ECLI:NL:RBLIM:2024:3645

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
ROE 24.2449
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening inzake woningsluiting op basis van de Opiumwet met betrekking tot hennepkwekerij

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 21 juni 2024, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld van twee verzoeksters tegen een besluit van de burgemeester van Sittard-Geleen. De burgemeester had op 25 maart 2024 besloten om de woning van verzoeksters te sluiten voor een periode van drie maanden, omdat er in de woning een hennepkwekerij met 196 hennepplanten was aangetroffen. Verzoeksters hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij vreesden voor de gevolgen van de sluiting voor hun financiële situatie en de impact op hun minderjarige dochter.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het spoedeisend belang aanwezig is, aangezien de sluiting van de woning grote gevolgen heeft voor verzoeksters en hun dochter. De rechter wijst het verzoek toe en schorst het besluit van de burgemeester tot zes weken na de beslissing op het bezwaar. De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester onvoldoende rekening heeft gehouden met de (mogelijk) nadelige gevolgen van de sluiting voor verzoekster 2 en haar minderjarige dochter. De rechter benadrukt dat de burgemeester bij de beslissing op bezwaar moet motiveren waarom het belang van de sluiting zwaarder weegt dan de belangen van verzoeksters.

De voorzieningenrechter wijst ook op de noodzaak voor de burgemeester om te onderzoeken of er vervangende woonruimte beschikbaar is voor verzoeksters, en dat de sluiting van de woning niet definitief is, maar slechts een voorlopige maatregel betreft. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in situaties waarin de rechten van kwetsbare bewoners in het geding zijn.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/2449

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 juni 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , verzoekster 1,

[naam], uit [woonplaats] , verzoekster 2,
samen te noemen verzoeksters,
(gemachtigde: mr. L. Schyns),
en

de burgemeester van de gemeente Sittard-Geleen, de burgemeester

(gemachtigde: P.M. Hellenbrand).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeksters tegen het besluit van 25 maart 2024, verzonden 26 maart 2024, (het bestreden besluit) van de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Aan verzoeksters is een last onder bestuursdwang opgelegd die ertoe strekt dat zij de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna de woning) moeten sluiten en voor drie maanden gesloten moet houden.
1.1.
Verzoeksters hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De burgemeester heeft de griffie van de rechtbank laten weten dat hij voorlopig afziet van de sluiting van de woning totdat uitspraak is gedaan door de voorzieningenrechter.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 15 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster 2, de gemachtigde van verzoeksters en de gemachtigde van de burgemeester.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verzoekster 2 de gelegenheid te geven haar financiële situatie en haar stelling dat zij geen vervangende woonruimte kan vinden te onderbouwen. Verzoekster heeft op 22 mei 2024 een onderbouwing met bijlagen verstrekt. De burgemeester heeft vervolgens op 29 mei 2024 een aanvullend verweerschrift ingediend. De voorzieningenrechter heeft partijen op 29 mei 2024 bericht dat het niet nodig is een nadere zitting te houden tenzij een van de partijen binnen een termijn van een week aangeeft mondeling op een zitting wil worden gehoord. Nadat de termijn om een reactie te geven is verstreken en geen van de partijen heeft aangegeven dat zij op een zitting wil worden gehoord heeft de voorzieningenechter bij brief van 10 juni 2024 partijen bericht dat het onderzoek wordt gesloten en dat binnen twee weken uitspraak wordt gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Dat betekent dat de burgemeester op dit moment de woning nog niet mag sluiten. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. In artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de rechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang aanwezig is. Verzoeksters en hun minderjarige dochter moeten de woning verlaten en hebben dan drie maanden lang geen toegang meer tot de woning.
3.2.
De voorzieningenrechter zal een voorlopig oordeel geven over de rechtmatigheid van het besluit de woning te sluiten en aan de hand van een belangenafweging de vraag beantwoorden of – vooruitlopend op de beoordeling van het bezwaar van verzoeksters tegen het bestreden besluit – een voorlopige voorziening moet worden getroffen.
