ECLI:NL:RBLIM:2024:3646

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
ROE 24/3025
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening sluiting woning wegens drugshandel

Op 21 juni 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak ROE 24/3025, waarin het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen. Verzoekers, [naam] en [naam 2], hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van Heerlen om hun woning te sluiten voor een periode van twaalf maanden, naar aanleiding van drugshandel vanuit de woning. De burgemeester had op 3 mei 2024 een last onder dwangsom opgelegd, waarbij de woning met ingang van 16 mei 2024 gesloten zou worden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting te gelasten en dat er sprake was van een spoedeisend belang voor de verzoekers, die beiden in de woning wonen.

De voorzieningenrechter heeft de rechtmatigheid van het besluit van de burgemeester beoordeeld en geconcludeerd dat de sluiting van de gehele woning gerechtvaardigd was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester niet alleen bevoegd was om de woning te sluiten, maar dat de sluiting ook noodzakelijk was om de openbare orde te handhaven. De voorzieningenrechter heeft daarbij de argumenten van verzoekers, dat de sluiting onevenredig zou zijn, niet gevolgd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester terecht heeft geoordeeld dat de woning als drugspand bekend was en dat de sluiting van de woning een preventieve werking heeft.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat de sluiting van de woning voor twaalf maanden door kan gaan. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep of verzet tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/3025

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 juni 2024 in de zaak tussen

[naam] en [naam 2] uit [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. R.P.H. Sangers),
en

de burgemeester van de gemeente Heerlen, de burgemeester

(gemachtigde: mr. S. Quaedvlieg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers hebben het verzoek ingediend in de bezwaarschriftprocedure die zij tegen het besluit van de burgemeester van 3 mei 2024 (het bestreden besluit) aanhangig hebben gemaakt. Met dit besluit heeft de burgemeester aan verzoekers een last onder dwangsom opgelegd in de vorm van sluiting van de woning gelegen aan de [adres] en [adres 2] te [plaats] voor de duur van twaalf maanden met ingang van 16 mei 2024 om 11:15 uur.
1.1.
De burgemeester heeft schriftelijk bevestigd dat met de feitelijke sluiting zal worden gewacht tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker [naam] , de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigde van de burgemeester.

