst moeten volgens hem worden vermoed het gevolg te zijn van die melding. [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] doet een beroep op artikel 17e van de Wet bescherming klokkenluiders waarin is bepaald dat een melder tijdens en na de behandeling van een melding van een vermoeden van een misstand niet mag worden benadeeld. De kantonrechter is van oordeel dat ook dit verweer van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] niet kan slagen.
4.19.
Dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] reeds vóór de schorsing en het ontbindingsverzoek melding heeft gemaakt van een misstand, heeft hij niet aannemelijk kunnen maken. Hij verwijst in dat verband weliswaar naar diverse passages in de gespreksverslagen die de gemeente heeft opgesteld van de met hem gevoerde gesprekken, maar die passages zijn te vaag om daar de door [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] gewenste betekenis aan te verbinden. Wat ook tegen het relaas van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] pleit, is dat de gemeente gemotiveerd heeft betwist dat de ziekmelding in oktober 2023 de door [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] gestelde oorzaak had. De gemeente heeft aangevoerd dat de onveiligheid die [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] destijds ervoer werd veroorzaakt door zijn slechte relatie en contact met collega’s die twijfelden aan zijn professionele houding. De gemeente heeft verder gesteld dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] daarom op kosten van de gemeente een coachingstraject heeft gevolgd. [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft op dit relaas van de gemeente omtrent de (reden van zijn) ziekmelding niet gereageerd, zodat het ervoor gehouden moet worden dat een en ander is gegaan op de door de gemeente geschetste wijze. Dat zijn ziekmelding verband hield met een eerdere melding van een misstand valt dus niet vast te stellen en hieruit volgt dus dat die ziekmelding geen aanwijzing is voor de melding van een misstand.
4.20.
Omdat het verweer van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] tegen het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet slaagt, zal dit verzoek worden toegewezen.
4.21.
Zoals reeds hiervoor is geoordeeld, is er geen sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] . Anders dan de gemeente verzoekt zal de einddatum van de arbeidsovereenkomst daarom niet op vandaag maar (conform art. 7:671b lid 9 onder a BW) op 31 juli 2024 worden bepaald.
4.22.
Het verzoek om voor recht te verklaren dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] geen recht heeft op een transitievergoeding zal worden afgewezen. [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft daar namelijk wel recht op aangezien de arbeidsovereenkomst niet eindigt door
ernstigverwijtbaar handelen van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] . Hieruit volgt dat het verzoek van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] om de gemeente te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding zal worden toegewezen. Tegen de hoogte van de door hem verzochte vergoeding van € 11.196,41 bruto heeft de gemeente geen afzonderlijk verweer gevoerd. De kantonrechter zal dit bedrag toewijzen. De wettelijke rente die [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] hierover vordert zal worden toegewezen. Niet vanaf de door [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] verzochte datum van opeisbaarheid, maar wel vanaf 1 september 2024 (zie art. 7:686a lid 1 BW).
4.23.
De door [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] verzochte billijke vergoeding zal worden afgewezen. De arbeidsovereenkomst eindigt namelijk niet door ernstig verwijtbaar handelen van de gemeente.
4.24.
[verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op:
  • griffierecht € 130,00
  • salaris gemachtigde
Totaal: € 944,00
De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen met ingang van de vijftiende dag na vandaag tot de dag van betaling.
4.25.
In deze beschikking hoeft geen aparte beslissing te worden genomen over de verzochte nakosten. Een kostenveroordeling levert immers ook een executoriale titel op voor de nakosten.De kantonrechter verwijst in dat verband naar het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:853).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen de gemeente en [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] ,
5.2.
bepaalt de einddatum van de arbeidsovereenkomst op 31 juli 2024,
5.3.
veroordeelt de gemeente tot betaling aan [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] van € 11.196,41 bruto transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2024 tot de dag van betaling,
5.4.
veroordeelt de gemeente tot betaling aan [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] van de kosten van dit geding, tot op heden begroot op € 944,00, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na vandaag tot de dag van betaling,
5.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken.