ECLI:NL:RBLIM:2024:320

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
03/064046-21 + 03/866135-17 (tul) + 99/000590-49 (vi)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor autodiefstallen en deelname aan een criminele organisatie met gebruik van Encrochat-berichten

Op 24 januari 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1993 en gedetineerd in een penitentiaire inrichting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden en een geldboete van € 30.000 voor autodiefstallen en deelname aan een criminele organisatie. De zaak is behandeld in het kader van een onderzoek naar diefstallen van personenauto's en bedrijfswagens in Nederland en Duitsland tussen maart 2020 en maart 2021, waarbij gebruik is gemaakt van Encrochat-berichten. De rechtbank heeft de verweren van de verdediging, die onder andere betrekking hadden op de rechtmatigheid van de verkregen Encrochat-data, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de data rechtmatig zijn verkregen en dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de ten laste gelegde feiten, waaronder meerdere diefstallen en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een vermindering van de straf. De verdachte is eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten, wat de ernst van de huidige zaak onderstreept. De rechtbank heeft de maatschappelijke impact van de gepleegde misdrijven benadrukt, waaronder de schade aan slachtoffers en de overlast voor de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03.064046.21
Parketnummer: 03.866135.17 (tul)
VI-zaaknummer: 99-000590-49
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 24 januari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1993,
wonende te [adres] ,
gedetineerd (UAH) in [P.I.] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A.A.T.X. Vonken, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 30 januari 2023, 20 en 27 november 2023. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officieren van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Op 10 januari 2024 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten en bepaald dat op 24 januari 2024 vonnis wordt gewezen.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de strafzaak tegen medeverdachten [medeverdachte 1] (03/133212-21), [medeverdachte 2] (03/071379-21), [medeverdachte 3] (03/036246-21) en [medeverdachte 4] (03/155728-21).

2.Inleiding

Het onderzoek Oensel ziet op diefstallen van personenauto’s en bedrijfswagens in Nederland en Duitsland in de periode van maart 2020 tot en met maart 2021. Op basis van onderzoeksbevindingen waaronder Encrochatberichten zijn de volgende verdachten in beeld gekomen: [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 1] .
De genoemde verdachten maakten volgens de politie gebruik van PGP-telefoons. Daarbij bleven zij anoniem door het gebruik van een bijnaam (nickname). In dit onderzoek werden volgens de politie de navolgende nicknames gebruikt:
- [nickname 1] met de vermoedelijke gebruiker [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] );
- [nickname 2] met de vermoedelijke gebruiker [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] );
- [nickname 3] met de vermoedelijke gebruiker [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] );
- [nickname 4] met de vermoedelijke gebruiker [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] );
- [nickname 5] met de vermoedelijke gebruiker [verdachte] (hierna: [verdachte] ).
Een deel van het onderzoek is vastgelegd in 6 zaaksdossiers. In het onderstaande overzicht is schematisch weergegeven welke personen in welk zaaksdossier verdachte zijn.
Zaaksdossier
1
2
3
4
5
6
Verdachten
[medeverdachte 3]
X
X
X
[medeverdachte 2]
X
X
X
X
[medeverdachte 1]
X
[medeverdachte 4]
X
X
[verdachte]
X
De genoemde verdachten wordt verder verweten betrokken te zijn bij het plegen van
diefstallen van personenauto’s en bedrijfswagens in Duitsland en Nederland en betrokken te
zijn bij een criminele organisatie.

3.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte] :
Feit 1:
samen met een ander of anderen, althans alleen, een personenauto (BMW XI, [kenteken 1] ) heeft gestolen door middel van braak, verbreking en/of gebruikmaking van een valse sleutel dan wel die personenauto heeft geheeld;
Feit 2:
samen met een ander of anderen, althans alleen, een bedrijfsauto (een Mercedes
Sprinter, [kenteken 2] ) heeft gestolen door middel van braak, verbreking en/of gebruikmaking van een valse sleutel dan wel die bedrijfsauto heeft geheeld;
Feit 3:
samen met een ander of anderen, althans alleen, een bedrijfsauto/bestelbus (een Mercedes
Sprinter, [kenteken 3] ) heeft gestolen door middel van braak, verbreking en/of gebruikmaking van een valse sleutel;
Feit 4:
samen met een ander of anderen, althans alleen, een personenauto (Mercedes B-klasse, [kenteken 4] ) heeft gestolen door middel van braak, verbreking en/of gebruikmaking van een valse sleutel dan wel die personenauto heeft geheeld;
Feit 5:
deel heeft genomen aan een criminele organisatie.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie achten de ten laste gelegde feiten onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 subsidiair en 5 wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van de feiten onder 1 primair en 4 primair dient vrijspraak te volgen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat [verdachte] van de ten laste gelegde feiten 1 tot en met 5 dient te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ter bevordering van de leesbaarheid van dit vonnis, heeft de rechtbank de bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in bijlage II.