3.3.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemzaak niet.
4. Verzoeksters wonen, samen met hun minderjarige dochter, in de huurwoning. De woning is eigendom van de heer [naam] . Verzoeksters huren de begane grond en de kelder van de woning. De bovenliggende verdieping(en) zijn bedoeld voor kamerverhuur. Uit de bestuurlijke rapportage van 16 januari 2024 volgt dat er naar aanleiding van een netmeting van Enexis, waarbij een afwijkend beeld werd gezien met betrekking tot de energieafname, en gelet op recente antecedenten, namelijk een actieve ontnemingsmaatregel ter waarde van € 288.000,- ten laste van verzoekster 1, de politie op 4 januari 2024 de woning is binnengetreden en een onderzoek heeft verricht. Verzoekster 1 was op dat moment in de woning aanwezig. De politie heeft op de begane grond, achter de badkamer, een in werking zijnde hennepkwekerij met in totaal 196 hennepplanten in twee kweektenten aangetroffen. In de voorste kweektent bevonden zich 72 hennepplanten en in de achterste kweektent bevonden zich 124 hennepplanten. Er waren meerdere lampen, koolstoffilters en afzuigingen opgehangen. Er stond een waterreservoir naast de kweektenten met daarin een pomp. Ook hing er een kalender op waarop de groeimiddelen stonden beschreven. In een kast werden verschillende groeimiddelen aangetroffen. De elektriciteit in de kweekruimte werd voorzien door een extra aangesloten elektrische installatie. Voor de belichting werd gebruik gemaakt van kunstlicht, geschakeld op tijdsklokken. In totaal hingen er in de kweekruimte 15 assimilatielampen. De kweekruimte was geïsoleerd met betrekking tot daglicht en temperatuur. De luchtverversing en luchtafvoer werd geregeld door een aan- en afzuiginstallatie. In de kweekruimte werd gebruik gemaakt van verwarming (thermostaat- of computergestuurd). Daarnaast werd CO2 door kachels toegevoegd. De politiemensen hebben op grond van hun kennis en ervaring geconstateerd dat het hennepplanten waren. De politie heeft de hennepkwekerij ontmanteld en heeft de in beslag genomen voorwerpen vernietigd. De fraude-inspecteur van Enexis heeft geconstateerd dat sprake was van diefstal van elektriciteit en gas. Verzoekster 1 is als verdachte aangemerkt. De bestuurlijke rapportage vermeldt onder het kopje “Antecedentenoverzicht” dat tegen verzoekster 1 in de afgelopen vijf jaar drie keer proces-verbaal is opgemaakt ten aanzien van overtredingen van handel in - danwel vervaardigen van softdrugs, waarbij één zaak geseponeerd werd. Het meest recente politieantecedent van verzoekster 1 betreft het vervaardigen van softdrugs in mei 2022.
5. De burgemeester heeft hierop besloten de woning te sluiten omdat er in de woning een in werking zijnde hennepkwekerij met 196 hennepplanten aanwezig was. De burgemeester heeft verzoeksters bij brief van 29 januari 2024, verzonden 30 januari 2024, laten weten dat hij het voornemen heeft de onderste woonlaag van de woning (begane grond en kelder) te sluiten. Verzoeksters hebben hun zienswijze kenbaar gemaakt op 28 februari 2024. Vervolgens heeft de burgemeester het bestreden besluit genomen waarbij is besloten om de woning (de begane grond en kelder) te sluiten voor drie maanden per 10 april 2024.
6. Verzoeksters hebben kort samengevat aangevoerd dat de noodzaak om de woning te sluiten ontbreekt en dat de sluiting van de woning op grond van een belangenafweging onevenredig is. Volgens verzoeksters had volstaan kunnen worden met een waarschuwing en als al gesloten zou moeten worden dan kan een gedeeltelijke sluiting, dat wil zeggen alleen een sluiting van de garage en de binnendeur, volstaan.
