ECLI:NL:RBLIM:2024:3790

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
ROE 23/790
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de invordering van een dwangsom door de gemeente Venlo na overtredingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, wordt het beroep van eiser tegen de invordering van een dwangsom van € 20.000 door de gemeente Venlo beoordeeld. De dwangsom is opgelegd vanwege het niet beëindigen van illegale verbouwingen aan de voorgevel van een pand, waarvoor geen omgevingsvergunning was verkregen. De rechtbank oordeelt dat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die zouden moeten leiden tot een gedeeltelijke of gehele afzien van invordering. Eiser had eerder een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend, maar deze was geweigerd. De rechtbank stelt vast dat de overtredingen niet zijn beëindigd binnen de gestelde termijnen en dat de dwangsommen derhalve zijn verbeurd. Eiser heeft aangevoerd dat hij te goeder trouw heeft gehandeld en dat hij bereid is om de situatie te legaliseren, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet voldoende is om van invordering af te zien. De rechtbank benadrukt dat adequate handhaving vereist dat opgelegde sancties worden geëffectueerd en dat de financiële situatie van de overtreder in beginsel geen rol speelt bij de invordering van verbeurde dwangsommen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en laat het bestreden besluit in stand.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 23/790

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, uit [woonplaats]

(gemachtigde: mr. G.N. Sloote),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, verweerder,

(gemachtigde: mr. E.P.B. Moors en [gemachtigde] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de invordering van een dwangsom van € 20.000.
Verweerder heeft deze dwangsom met het besluit van 17 november 2022 ingevorderd. Met het bestreden besluit van 7 maart 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dit besluit gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Totstandkoming van het bestreden besluit