Relevante feiten en omstandigheden

Feitelijke situatie
2. Het gaat om de woning aan de [adres] en [adres 2] te [plaats] . De woning bestaat uit drie woonlagen, namelijk de begane grond, de eerste verdieping en de zolder. Aan (1) de begane grond is het huisnummer [nummer] toegekend en aan (2) de eerste verdieping en de zolder het huisnummer [adres 2] . De woning beschikt over een centrale toegangsdeur, die toegang biedt tot een hal op de begane grond. Op die begane grond bevindt zich vervolgens een afsluitbare [1] deur, die toegang geeft tot een gemeenschappelijke ruimte, een opslagruimte, een keuken, een washok/droogruimte, een badkamer en twee slaapkamers. In de centrale hal bevindt zich verder een trap die via een afsluitbare deur toegang biedt tot de eerste verdieping. Op 23 april 2024 is waargenomen dat hier een badkamer, een keuken, een toilet, een woonkamer en een slaapkamer waren gesitueerd. In het midden van de woonkamer was een open trap die leidde naar de zolder, waar zich drie ruimtes en een vliering bevonden. De twee huisnummers beschikken niet over afzonderlijke meterkasten, maar over één gezamenlijke meterkast en delen dus de stroomvoorziening. Uit de gegevens van het Kadaster blijkt dat [naam] eigenaar is van de woning. Uit de gegevens van de Basisadministratie Personen blijkt dat de heren [naam] en [naam] staan ingeschreven op het adres [adres] en dat de heren [naam] en [naam 2] staan ingeschreven op het adres [adres] . Laatstgenoemden zijn de huurders van de begane grond.
Totstandkoming besluit
3. Uit de Bestuurlijke rapportage van het Nationale Politie Basisteam Heerlen van 21 maart 2024 blijkt het volgende.
3.1.
Op 18 januari 2024 heeft er rond 16:00 uur ter hoogte van de woning een conflict plaatsgevonden waarbij twee personen bedreigd zouden zijn met een schop. Deze personen deelden mee dat zij bij de woning cannabis wilden kopen, maar dat er onenigheid was ontstaan over geld en dat de dealer/bewoner van de woning hen achterna was gerend met een schop. Ook gaven deze personen aan dat bij de woning hennep en cocaïne gekocht kunnen worden. Omdat de politie eerder op 12 augustus 2023 een Meld Misdaad Anoniem-melding had ontvangen over drugshandel vanuit de woning, heeft de politie een onderzoek ingesteld.
3.2.
Op donderdag 22 februari 2024 hebben onopvallende politie-eenheden
zich gepositioneerd rond de woning. Omstreeks 22:00 uur stopte er een voertuig. De bestuurder van het voertuig liep naar de woning met een zwartkleurig schoudertasje in zijn handen, werd door een onbekende persoon binnengelaten en kwam na korte tijd naar buiten met een zwartkleurig tasje in zijn handen. Hij stapte in het voertuig en reed weg. Het voertuig werd achtervolgd door de politie-eenheden en kreeg een stopteken, waarna het voertuig stopte. In het voertuig zaten twee personen. Vanuit het voertuig kwam een zeer penetrante geur die door de politie werd herkend als zijnde hennep. Door de politie werd de uitlevering gevorderd van alle aanwezige verdovende middelen, waarna de volgende verdovende middelen werden overhandigd door een van de inzittenden van het voertuig, te weten meerdere transparante zakjes met daarin 152 gram bruto hennep (ambtshalve herkend qua kleur, vorm en geur), zijnde softdrugs als bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet, en een zakje met 14 sealtjes met 5,6 gram bruto cocaïne, zijnde harddrugs als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet. Na onderzoek is in het voertuig zelf een zakje met 2 gram bruto hennep, zijnde softdrugs als bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet, aangetroffen.
3.3.
Naar aanleiding van het voorgaande werd op 22 februari 2024 om 22:41 uur de woning binnengetreden. Desgevraagd gaf bewoner [naam] aan dat er twee tassen in de kamer stonden met hierin verdovende middelen. Vervolgens werden de navolgende goederen aangetroffen en inbeslaggenomen. In een kluis in de slaapkamer lagen drie zakjes met daarin in totaal 218 gram bruto hennep en een zak met 25 gram hasj, zijnde softdrugs als bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet. Op de tv-kast lag een ploertendoder. In de opslagkamer lagen twee sporttassen met daarin zakken gevuld met hennep, zijnde softdrugs als bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet, € 8.600,- aan contant geld, een zak met een witte harde substantie en een zak met 5 gripzakjes met een witte substantie. De witte substantie was 43,86 gram netto cocaïne, zijnde harddrugs als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet. Los op een tafel lagen nog vier zakjes met hennep. Op de keukentafel lagen zakjes gevuld met hennep en € 200,- aan contant geld in een mapje met bankpasjes van de bewoner van dat moment. In de droogkamer stond een schoenendoos met zakjes hennep. In totaal is in de woning (vooralsnog) 1.933 gram hennep, 671 gram bruto hasj en 43,86 gram cocaïne aangetroffen. Uit de rapportage volgt dat al deze drugs zijn aangetroffen in de ruimtes op de begane grond, dus op het adres [adres] te [plaats] .
