ECLI:NL:RBLIM:2024:3781

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
ROE 23/3253
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit WIA-uitkering en medische afzakker in arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 26 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgeefster en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WIA-uitkering aan een ex-werkneemster. De werkgeefster betoogde dat de ex-werkneemster ten onrechte door de bedrijfsarts hersteld was verklaard en dat er sprake was van doorlopende arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelde dat de werkgeefster zich beroept op de jurisprudentie over de zogenaamde 'medische afzakker', een concept dat werknemers beschermt die om medische redenen minder gaan werken of lager beloond werk gaan doen. De rechtbank concludeerde dat de werkgeefster niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een medische afzakker, omdat de ex-werkneemster bij de nieuwe werkgever juist meer uren en een hoger loon had. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was en dat het bestreden besluit van het Uwv standhield. De rechtbank weigerde ook het verzoek van de werkgeefster om een onafhankelijke deskundige te benoemen, omdat er onvoldoende aanknopingspunten waren voor een dergelijk verzoek. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/3253

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , gevestigd in [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Groningen), het Uwv
(gemachtigde: [gemachtigde 3] ),
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [plaats] , ex-werkneemster.

Inleiding

1. Het Uwv heeft met het besluit van 24 februari 2023 een WIA-uitkering [1] toegekend aan de ex-werkneemster van eiseres met ingang van 16 februari 2023. De eerste ziektedag is door het Uwv bepaald op 18 februari 2021.
2. Het Uwv heeft met het bestreden besluit van 19 september 2023 het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 24 februari 2023 ongegrond verklaard en dit laatste besluit gehandhaafd.
3. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
4. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2024 op zitting behandeld. Daaraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van eiseres ( [gemachtigde 2] ). De gemachtigde van het Uwv en de ex-werkneemster hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden.
7. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft.
8. De rechtbank stelt vast dat de ex-werkneemster geen toestemming heeft gegeven om de stukken die haar (medische) gegevens bevatten aan eiseres (de ex-werkgeefster) toe te sturen. Daarom kan en zal de rechtbank deze stukken niet volledig weergeven en zal zij alleen in algemene zin de medische klachten van de ex-werkneemster benoemen in deze uitspraak.
Waarover gaat deze zaak?
9. De ex-werkneemster van eiseres is van 16 januari 2017 tot en met 31 maart 2020 in dienst geweest bij haar vorige werkgever. In september 2019 is zij daar ziek uitgevallen. Uiteindelijk heeft de vorige werkgever (de bedrijfsarts) haar per 1 april 2020 hersteld gemeld en is zij per die datum wegens einde contract uit dienst gegaan. Op 4 mei 2020 is zij in dienst getreden bij eiseres en op 3 maart 2021 is zij als gevolg van haar klachten ziek uit dienst gegaan.
10. De ex-werkneemster van eiseres heeft op 7 november 2022 een aanvraag ingediend bij het Uwv voor een WIA-uitkering. Zij heeft op het aanvraagformulier ingevuld dat zij op 18 februari 2021 voor het eerst niet kon werken door ziekte. Het Uwv heeft met het besluit van 24 februari 2023 een WIA-uitkering toegekend aan de ex-werkneemster met ingang van 16 februari 2023. Het gaat om een loongerelateerde uitkering. Het Uwv heeft dit besluit gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek van arts [arts] van 22 februari 2023 en een arbeidsdeskundig onderzoek van arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige] van 24 februari 2023. Eiseres heeft tegen het besluit van 24 februari 2023 bezwaar gemaakt. Het bezwaar richt zich niet zozeer op de uitkomst van de beoordeling, maar met name op de vaststelling van de eerste ziektedag in verband met de consequenties voor premieheffing in het kader van de WIA. Het Uwv heeft het bezwaar van eiseres met het bestreden besluit van 19 september 2023 ongegrond verklaard en het besluit van 24 februari 2023 gehandhaafd. Het Uwv heeft dit besluit gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek van verzekeringsarts bezwaar en beroep [verzekeringsarts bezwaar en beroep] van 18 september 2023. Hij heeft geconcludeerd dat de eerste ziektedag medisch gezien terecht is bepaald op 18 februari 2021.
Wat is het standpunt van eiseres?
11. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de eerste ziektedag van haar ex-werkneemster gelet op de aard en het beloop van de aandoeningen van haar ex-werkneemster bij de vorige werkgever ligt en dat haar ex-werkneemster in de aanloop naar de einddatum van de arbeidsrelatie ten onrechte hersteld is gemeld door de vorige werkgever. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er voor hem geen aanleiding is om de
ex-werkneemster ongeschikt te achten voor haar werk toen zij bij haar vorige werkgever uit dienst ging. Eiseres vraagt zich af op welke (medische) informatie de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze conclusie heeft gebaseerd, omdat (medische) informatie over de ziekteperiode bij de vorige werkgever ontbreekt. Het feit dat de ex-werkneemster bij de vorige werkgever was vrijgesteld van werk, had volgens eiseres voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep juist een indicatie moeten zijn om onderzoek te doen naar de situatie met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid bij de vorige werkgever. De ex-werkneemster heeft overigens zelf verklaard dat zij de werkzaamheden bij eiseres niet naar behoren heeft kunnen uitvoeren vanwege haar gezondheid en dat het haar is gelukt om dit onder de pet te houden. Eiseres vraagt de rechtbank om een onafhankelijke deskundige te benoemen, omdat zij niet kan beschikken over de (medische) informatie over de ziekteperiode bij de vorige werkgever en er in zoverre geen sprake is van “equality of arms”. Tijdens de zitting heeft de rechtbank eiseres voorgehouden of zij met haar betoog heeft willen stellen dat er sprake is van een zogeheten medische afzakker, hetgeen eiseres heeft beaamd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
De medische afzakker
12. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een zogeheten medische afzakker. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
12.1.
Bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid moet volgens vaste rechtspraak in beginsel als maatman worden aangemerkt degene die dezelfde arbeid verricht als de verzekerde laatstelijk heeft verricht voor het intreden van arbeidsongeschiktheid (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB [2] van 9 maart 2012). [3] Een uitzondering op deze hoofdregel doet zich voor als de (omvang van de) laatstelijk verrichte arbeid of het daarmee verdiende loon geen juiste maatstaf (meer) oplevert bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid, bijvoorbeeld omdat er sprake is van een zogeheten medische afzakker.
12.2.
Van een medische afzakker is sprake als een betrokkene als gevolg van ziekte of gebrek (tijdelijk) lager beloond werk gaat doen of om medische redenen de arbeidsurenomvang terugbrengt zonder zich ziek te melden. Als een betrokkene later uitvalt uit dit lager beloond werk of vanuit het dienstverband met minder uren en dan pas een arbeidsongeschiktheidsuitkering aanvraagt, kan in zo’n geval het voorlaatste werk (of de voorlaatste urenomvang) als uitgangspunt worden genomen. In zo’n geval is er aanleiding om de ingangsdatum van de arbeidsongeschiktheid te bepalen op het moment dat de betrokkene ongeschikt is geworden voor dat eerdere werk. Daarbij is vereist dat een betrokkene als gevolg van een objectief medische noodzaak minder uren is gaan werken of minder betaald (lichter) werk is gaan doen, bijvoorbeeld op advies van of in overleg met zijn behandeld arts of bedrijfsarts. Het vereiste van een voldoende specifieke medische onderbouwing, voordat een medische afzakker kan worden aangenomen, is verankerd in vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 28 augustus 2015 [4] ).
12.3.
De rechtbank leidt allereerst uit deze rechtspraak over de medische afzakker af dat deze een uitzondering op de hoofdregel van het wettelijk arbeidsongeschiktheidscriterium inhoudt die (de rechtbank doelt op de uitzondering) ertoe strekt dat een werknemer niet wordt benadeeld doordat hij om medische redenen minder gaat werken of lichter werk gaat doen. De medische afzakker heeft derhalve een werknemersbeschermend karakter. Op de werknemer die zich op die bescherming beroept, rust wel een zekere bewijslast, als weergegeven onder 12.2. In dit geval heeft echter eiseres, de ex-werkgeefster, een beroep gedaan op de medische afzakker. De rechtbank is niet gebleken dat ook de ex-werkneemster van eiseres daarop een beroep heeft willen doen. Met (analoge) toepassing van artikel 8:69a van de Awb [5] (het relativiteitsvereiste) is de rechtbank dan ook primair van oordeel dat de beroepsgrond van eiseres over de medische afzakker niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden.
12.4.
De rechtbank overweegt subsidiair dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar ex-werkneemster als gevolg van ziekte of gebrek lager beloond werk is gaan doen of dat zij om medische redenen de arbeidsurenomvang heeft teruggebracht zonder zich ziek te melden en dat er dus sprake zou zijn van een medische afzakker. In de eerste plaats blijkt niet dat voldaan is aan de voorwaarde dat sprake is van lager beloond werk. In tegendeel: uit het dossier lijkt te volgen dat de ex-werkneemster ten opzichte van haar werk bij de vorige werkgever juist hoger beloond werk is gaan doen bij eiseres én dat zij meer uren is gaan werken bij eiseres.