Feiten en omstandigheden last onder dwangsom
1. Een toezichthouder van de gemeente heeft naar aanleiding van een melding op
29 september 2021 een controle op het adres Vleesstraat 54 in Venlo uitgevoerd. De toezichthouder heeft geconstateerd dat er wijzigingen aan de voor- en achtergevel hebben plaatsgevonden. Het betreft het wijzigen van de voorgevel van de begane grond tot en met de derde verdieping en het wijzigen van de achtergevel van de tweede en derde verdieping. Ook hebben er inpandige wijzigingen aan de brandwerende scheidingen plaatsgevonden. Deze wijzigingen zijn uitgevoerd zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning. Verder is geconstateerd dat het pand voor kamerverhuur wordt gebruikt, terwijl eiser niet in het bezit is van een geaccepteerde melding brandveilig gebruik.
2. Gelet op de constateringen van de toezichthouder heeft verweerder bij brief van
22 oktober 2021 medegedeeld voornemens te zijn om een last onder dwangsom op te leggen. De door eiser ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning om de gewijzigde situatie te vergunnen heeft verweerder bij besluit van 1 december 2021 geweigerd.
3. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 7 december 2021 aan eiser een last onder dwangsom opgelegd voor de overtredingen die niet beëindigd zijn. De opgelegde last houdt in dat:
- de illegale verbouwing van de voorgevel en daarmee de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) uiterlijk 1 maart 2022 moet worden beëindigd en beëindigd gehouden. Dit kan worden gedaan door de gewijzigde kozijnindeling van de voorgevel terug te brengen in de laatst vergunde toestand, dat wil zeggen conform de bouwvergunning van
30 juli 1959. Bij het terugbrengen in de laatst vergunde toestand moet kwalitatief materiaal (kunststof, hout of aluminium) en een gepaste kozijndikte worden toegepast. Verweerder heeft aan het niet beëindigen en beëindigd houden van de overtreding een dwangsom van € 2.000,- per week, tot een maximum van € 20.000,- verbonden.
- de overtreding van artikel 1b, derde lid, van de Woningwet in samenhang met artikel 1.18 van het Bouwbesluit 2012 uiterlijk 1 januari 2022 moet worden beëindigd en beëindigd gehouden door het gebruik van de kamers te staken en gestaakt te houden of een nieuwe melding brandveilig gebruik voorzien van de juiste tekeningen in te dienen. Verweerder heeft aan het niet beëindigen en beëindigd houden van de overtreding een dwangsom van € 1.500,- ineens verbonden.
4. Het tegen de opgelegde last onder dwangsom gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 9 maart 2022 ongegrond verklaard en bij die beslissing heeft verweerder de last onder dwangsom met een wijziging in stand gelaten. Verweerder heeft ten aanzien van de overtreding over de verbouwing van de voorgevel gemotiveerd dat die overtreding ook kan worden beëindigd en beëindigd gehouden door de kozijnindeling te wijzigen overeenkomstig een op aanvraag te verlenen omgevingsvergunning. De daarvoor gestelde begunstigingstermijn is gewijzigd naar zes weken nadat een besluit is genomen op de door eiser ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning. Verder is in het besluit gemotiveerd dat eiser ten aanzien van de overtreding van artikel 1b, derde lid, van de Woningwet in samenhang met artikel 1.18 van het Bouwbesluit 2012 binnen de begunstigingstermijn aan de last heeft voldaan doordat eiser een nieuwe gebruiksmelding heeft ingediend die wel voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Tegen deze beslissing op bezwaar heeft eiser geen beroep ingesteld. Dat besluit staat in rechte vast.
5. Eiser heeft na de eerdere weigering om een omgevingsvergunning te verlenen weer een aanvraag ingediend. Ook deze aanvraag heeft verweerder, bij besluit van 7 april 2022, geweigerd en deze weigering bij de beslissing op bezwaar van 25 augustus 2022 in stand gelaten. Daartegen heeft eiser beroep bij de rechtbank ingesteld (zaak ROE 22/2182).
Feiten en omstandigheden invorderingsbeschikking
6. Een toezichthouder heeft naar aanleiding van de opgelegde last onder dwangsom een controle bij het pand uitgevoerd. Daarbij is geconstateerd dat de overtreding van de verbouwing van de voorgevel niet is beëindigd, omdat de gevel onveranderd is gebleven ten opzichte van de eerdere controles en dus niet is teruggebracht in de staat zoals vergund op 30 juli 1959. Verweerder heeft dan ook geconcludeerd dat niet aan de last is voldaan en van rechtswege dwangsommen van in totaal € 20.000,- zijn verbeurd gedurende de periode van
26 mei 2022 tot en met 28 juli 2022. Daarbij heeft verweerder aangegeven voornemens te zijn om een invorderingsbeschikking te nemen.
7. Verweerder heeft vervolgens bij het bestreden besluit besloten tot invordering van dwangsommen ter hoogte van € 20.000,-. Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat de eerder geconstateerde overtreding niet is beëindigd en dus niet binnen de begunstigingstermijn aan de last is voldaan. Eiser heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en ook de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Na behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening op zitting heeft eiser zijn verzoek ingetrokken. Daarna heeft verweerder het tegen de invordering van de verbeurde dwangsommen gemaakte bezwaar bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

8. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór 1 januari 2024 een last onder dwangsom is opgelegd voor een gepleegde overtreding, blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom en de invordering daarvan het recht van toepassing zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven. Dit betekent dat op dit geschil het oude recht van toepassing blijft. De artikelen die in deze uitspraak worden genoemd zijn steeds de artikelen zoals die luidden ten tijde van het bestreden besluit.