3.4.
De burgemeester heeft naar aanleiding van voornoemde rapportage bij brief van 27 maart 2024 een voornemen uitgebracht tot sluiting van de woning gelegen aan de [adres] en [adres 2] voor de duur van twaalf maanden. Verzoekers hebben hierop mondeling hun zienswijze gegeven. Deze zienswijze heeft de burgemeester niet tot een ander standpunt gebracht. Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester het voornemen omgezet in een definitieve last onder bestuursdwang.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Is er spoedeisend belang en welke beoordeling maakt de voorzieningenrechter?
4. Verzoekers hebben een spoedeisend belang bij een beoordeling door de voorzieningenrechter. Het bestreden besluit heeft tot gevolg dat verzoekers de woning twaalf maanden niet mogen betreden. Verzoekers hebben aangegeven dat zij beiden in de woning woonachtig zijn. De stelling van de burgemeester dat dit niet geldt voor [naam] , omdat deze volgens een verklaring van de wijkagent woonachtig zou zijn bij zijn broer aan de [adres] te [plaats] , acht de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt. Uit de verklaring van de wijkagent van 2 mei 2024 volgt namelijk niet wanneer hij heeft waargenomen dat [naam] niet op de [adres] te [plaats] woonde en evenmin wanneer is waargenomen dat hij wél woonachtig zou zijn geweest in de [adres] te [plaats] . Uit het dossier volgt in ieder geval dat de zoeking waar de wijkagent het over had op de [adres] plaats vond op 15 september 2022, wat dus niks zegt over de huidige situatie. [naam] stelt te wonen op de [adres] en in de aantekeningen van de schouw van 23 april 2024 wordt ook vermeld dat deze ruimten bij hem in gebruik waren. De voorzieningenrechter gaat hier dan ook van uit. Een sluiting heeft als gezegd ten gevolge dat beide verzoekers niet meer in hun woning kunnen. Dit maakt hun belang spoedeisend.
4.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt voorts de voorlopige rechtmatigheid van het besluit van de burgemeester aan de hand van de op de zitting besproken bezwaargronden van verzoekers. Zij beoordeelt dus de kans van het slagen van het bezwaarschrift en weegt aan de hand daarvan de belangen die partijen hebben bij het wel of niet treffen van een voorlopige voorziening. Daarbij geldt dat hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van het besluit, hoe minder ruimte er is om gewicht toe te kennen aan de belangen van verzoekers bij het schorsen daarvan en vice versa. De rechtbank is in een eventuele latere procedure niet aan dit oordeel gebonden.
4.2.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. De voorzieningenrechter licht dit als volgt toe.
Omvang van het geding
5. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat niet in geschil is dat de burgemeester bevoegd was om tot sluiting over te gaan voor wat betreft
[adres] en dat ook de noodzaak daartoe niet in geschil is. Wel in geschil is of dit ook geldt voor [adres 2] . Daarnaast hebben beide verzoekers de evenredigheid betwist, door aan te voeren dat hen geen enkel verwijt valt te maken en zij door de sluiting in een acute noodsituatie zullen belanden.
-
Partiële sluiting
5.1.
De burgemeester heeft in het besluit van 3 mei 2024 en het verweerschrift aangevoerd dat voor wat betreft de wooneenheden sprake is van een samenhangend geheel, omdat alle ruimtes met elkaar in verbinding staan. Ook functioneel vormen de twee delen op de begane grond en de bovenverdieping met de zolder volgens de burgemeester een eenheid, omdat zij over één centrale toegangsdeur beschikken en niet elk een afzonderlijke meterkast hebben. Dat de twee delen afzonderlijk afsluitbaar zijn, betekent volgens de burgemeester niet dat deze twee delen als aparte eenheden hoeven te gelden. Daarbij betrekt de burgemeester dat de noodzaak van sluiting groot is, welk belang niet gediend zou kunnen worden met sluiting van enkel de in de woning gelegen ruimtes waar de drugs zijn aangetroffen. In het verweerschrift heeft de burgemeester daaraan toegevoegd dat uit de bestuurlijke rapportage volgt dat bij de doorzoeking op 22 februari 2024 is gebleken dat nummer [adres 2] geen sanitaire voorzieningen en geen eigen keuken had, wat dus betekent dat het ook niet zelfstandig bewoonbaar was. Ook heeft de burgemeester in het verweerschrift nog benoemd dat de aanpassingen illegaal waren en dat de woning als bestemming ‘bewoning door één huishouden’ kende en niet bestemd was voor bewoning voor kamerverhuur. De situatie die de politie heeft aangetroffen, was dus conform die bestemming, zo schrijft de burgemeester in het verweerschrift.