7. De voorzieningenrechter komt tot het volgende (voorlopig) oordeel.
Toetsingskader
7.1.
Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Hierin is bepaald dat de burgemeester bevoegd is de woning te sluiten als – voor zover hier van belang – daarin een middel als bedoeld in lijst I en II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Hennep wordt vermeld op lijst II van de Opiumwet.
7.2.
Ter uitvoering van deze bevoegdheid heeft de burgemeester het “Damoclesbeleid Sittard-Geleen” (Damoclesbeleid) vastgesteld. In dit beleid staat in welke gevallen de burgemeester in principe overgaat tot sluiting van een woning. Uit het kopje ‘Artikel 13b lid 1 sub a Opiumwet (HANDEL), ‘Woningen-handel in softdrugs’ onder punt 20 van het Damoclesbeleid volgt dat de woning in ieder geval voor de duur van drie maanden wordt gesloten als sprake is van meer dan 10 hennepplanten.
7.3.
Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Hierbij neemt de voorzieningenrechter het toetsingskader in acht zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) die in de uitspraak van 28 augustus 2019 [1] (hierna: de overzichtsuitspraak) uiteen heeft gezet. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet dan beoordeeld worden in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Als sluiting van de woning noodzakelijk is, dan moet de sluiting ook nog evenredig te zijn.
Is de burgemeester bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan?
8. De voorzieningenrechter stelt hierover vast dat verzoeksters de bevoegdheid van de burgemeester om de woning te sluiten niet betwisten. De gronden van verzoeksters zijn gericht op de noodzaak en de evenredigheid van de sluiting.
Is sluiting van de woning noodzakelijk?
9. Volgens verzoeksters is er geen noodzaak tot sluiting. Er is niet vastgesteld dat de woning een rol vervult in de drugshandel, tenminste niet in die mate dat sluiting van de onderste twee woonlagen noodzakelijk is. Verzoeksters betwisten niet dat er een hennepplantage is aangetroffen, maar de woning staat niet bekend als drugspand, er is nooit enige "loop" naar het pand geweest en er zijn geen overlastmeldingen gedaan. Er is in of rondom het pand niet gehandeld, waardoor sluiting niet noodzakelijk is in verband met bekendheid van de woning als drugspand. Door de ontmanteling en inbeslagname van de plantage en daarmee verband houdende goederen is de illegale situatie bovendien al beëindigd.
9.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. [2] In de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019 is ingegaan op de beoordeling van de noodzaak van sluiting. Daarna is dit toetsingskader verduidelijkt. [3] Daaruit volgt dat alle relevante omstandigheden in ogenschouw moeten worden genomen. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
9.2.
In verband met de ernst en omvang van de overtreding is ook van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, wat op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit de woning werden verhandeld, kan echter in mindere mate sprake zijn van een ‘loop’ naar de woning, wat de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstellende karakter van de maatregel minder groot kan maken. Feitelijke handel in of vanuit de woning kan worden aangenomen op grond van politiewaarnemingen, meldingen en verklaringen of het in de woning aantreffen van attributen die te relateren zijn aan drugshandel, zoals een weegschaal, verpakkingsmaterialen, een grote hoeveelheid contant geld en wapens. Verder kunnen ook andere omstandigheden van belang zijn, zoals het aantreffen van harddrugs, een recidive situatie of de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk.
9.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester voldoende heeft onderbouwd dat de sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat en om de openbare orde te herstellen. De burgemeester heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het in het geval van verzoeksters gaat om een ernstige situatie in de zin van het beleid. Vast staat dat op de begane grond, in de garage, 196 hennepplanten met een handelswaarde van € 23.520,-, zijn aangetroffen. Dit is een ruime overschrijding van de ondergrens van 5 hennepplanten voor eigen gebruik. Het betrof hier een professionele in werking zijnde hennepkwekerij van een behoorlijke omvang. Bij een hennepplantage van deze omvang en professionaliteit is aannemelijk dat de woning van verzoeksters een schakel heeft gevormd in de productie van drugs, wat op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert. [4]
De burgemeester heeft dan ook aannemelijk kunnen vinden dat de woning een rol vervulde in het criminele circuit. Ook is sprake van diefstal van stroom en gas en door de illegale aftakkingen/aansluitingen in de meterkast is een gevaarlijke situatie ontstaan voor de ter plaatse aanwezige personen en voor de bewoners van de bovenliggende huurwoningen.