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen de ten laste gelegde feiten onder 1 primair, 2 primair, 3, 4 primair en 5 wettig en overtuigend bewezen, op de wijze als onder 4.4 beschreven.
De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder als volgt.
Encrochatberichten
a.
De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat de Encrochatberichten van het bewijs uitgesloten dienen te worden vanwege schending van het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de genoemde berichten van het bewijs moeten worden uitgesloten omdat de verkrijging, de verwerking en de overdracht van de berichten onrechtmatig was wegens strijd met artikel 8 EVRM.
De rechtbank stelt voorop dat zij geen aanleiding ziet om uit te gaan van een andere vaststelling van de feitelijke gang van zaken zoals weergegeven in de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad en zij zal dan ook uitgaan van hetgeen de Hoge Raad heeft weergegeven in de beslissing van 13 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:913).
Op basis van de stukken in het procesdossier en in lijn van de beslissing van de Hoge Raad concludeert de rechtbank dat de interceptie van Encrochat-data heeft plaatsgevonden in een Frans opsporingsonderzoek, met toestemming van een Franse rechter, op basis van Frans recht, met behulp van een Franse interceptietool en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in dat geval met zich meebrengt dat van de rechtmatigheid van die interceptie (en de daarop volgende verstrekking) moet worden uitgegaan. De Nederlandse strafrechter dient zich te onthouden van een oordeel over de rechtmatigheid van het in Frankrijk uitgevoerde onderzoek, alsook over de vraag of in dat verband artikel 8 EVRM is geschonden. Daarnaast concludeert de rechtbank - in lijn van de beslissing van de Hoge Raad - dat het (door de verdediging aangevoerde) gebrek aan informatie over (de rechtmatigheid van) de bewijsvergaring in Frankrijk er niet toe leidt dat het gebruik van de Encrochat-data in de strafzaak tegen [verdachte] inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
De rechtbank is van oordeel dat de data rechtmatig zijn verkregen en verwerpt de verweren van de raadsman. De cryptodata kunnen voor het bewijs worden gebruikt.
b.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de feiten waarvan de bewijsvoering is gebaseerd op Encrochatberichten op het standpunt gesteld dat voor de bewijsvoering alleen die Encrochatberichten gebruikt mogen worden die opgenomen zijn in het aanvullend proces-verbaal van 9 augustus 2023 ten aanzien van [verdachte] , dat opgemaakt is nadat de rechtbank daartoe op 30 januari 2023 opdracht aan het Openbaar ministerie had gegeven.
De rechtbank volgt het standpunt van de raadsman niet. Voor het bewijs van de ten laste gelegde feiten kan en zal geput worden uit het gehele procesdossier dat ter beoordeling aan de rechtbank voorligt. Er is geen rechtsregel die noopt tot het aanbrengen van de door de raadsman voorgestane beperking in de beraadslagingen.
c.
De rechtbank stelt ten aanzien van de feiten waar Encrochatberichten voor het bewijs worden gebezigd voorop dat zij de identificatie door de politie van [verdachte] als gebruiker van het Encrochataccount ‘ [nickname 5] ’, zoals vastgelegd in een proces-verbaal van bevindingen dat onderdeel uitmaakt van het dossier en opgenomen in bijlage II, betrouwbaar en bruikbaar acht. De bevindingen zijn helder en overtuigend. [verdachte] heeft deze identificatie weliswaar niet erkend en de raadsman hield een slag om de arm, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat dit account ten onrechte aan [verdachte] is toegeschreven. De raadsman heeft hierop verder ook geen verweer gevoerd.