5.2.
Verzoekers betwisten de door de burgemeester beschreven situatie. Zij benadrukken dat beide wooneenheden zelfstandig kunnen functioneren, omdat zij altijd – ook op 22 februari 2024 – volledig eigen voorzieningen hebben gehad en ook beide apart afsluitbaar zijn. [naam] bewoont de bovenverdieping (met de zolder) en sluit deze af. In 2018 heeft ook al een partiële sluiting van de woning plaatsgevonden, hetgeen de mogelijkheid ervan aantoont. Toen was er op de voordeur van nummer [nummer] een sluitingsbevel gehangen en was de toegang tot nummer [nummer] verzegeld, maar kon [naam] zijn woning op nummer [nummer] wel nog gewoon via de centrale voordeur betreden. [naam] ziet niet in waarom dat nu niet weer zou kunnen, te meer omdat hij niets van de aanwezigheid van de drugs afwist en daar ook niets mee te maken had.
5.3.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Anders dan de burgemeester is de voorzieningenrechter er – gelet op wat [naam] hier ter zitting tegenin heeft gebracht en de waarneming tijdens de schouw op 23 april 2024 – niet van overtuigd dat er ten tijde van de doorzoeking geen sanitaire voorzieningen en keuken zijn aangetroffen in de wooneenheid met het nummer [nummer] . Dat er feitelijk sprake is van twee zelfstandige woonruimten met ieder een eigen huisnummer acht de voorzieningenrechter in dit geval echter niet doorslaggevend. Feit is dat er sprake is van één voor wonen bestemd pand, met één centrale toegangsdeur, één meterkast en één eigenaar. Weliswaar zijn afzonderlijke gedeeltes van de woning aan derden in gebruik gegeven, maar niet in geschil is dat de ruimtes op de begane grond (waar de drugs aanwezig waren) voor zowel de bewoners van de ruimtes van nummer [nummer] als voor de bewoners van nummer [nummer] vrij toegankelijk waren, doordat de afsluitbare deur naar die ruimtes op de begane grond – zoals ook bij de schouw is geconstateerd – feitelijk altijd open stond. [2] Volgens [naam] is dat anders voor de deur naar de wooneenheid met nummer [nummer] , deze sluit hij naar eigen zeggen bij afwezigheid altijd af. Deze stelling heeft hij echter verder niet onderbouwd, terwijl uit de verklaring van de wijkagent juist volgt dat deze wijkagent kennelijk vaker in de gehele woning (zowel in nummer [nummer] als in [nummer] ) is geweest, ook op momenten dat [naam] er niet was (en de deur naar boven dus ook niet voor hem open kon doen) en dat hij dan óók op de bovenverdieping kwam en waarnam. Dit impliceert juist dat de ruimtes wel degelijk met elkaar in verbinding stonden en als zodanig met elkaar samenhingen, zoals de burgemeester (ook na de schouw op 23 april 2024) ook beschrijft. Dat deze situatie omstreeks de doorzoeking pertinent anders was, heeft [naam] niet aannemelijk gemaakt. Het enkele feit dat de wooneenheden functioneel los van elkaar
kondenbestaan, acht de voorzieningenrechter dan ook niet doorslaggevend, net zo min als de omstandigheid dat een partiële sluiting in het verleden al eens heeft plaatsgevonden. Het gaat immers om de huidige feitelijke omstandigheden van het geval. Voor de voorzieningenrechter speelt daarbij ook een rol dat het gelasten van een partiële sluiting zich niet goed zou verhouden tot het feit dat de toegebrachte feitelijke splitsing kennelijk niet legaal is. [3]
5.4.
Dat, zoals verzoekers stellen, de aangetroffen harddrugs enkel te relateren is aan huurder [naam] en deze ook de volledige verantwoordelijkheid voor de aangetroffen soft- en harddrugs, het geld en de andere spullen op zich heeft genomen, maakt evenmin dat de burgemeester niet tot sluiting van de
gehelewoning (dus zowel [nummer] als [nummer] ) mocht overgaan. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [4] volgt namelijk dat de sluitingsmaatregel een herstelsanctie is die ziet op de woning als zodanig en de bekendheid van deze woning als drugspand in het drugscircuit en slechts in mindere mate op de bij de drugshandel betrokken personen. Voor de bevoegdheid tot sluiting van de woning is het dan ook niet bepalend of verzoekers, als verhuurder c.q. bewoner (wat betreft [naam] ) en huurder (wat betreft [naam 2] ) van de woning, zelf ook de overtreders zijn. In dat kader heeft de burgemeester terecht meegewogen dat kenbaar optreden tegen drugshandel het noodzakelijk maakt om juist de gehele woning te sluiten, omdat daarvan een betere preventieve werking uitgaat. Daarbij komt dat de voorzieningenrechter het ook niet aannemelijk acht dat beide verzoekers van niets wisten. De voorzieningenrechter bespreekt dit verder hierna onder de evenredigheid.
Is de sluiting van de gehele woning evenredig?