Verder blijkt uit de antecedenten van verzoekster 1 dat in de afgelopen vijf jaar drie keer proces-verbaal is opgemaakt ten aanzien van overtredingen van handel in danwel vervaardigen van softdrugs, waarbij één zaak geseponeerd werd. Het meest recente politieantecedent betreft het vervaardigen van softdrugs in mei 2022. Ook bevindt de woning zich in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk waarover sinds 2018 al 26 rapportages over overtredingen van artikel 13b van de Opiumwet zijn ontvangen, waarvan 12 op de [adres] . De woning ligt in de nabijheid van de grensstreek waardoor deze een aantrekkelijke locatie vormt voor drugscriminaliteit en drugstoerisme. Door de sluiting wordt de openbare orde hersteld en kan worden bewerkstelligd dat de handel wordt beëindigd en dat daarmee de woning wordt onttrokken aan het illegale, criminele circuit. De sluiting is daarmee ook een duidelijk signaal dat de niet gedoogde handel onder geen enkele voorwaarde wordt getolereerd en de in het kader van de beëindiging noodzakelijke maatregelen worden getroffen wat een herhaling van de overtreding voorkomt. Al met al ziet de voorzieningenrechter – gelet op alle feiten en omstandigheden –, voldoende de noodzaak van die sluiting.
Evenredigheid
10. De voorzieningenrechter beoordeelt ook of de sluiting van de woning evenredig is. Voor de beoordeling van de evenredigheid zijn onder meer de verwijtbaarheid [5] van verzoeksters en de gevolgen van de sluiting van belang.
Verwijtbaarheid
10.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [6] volgt verder dat het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding, afzonderlijk of samen met andere omstandigheden, kan maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan bijvoorbeeld de betrokkene geen verwijt worden gemaakt, als hij of zij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen goederen. Wel wordt van de hoofdbewoner verlangd dat hij of zij toezicht houdt op wat in de woning gebeurt. Er zijn wel grenzen aan het toezicht dat mag worden verwacht. Die grenzen zijn onder meer afhankelijk van de woonsituatie. De burgemeester moet motiveren welk verwijt de hoofdbewoner treft als hij de woning sluit.
10.2.
Verzoekster 2 heeft aangevoerd dat zij geen enkele betrokkenheid heeft gehad bij de hennepteelt en dat zij niet heeft ingestemd met de hennepplantage en dus beperkt verwijtbaar is.
10.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat van de bewoonster van een woning kan en mag worden verwacht dat zij zich op de hoogte stelt van wat er in haar woning gebeurt. Dat verzoekster 2 niet heeft ingestemd met de hennepplantage betekent niet dat haar geen verwijt kan worden gemaakt. Als een bewoner wist of had moeten weten dat er een hennepkwekerij in huis is, wordt dit als verwijtbaar gezien. Verzoekster 2 wist van de kwekerij en is dus verwijtbaar.
Gevolgen, vervangende woonruimte
11. Verzoekster 2 heeft aangevoerd dat zij voornemens is om na de echtscheiding met haar dochter in de woning te blijven wonen. Verzoekster 1 is vanwege het verbreken van de relatie actief op zoek naar een andere woning, maar een permanent alternatieve en betaalbare woonruimte heeft ze nog niet gevonden. Verzoekster 2 werd de laatste jaren vanwege haar beperkte belastbaarheid onderhouden door verzoekster 1, maar is momenteel op zoek naar werk om na het verbreken van de relatie in het onderhoud van haarzelf en haar dochter te kunnen voorzien. Zij heeft op dit moment geen inkomen waarmee zij voor haar en haar dochter alternatieve woonruimte kan bekostigen. Voor een sociale woning komt zij niet in aanmerking, of in ieder geval niet op korte termijn. Via Partners in Welzijn, waarnaar verwezen wordt in het besluit, heeft zij ook geen alternatieve woonruimte kunnen vinden.
