In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 7 februari 2024 een beschikking gegeven over de wijziging van kinderalimentatie na een wijziging van het hoofdverblijf van de minderjarige [minderjarige 1]. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. N. Kloth, verzocht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1], met een verzoek om de alimentatie te verhogen naar € 200,- per maand, met terugwerkende kracht vanaf 4 januari 2021. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. I.F.H. Nelissen, voerde verweer en stelde dat de kinderbijdrage lager zou moeten zijn, met een verzoek om de man in de proceskosten te veroordelen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en vrouw in 2014 zijn gescheiden en dat er sindsdien wijzigingen zijn opgetreden in de zorgregeling en de financiële situatie van beide ouders. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de nieuwe alimentatie vastgesteld op 17 februari 2023, omdat de vrouw vanaf die datum rekening kon houden met een wijziging in de alimentatieverplichting. De behoefte van [minderjarige 1] is vastgesteld op € 480,- per maand, en de rechtbank heeft de draagkracht van beide ouders beoordeeld. De man heeft een draagkracht van € 461,- per maand, terwijl de vrouw een draagkracht van € 303,- per maand heeft voor [minderjarige 1].
De rechtbank heeft uiteindelijk bepaald dat de vrouw met ingang van 17 februari 2023 een bijdrage van € 190,- per maand aan de man moet betalen, en vanaf 7 februari 2024 een bedrag van € 166,- per maand. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door mr. dr. M.C.A.E. van Binnebeke, kinderrechter, in aanwezigheid van griffier mr. C.E.L. Arets.