6. Verzoekers hebben beiden aangevoerd dat de sluiting van de gehele woning niet evenredig zou zijn. Zij voeren daartoe aan dat hen niets te verwijten valt en dat de gevolgen van sluiting voor hen groot zijn, omdat zij nergens anders terecht kunnen. De voorzieningenrechter volgt verzoekers hierin niet.
6.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling blijkt dat het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden kan maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. [5] Zo kan bijvoorbeeld de betrokkene geen verwijt worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen goederen. Hiervan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter geen sprake. De drugs zijn aangetroffen op plekken in de woning die voor verzoekers openlijk zichtbaar moeten zijn geweest. Ook is er een MMA-melding van drugshandel in de woning gedaan en vormden een drugsconflict op straat en loop naar de woning aanleiding voor de politie om de woning te betreden en te doorzoeken. Bovendien spreekt de politie over een ‘zeer penetrante geur’ die van de uit de woning gekochte hennep uitging en de voorzieningenrechter acht het moeilijk voorstelbaar dat verzoekers deze dan niet hebben geroken. De stelling dat zij desondanks van niets wisten, acht de voorzieningenrechter dan ook niet aannemelijk.
-
Noodsituatie
6.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling blijkt verder dat het inherent is aan een sluiting van een woning dat een bewoner de woning moet verlaten. [6] Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders indien de betrokkene niet kan terugkeren in de woning na de sluiting, bijvoorbeeld omdat door de sluiting het huurcontract wordt ontbonden. Dat geldt ook als de betrokkene een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen. Daarbij is van belang in hoeverre de betrokkene zelf geschikte vervangende woonruimte kan regelen, maar is ook een rol weggelegd voor de burgemeester. Gelet op de vereiste evenredigheid van de sluiting dient de burgemeester te informeren naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting.
6.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het in de eerste plaats aan verzoekers zelf is om zich in te spannen om vervangende woonruimte te vinden. Zij mogen niet verwachten dat de burgemeester zonder meer vervangende woonruimte regelt voor verzoekers en hun medebewoners. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat verzoekers enige concrete poging hebben ondernomen om vervangende woonruimte te vinden of daartoe bij de gemeente een hulpvraag hebben uitgezet. De burgemeester heeft verzoekers in het bestreden besluit geadviseerd om contact op te nemen met Team Toegang van de gemeente. Zij zouden verzoekers kunnen helpen met eventuele noodopvang. Team Toegang zou al op de hoogte zijn gesteld van het besluit van de burgemeester. De burgemeester heeft het telefoonnummer genoemd waarop het team bereikbaar is.
6.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet gebleken is van bijzondere omstandigheden die maken dat de sluiting van de woning onevenredig is in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.
6.5.
Afgezet tegen de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de met de sluiting te dienen algemene belangen, heeft de burgemeester de door verzoekers gestelde belangen dan ook niet zodanig zwaarwegend hoeven te vinden dat hij van sluiting moet afzien. De burgemeester heeft de inbreuk op de openbare orde belangrijker mogen vinden dan het belang van verzoekers bij niet-sluiting van de woning.
Conclusie en gevolgen
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester de woning voor twaalf maanden kan sluiten. Dit betekent dat het bestreden besluit niet wordt geschorst en dat de burgemeester met het sluiten van de woning niet hoeft te wachten totdat op het bezwaar is beslist.
7.1.
Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.C.A. Wilschut, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.M.A.W. Kusters-van Mulken, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2024.
griffier
voorzieningenrechter
De griffier is verhinderd de uitspraak te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 21 juni 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zo stelde Pruim ter zitting onweersproken.
2.Dit verklaarde Pruim ook ter zitting.
3.Dat de splitsing onder meer in strijd is met het bestemmingsplan volgt uit het door verzoekers overgelegde voornemen tot handhaving én hetgeen de burgemeester in het verweerschrift schrijft.
4.Zie de uitspraak van 7 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:472.
5.Zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.
6.Zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912