Er zijn ook geen (groot)ouders waar belanghebbenden tijdelijk op kunnen terugvallen.
11.1.
Verzoekster 2 heeft na de zitting verklaringen van vier vriendinnen /kennissen en een verklaring van haar vader verstrekt waarin deze verklaren dat zij geen ruimte hebben danwel niet in staat zijn om verzoekster 2 met haar dochter tijdelijk op te vangen.
Verder heeft zij een e-mail van 17 mei 2024, gericht aan haar huurbaas, verstrekt waarin zij vraagt of de huurbaas in de buurt nog een kamer of appartement ter beschikking heeft met een handgeschreven bericht van verzoekster 2 waarin zij verklaart dat zij de huurbaas later op de dag tegenkwam en dat deze vertelde dat er op het moment niks beschikbaar was. Voorts heeft verzoekster 2 vijf uitdraaien van zoekacties op internet naar woonruimte verstrekt, gedateerd 28 april 2024 (1) en op 19 april 2024 (4) en een e-mail van 17 mei 2024 gericht aan een verhuurder met het antwoord van de verhuurder dat op dat moment alles verhuurd is en dat zij op een wachtlijst wordt geplaatst. Verzoekster 2 heeft over haar financiële situatie aangevoerd dat zij geen inkomen heeft, een negatief banksaldo heeft dat blijkt uit een eerder verstrekt afschrift, dat sprake is van een schuld bij de gemeente Kerkrade van € 46.357,02 (aanmaning 5 maart 2024 verstrekt) en een schuld bij het CIJB vanwege de ontnemingsvordering. Uit de overgelegde brieven van de Raad voor Rechtsbijstand blijkt dat zij voor een toevoeging in aanmerking komt omdat haar inkomen
laag is. Verzoekster 2 heeft verder een jaarrekening 2022 van het bedrijf van verzoekster 1 verstrekt waaruit volgens verzoekster 2 blijkt dat het inkomen van verzoekster 1 te laag is om dubbele woonlasten te betalen.
11.2.
Het is inherent aan een sluiting dat de bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders als de betrokkene een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen. Daarbij gaat het niet om een binding met de omgeving van de woning, maar specifiek om een binding met de woning zelf. Daarbij is van belang in hoeverre de betrokkene zelf geschikte vervangende woonruimte kan regelen, maar is ook een rol weggelegd voor de burgemeester. Gelet op de vereiste evenredigheid van de sluiting moet de burgemeester informeren naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting. Sluiting van een woning maakt inbreuk op het huisrecht en het privéleven, die worden beschermd door artikel 8 van het EVRM. De Afdeling heeft in de uitspraak van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285) daaraan toegevoegd dat ook financiële schade, bijvoorbeeld vanwege de kosten van vervangende woonruimte, of de omstandigheid dat het kwetsbare bewoners betreft, gevolgen kunnen zijn die bij de beoordeling moeten worden betrokken.
11.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat niet is gebleken dat de huurovereenkomst zal worden ontbonden; verzoeksters kunnen na drie maanden terug naar hun woning.
De voorzieningenrechter overweegt dat de gevolgen van de sluiting in beginsel voor rekening en risico van verzoeksters komen. Niet is gebleken dat verzoeksters en hun de minderjarige dochter gebonden zijn aan de woning. Uit de brief van de huisarts van 24 april 2024 blijkt dat verzoekster 2 psychische problematiek heeft, maar daar blijkt niet uit dat verzoekster vanwege deze problematiek is gebonden aan de woning zelf.
11.4.
De burgemeester heeft verzoeksters bij het vinden van vervangende woonruimte op weg willen helpen door hen een telefoonnummer van Partners in Welzijn door te geven waarmee zij contact kunnen opnemen voor ondersteuning bij het vinden van andere woonruimte en/of andere problematiek (bijvoorbeeld financiële problemen).