De rechtbank stelt verder voorop dat zij de identificaties door de politie van [medeverdachte 3] als gebruiker van het Encrochataccount ‘ [nickname 1] ’, [medeverdachte 1] als gebruiker van Encrochataccount ‘ [nickname 3] ’, [medeverdachte 4] als gebruiker van Encrochataccount ‘ [nickname 4] ’ en [medeverdachte 2] als gebruiker van Encrochataccount ‘ [nickname 2] ’, zoals vastgelegd in de processen-verbaal die onderdeel uitmaken van het dossier en opgenomen in bijlage II, eveneens betrouwbaar en bruikbaar acht. De rechtbank ziet hier evenmin aanleiding om te veronderstellen dat deze accounts ten onrechte aan genoemde personen zijn toegeschreven.
De raadsman heeft hierop geen verweer gevoerd.
Dat maakt dat de rechtbank in de navolgende overwegingen ten aanzien van de feiten waar Encrochatberichten voor het bewijs worden gebezigd ervan uitgaat dat de communicatie met die accounts gevoerd is door en met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en/of [verdachte] .
Feit 1 primair
De rechtbank acht gelet op de aangifte en de Encrochats tussen [verdachte] ( [nickname 5] ), [medeverdachte 3] ( [nickname 1] ), en de niet geïdentificeerde Encrochataccounts “ [naam 1] ” en “ [naam 2] ” wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] samen met een ander de personenauto van aangever [naam 3] (BMW XI, [kenteken 1] ) te Landgraaf heeft gestolen. De berichten van 3 april 2020 (inclusief de foto’s) zijn niets verhullend en helder en bieden meer dan voldoende steun aan de aangifte.
Feit 2 primair
De rechtbank acht gelet op de aangifte en de Encrochats tussen [verdachte] ( [nickname 5] ) en het niet geïdentificeerde Encrochataccount “ [naam 1] ” wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] de bedrijfsauto van aangever en/of [naam bedrijf 1] (Mercedes Sprinter, [kenteken 2] ) in de gemeente Maastricht heeft gestolen. De berichten van 23 en 25 mei 2020 (inclusief de foto’s) zijn niets verhullend en helder en bieden meer dan voldoende steun aan de aangifte. De rechtbank acht niet bewezen dat [verdachte] het feit met een ander of anderen heeft gepleegd. Hiervoor zal partieel vrijspraak volgen.
Feit 3
De rechtbank acht gelet op de aangifte en de Encrochats tussen [verdachte] ( [nickname 5] ) en het niet geïdentificeerde Encrochataccount “ [naam 1] ” wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] de bedrijfsauto van [naam bedrijf 2] (Mercedes Sprinter, [kenteken 3] ) in de gemeente Eijsden-Margraten heeft gestolen. De berichten van 25 mei 2020 (inclusief de foto’s) zijn niets verhullend en helder en bieden meer dan voldoende steun aan de aangifte. De rechtbank acht niet bewezen dat [verdachte] het feit met een ander of anderen heeft gepleegd. Hiervoor zal partieel vrijspraak volgen.
Feit 4
De rechtbank stelt vast dat op 3 juni 2020 de personenauto van aangever [naam 4] (Mercedes B-klasse, [kenteken 4] ) in de gemeente Kerkrade wordt weggenomen. In de ochtend van 4 juni 2020 wordt de auto door [verdachte] te koop aangeboden. De berichten van 3 juni 2020 (inclusief de foto’s) zijn niets verhullend en helder en bieden meer dan voldoende inzicht in de verkooponderhandelingen van [verdachte] met ‘ [naam 5] ’ met betrekking tot de weggenomen Mercedes.
Zwijgrecht [verdachte]
De uit de bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden in samenhang met het relatief korte tijdsbestek tussen de diefstal en het te koop aanbieden van de personenauto wijzen zodanig op de betrokkenheid van [verdachte] bij de diefstal, dat deze redengevend zijn voor het bewijs. Dit zelfs in die mate dat alleen een aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring van [verdachte] de rechtbank op andere gedachten zou kunnen brengen. [verdachte] heeft zich echter telkens beroepen op zijn zwijgrecht en deze verklaring niet willen geven. Dit betrekt de rechtbank bij haar selectie en waardering van het voorhanden bewijsmateriaal in het nadeel van [verdachte] .