Beoordeling door de rechtbank

9. In deze uitspraak beslist de rechtbank op het beroep van eiser tegen de invordering van de dwangsom. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
10. Eiser voert aan dat hij alles eraan doet om de huidige situatie te legaliseren en dat hij altijd te goede trouw heeft gehandeld. Het is voor eiser onbegrijpelijk waarom verweerder zo snel wil invorderen, terwijl hij daar ruim de tijd voor heeft. Eiser wil graag tot een oplossing komen en die oplossing is gelegen in vergunningverlening voor de verbouwing van de voorgevel. Verder voert eiser aan dat hij van plan was om inzicht in zijn financiële situatie te geven door stukken bij verweerder in te dienen zoals afgesproken tijdens de behandeling van zijn verzoek om een voorlopige voorziening op zitting. Doordat een medewerker van de gemeente geen antwoord heeft gegeven op zijn e-mail waarin hij vraagt naar wie de stukken verzonden moet worden, heeft hij de stukken niet kunnen indienen. Dit is volgens eiser in strijd met het evenredigheids-en proportionaliteitsbeginsel. Daarbij geeft eiser aan dat hij als startende ondernemer veel kosten heeft moeten maken.
11. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser ten aanzien van de overtreding van de verbouwing van de voorgevel niet aan de last onder dwangsom heeft voldaan en dat dus dwangsommen zijn verbeurd. Verweerder was dan ook bevoegd over te gaan tot invordering van de dwangsommen. De last onder dwangsom is bovendien onherroepelijk.
12. Zoals uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) [1] naar voren komt, moet bij een besluit over invordering van verbeurde dwangsommen aan het belang van de invordering een zwaar gewicht worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Steun voor dit uitgangspunt kan worden gevonden in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. [2] Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.
13. Verder geldt volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [3] dat verweerder bij invordering van de verbeurde dwangsommen in beginsel geen rekening hoeft te houden met de financiële draagkracht van de overtreder. De draagkracht van de overtreder kan namelijk in de regel pas in de executiefase ten volle worden gewogen. Als hierover een geschil ontstaat, is de rechter die belast is met de beslechting daarvan bij uitstek in de positie hierover een oordeel te geven. Voor een uitzondering op dit beginsel bestaat alleen aanleiding als evident is dat de overtreder gezien zijn financiële draagkracht niet in staat zal zijn de verbeurde dwangsommen (volledig) te betalen. De overtreder moet aannemelijk maken dat dit het geval is. Hij moet daarvoor informatie verstrekken waaruit blijkt dat een betrouwbaar en volledig inzicht wordt verkregen in zijn financiële situatie en de gevolgen die het betalen van de verbeurde dwangsommen zou hebben.
14. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die ertoe zouden moeten leiden dat verweerder geheel of gedeeltelijk van invordering had moeten afzien. Dat eiser graag tot een oplossing wil komen en de overtreding alsnog wil beëindigen, is begrijpelijk, maar dit maakt niet dat verweerder van zijn bevoegdheid tot invordering had moeten afzien. Ook al zou eiser na het verbeuren van de dwangsommen alsnog aan de last voldoen door een omgevingsvergunning voor de verbouwing van de voorgevel te krijgen, dan geldt nog steeds dat dit geen bijzondere omstandigheid is op grond waarvan verweerder van invordering had moeten afzien. [4] Zoals hiervoor is overwogen, vergt adequate handhaving dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd. Het aanmerken van de omstandigheid dat na het verlopen van de begunstigingstermijn alsnog is voldaan aan de last als bijzondere omstandigheid zou tot gevolg hebben dat wordt afgedaan aan de werking van de begunstigingstermijn en daarmee aan een adequate handhaving. De oplossingsgerichte houding van eiser is te prijzen, maar het is en blijft zijn verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat die oplossing tijdig wordt bereikt. Tijdig wil in dit geval zeggen binnen de begunstigingstermijn die op eisers verzoek al is verlengd. Dat na het niet beëindigen van de overtredingen binnen die verlengde begunstigingstermijn invordering van de verbeurde dwangsommen volgt, is een ondernemersrisico dat eiser zal moeten dragen.
15. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het evident is dat hij gezien zijn financiële draagkracht niet in staat is om de verbeurde dwangsommen te betalen. Zoals op zitting is gebleken heeft eiser vier panden waarop beslag is gelegd ten behoeve van de invordering. Eiser heeft op zitting aangegeven dat hij de panden wil verkopen om de dwangsommen te kunnen betalen en de gemeente heeft aangegeven dat wanneer dat voldoende concreet is, het gelegde beslag daaraan niet in de weg hoeft te staan. Eisers financiële draagkracht laat dus toe om de verbeurde dwangsommen te betalen. Verder overweegt de rechtbank dat het begrijpelijk is dat eiser niet bewust de overtreding heeft begaan en na de overtreding heeft geprobeerd om de situatie te legaliseren en dat dit traject tot legalisering moeizaam is verlopen, maar deze omstandigheden maken niet dat verweerder van de invordering geheel of gedeeltelijk had moeten afzien. Het blijft uiteindelijk de verantwoordelijkheid van eiser om de juiste tekeningen voor de vergunningaanvraag aan te leveren en ten tijde van het vergunningstraject tijdig verweerder te verzoeken om de begunstigingstermijn te verlengen zodat hij geen dwangsommen zou verbeuren.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Kloos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 27 juni 2024
de griffier is verhinderd rechter
deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 27 juni 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:877.
2.Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1895.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2557 en