11.5.
De burgemeester heeft in het aanvullend verweerschrift van 28 mei 2024 naar voren gebracht dat niet is gebleken dat verzoekster 2 vóór 19 april 2024 actie heeft ondernomen terwijl het voornemen al dateert van 30 januari 2024 en dat het verzoeksters in 2019 wel is gelukt om woonruimte voor zes maanden te vinden. In het aanvullend verweerschrift heeft de burgemeester verder opgemerkt dat na een korte zoekactie, waarbij de burgemeester heeft verwezen naar bijlagen, wel mogelijkheden voor het huren van woonruimte in [plaats] naar voren zijn gekomen, namelijk via Maximus (antikraak wonen) of een kamerwoning.
11.6.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster 2 in april 2024 enkele pogingen heeft gedaan om vervangende woonruimte te vinden, dat dit nog niet is gelukt en dat zij een begin van bewijs heeft geleverd dat zij en haar dochter niet terecht kunnen bij haar vader en bij een aantal vriendinnen/kennissen. Via Partners in Welzijn heeft verzoekster geen alternatieve woonruimte kunnen vinden. Of verzoekster 2 voor 18 april 2024 actie heeft ondernomen om vervangende woonruimte te vinden blijft onduidelijk.
11.7.
De voorzieningenrechter is met de burgemeester van oordeel dat uit de ter beschikking staande gegevens onduidelijkheid blijft bestaan over de huidige financiële situatie van verzoeksters. De overgelegde jaarrekening ziet op 2022 maar geeft geen inzicht in de actuele financiële situatie van verzoeksters. Aan de schuld bij de gemeente Kerkrade is in 2023 niets afgelost.
Gevolgen, minderjarig kind
11.8.
Verzoeksters hebben aangevoerd dat de sluiting een zeer ontwrichtende werking met zich meebrengt voor het gezinsleven van verzoeksters en hun dochter. Deze woningsluiting zal ook een zeer grote impact hebben op de minderjarige dochter aangezien zij al haar hele leven op hetzelfde adres woont en door de echtscheiding nog meer dan gewoonlijk behoefte heeft aan stabiliteit. Dit maakt de gevolgen van een sluiting juist in deze periode voor haar disproportioneel. Verzoekster 2 heeft verwezen naar haar persoonlijke brief, gericht aan de burgemeester van 23 april 2024.
11.9.
De aanwezigheid van een minderjarig kind wordt niet zonder meer beschouwd als een bijzondere omstandigheid die maakt dat moet worden afgeweken van het beleid. Wel kan de aanwezigheid van minderjarige kinderen tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo is het in het licht van artikel 8 van het EVRM en het IVRK wel van belang dat de burgemeester zich voldoende rekenschap geeft van het feit dat in een woning minderjarige kinderen wonen. In beginsel zijn de ouders van minderjarige kinderen zelf verantwoordelijk voor het vinden van vervangende woonruimte. Echter ook hier geldt dat de burgemeester zich dient te informeren over geschikte opvang, waarbij gekeken moet worden in hoeverre het kind of de betrokken ouders of verzorgers zelf in staat zijn om iets te regelen.
11.10.
In het bestreden besluit staat vermeld dat de burgemeester Team Jeugd heeft ingeschakeld en dat op 15 maart 2024 een huisbezoek heeft plaatsgevonden door een medewerkster van Team Jeugd. De situatie van de minderjarige dochter wordt nauwgezet gevolgd, aldus de burgemeester. Verder heeft de politie op 11 januari 2024 een zorgmelding gedaan bij Veilig Thuis over het gezin, zodat de situatie bij de relevante instanties onder de aandacht wordt gebracht en een crisissituatie wordt voorkomen. Ook is melding gemaakt bij Team Leerplicht. De burgemeester heeft in het aanvullend verweerschrift van 28 mei 2024 naar voren gebracht dat ook nog de mogelijkheid bestaat om van de noodopvang via Moveoo gebruik te maken. Moveoo heeft in Sittard 1 opvanglocatie waar alleenstaanden met (minderjarige) kinderen terecht kunnen. In het geval dat niet mocht lukken dan kan de crisisdienst jeugd nog worden gebeld en deze kunnen een inschatting maken en een crisplek voor de dochter regelen.