12.5.
Wat betreft het medisch aspect van de medische afzakker stelt de rechtbank vast dat eiseres (vooral pas tijdens de zitting van de rechtbank) met verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsartsen vraagtekens heeft gezet bij het medisch oordeel van het Uwv over de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Zij heeft echter voor haar standpunt geen voldoende specifieke medische onderbouwing aangeleverd. De rechtbank acht daarbij van belang dat eiseres geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden die zij als eigenrisicodrager in het kader van de Zw [6] had, om de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van de ex-werkneemster ter discussie te stellen. De rechtbank ziet dan ook geen reden om te concluderen dat geen sprake is geweest van “equality of arms”.
12.6.
De rechtbank stelt voorts vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgebreid heeft gemotiveerd dat de eerste ziektedag moet worden bepaald op 18 februari 2021. In de medische rapportage (in bezwaarschriftprocedure) van 18 september 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat er geen medische argumenten zijn om uit te gaan van een eerdere ziektedag dan 18 februari 2021. Hij heeft daartoe overwogen dat uit zijn onderzoek is gebleken dat de ex-werkneemster van eiseres in september 2019 ziek is uitgevallen bij de vorige werkgever. Daarbij is er een arbeidsconflict ontstaan, waardoor de ex-werkneemster is vrijgesteld van werk. In maart 2020 had zij nog enige klachten. De bedrijfsarts heeft de ex-werkneemster uiteindelijk in vier stappen hersteld gemeld, waarna zij uit dienst is gegaan. De klachten van de ex-werkneemster in maart 2020 zijn voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding om de ex-werkneemster ongeschikt te achten voor haar (nieuwe) werk. Zij was op dat moment in staat om vanuit de Ww [7] te solliciteren naar ander werk en zij heeft een maand nadat zij uit dienst is gegaan bij haar vorige werkgever hervat in werk bij eiseres. Uit de anamnese blijkt dat zij in dit werk het eerste half jaar zonder noemenswaardige klachten heeft gefunctioneerd. Haar contract is zelfs verlengd. Ook in de thuissituatie ging het goed. Door een combinatie van factoren (privé, werk en haar relatieve kwetsbaarheid) ontstonden er eind 2020 echter opnieuw klachten, waardoor zij zich op 18 februari 2021 weer ziek moest melden. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn er geen concrete en harde bewijzen dat de
ex-werkneemster van eiseres ziek uit dienst is gegaan bij de vorige werkgever. De verzekeringsarts heeft daarbij opgemerkt dat, zelfs als de ex-werkneemster op dat moment toch nog ongeschikt was voor haar (oude) werk, dat niet wegneemt dat zij kort daarna alsnog geschikt was voor haar (nieuwe) werk. Het functioneren in de eerste maanden van haar laatste werk is voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep namelijk van doorslaggevend belang geweest om de ex-werkneemster bij aanvang daarvan geschikt te achten. In het licht van hetgeen onder 12.3 is overwogen over de bewijslast van eiseres is de rechtbank van oordeel dat het Uwv met de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gereageerd op de bezwaargronden van eiseres en dat het Uwv niet kan worden tegengeworpen dat het naar aanleiding van de bezwaargronden nog onderzoek had moeten instellen naar de juistheid van de hersteldverklaring bij de vorige werkgever.
Onafhankelijke deskundige
13. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige. Het primaire oordeel van de rechtbank laat daartoe geen ruimte en ten aanzien van het subsidiaire oordeel overweegt de rechtbank dat zij geen reden ziet om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek en de conclusie van het Uwv. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn beoordeling met name heeft gebaseerd op het verhaal dat de ex-werkneemster uitgebreid heeft verteld. De ex-werkneemster heeft geschetst hoe zij zich voelde en wat zij wel en niet aankon in de relevante periode en de rechtbank ziet in hetgeen eiseres daartegen heeft ingebracht geen aanleiding aan dit verhaal te twijfelen, te meer niet omdat haar verhaal wordt ondersteund door de andere beschikbare informatie, zoals het feit dat haar contract is verlengd bij eiseres.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit standhoudt.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, voorzitter, en mr. I.C.A. Wilschut en
mr. E.P.J. Rutten, leden, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Caris, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2024
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 26 juni 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Centrale Raad van Beroep.
5.Algemene wet bestuursrecht.
6.Ziektewet.
7.Werkloosheidswet.