11.11.
De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster 2 een begin van onderbouwing heeft gegeven dat zij geen andere plek heeft gevonden waar zij met haar dochter kan verblijven. In bezwaar kunnen verzoeksters dit nog verder onderbouwen. Gelet op deze onderbouwing ligt het op de weg van verweerder om mee te denken over vervangende woonruimte voor het minderjarige kind. De burgemeester heeft team Jeugd ingeschakeld. Ook heeft de burgemeester aangegeven dat het niet de bedoeling is dat verzoeksters op straat komen te staan. Maar de burgemeester heeft zich daarbij ook op het standpunt gesteld dat als er geen andere woning of gezamenlijke noodopvang gevonden kan worden, er de mogelijkheid bestaat om crisisopvang te regelen voor de dochter. De voorzieningenrechter maakt hieruit op dat in dat geval de dochter niet bij verzoekster 2 zou wonen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het niet wenselijk is dat de dochter, in deze toch al gespannen situatie, gescheiden wordt van haar moeder. De voorzieningenrechter overweegt verder dat verzoekster 2 zich in een kwetsbare psychische situatie bevindt. Dit blijkt uit de brief van de huisarts van 24 april 2024 waarin staat “
ernstige toename paniekaanvallen -bijkomend syndroom van Tietze compliceerd de klachten - oorzaak is toename stress door dreiging uit huis plaatsing”,. Daaruit kan worden afgeleid dat verzoekster 2 meer moeite heeft om vervangende woonruimte te vinden dan een gemiddeld persoon. Dit in samenhang bezien met het belang van de minderjarige dochter om zoveel mogelijk in stabiele omstandigheden te kunnen verkeren, waarbij het de voorzieningenrechter niet duidelijk is geworden hoe de opvang van de dochter concreet gaat plaatsvinden, en het in het belang van de dochter is om samen met verzoekster 2 en niet apart ergens opgevangen te kunnen worden, weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter op dit moment zwaarder dan het algemene belang van de burgemeester om de woning nu te sluiten. De burgemeester zal bij het nog te nemen besluit op bezwaar moeten motiveren waarom het belang om de woning te sluiten zwaarder weegt dan het belang van verzoekster 2 en haar minderjarige dochter om in de woning te blijven.
11.12.
Dat de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening toewijst, betekent dat verweerder de woning op dit moment niet mag sluiten. Dit betekent niet dat de woning definitief niet gesloten mag worden. Verzoeksters moeten in bezwaar hun best doen om hun financiële situatie en hun (on)mogelijkheid om vervangende woonruimte te vinden verder te onderbouwen. Verweerder kan in de beslissing op bezwaar alsnog besluiten om de woning te sluiten. Bijvoorbeeld als voldoende duidelijk is dat er vervangende woonruimte beschikbaar is. Verweerder moet daarbij dan wel voldoende rekening houden met de kwetsbare psychische situatie van verzoekster 2, en met name met de belangen van de minderjarige dochter.

Conclusie en gevolgen

12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op dit moment nog niet vaststaat dat de woningsluiting evenredig is vanwege de (mogelijk) nadelige gevolgen van de sluiting voor verzoekster 2 en de minderjarige dochter. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op het bezwaar.
13. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat de burgemeester aan verzoeksters het door hen betaalde griffierecht van € 187,- vergoedt.
14. De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoeksters gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst de voorlopige voorziening toe in die zin dat het bestreden besluit wordt
geschorst tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist;
- draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 187,- aan verzoeksters te
vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoeksters tot een bedrag van
€ 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Cremers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
21 juni 2024.
De voorzieningenrechter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 21 juni 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.De uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1142.