Conclusie
De rechtbank acht gelet op de aangifte en de Encrochats tussen [verdachte] ( [nickname 5] ) en het niet geïdentificeerde Encrochataccount “ [naam 5] ” wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] de personenauto (Mercedes B-klasse, [kenteken 4] ) in de gemeente Kerkrade heeft gestolen. De rechtbank acht niet bewezen dat [verdachte] het feit met een ander of anderen heeft gepleegd. Hiervoor zal partieel vrijspraak volgen.
Feit 5
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van deelneming aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht dient te worden vastgesteld dat er sprake is van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen ten minste twee personen, waarbij het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven. Uit de bewijsmiddelen moet derhalve duidelijk worden dat de verdachte behoort tot de organisatie. Daarnaast moet sprake zijn van enige, naar buiten gerichte activiteit die in nauw verband staat met de misdrijven die de organisatie nastreeft. Deze activiteit kan bestaan uit het (mede)plegen van de misdrijven, maar kan ook bestaan uit het feitelijk verrichten van hand- en spandiensten en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet zo zeer zijn te kwalificeren als een strafbare vorm van daderschap, maar wel zijn aan te merken als bovenbedoeld een aandeel hebben in of ondersteuning van gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Daarnaast dient verdachte in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie als oogmerk heeft het plegen van een of meer misdrijven. Wetenschap bij de verdachte in de vorm van voorwaardelijk opzet is op dit punt niet voldoende. Niet is vereist derhalve dat de verdachte enige vorm van opzet heeft gehad op een door de organisatie beoogd concreet misdrijf.
De rechtbank stelt gelet op het Encrochatberichtenverkeer tussen [verdachte] ( [nickname 5] ), [medeverdachte 4] ( [nickname 4] ), [medeverdachte 1] ( [nickname 3] ), [medeverdachte 2] ( [nickname 2] ) en [medeverdachte 3] ( [nickname 1] ) vast dat [medeverdachte 4] samen met de genoemde personen in de periode van 26 maart 2020 tot en met 15 maart 2021 op meerdere plaatsen in Nederland en Duitsland, personenauto’s en bedrijfswagens heeft gestolen. De berichten zijn niets verhullend, helder en bieden een ware openbaring van de handel en wandel van genoemde verdachten in hun hoedanigheid als doorgewinterde autodieven. De rechtbank merkt terzijde nog op dat voor de bewijsvoering een infobevraging is opgenomen waaruit blijkt dat één van de (gestolen) bedrijfswagens als gestolen staat gesignaleerd.
Op basis van de opgenomen bewijsmiddelen onder feit 5 en hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] in de periode van 26 maart 2020 tot en met 15 maart 2021 deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezighield met het stelen van personenauto’s en bedrijfswagens. [medeverdachte 2] en zijn broer [medeverdachte 3] hebben een initiërende, aansturende en coördinerende rol gespeeld in het stelen van de voertuigen. Ze stonden met de uitvoerders [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] (in wisselende samenstelling of alleen) in nauw contact op het moment dat de voertuigen werden gespot, bekeken en weggenomen. Bij elk voertuig dat werd weggenomen werd een plan besproken, opgezet en uitgevoerd. De uitvoerders, waaronder [verdachte] , hadden de beschikking over sleutels of een kastje waarmee ze de voertuigen in een ‘handomdraai’ konden wegnemen. Dat [verdachte] tevens een rol heeft gespeeld bij het verkrijgen van de apparatuur/sleutels om voertuigen weg te nemen is goed terug te lezen in de Encrochatgesprekken met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] . Na het wegnemen werden de voertuigen ‘weggezet’ om in het geheel of in onderdelen verkocht te worden. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] speelden daarin (onder meer) een bemiddelende rol en maakten prijsafspraken met ‘derden’. Kortom: er is sprake van een duurzaam samenwerkingsverband tussen genoemde personen; zij vormden een organisatie met als oogmerk het stelen van personenauto’s en/of bedrijfswagens dan wel heling van die voertuigen. [verdachte] had als uitvoerder een belangrijke rol in het geheel.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan overigens niet worden vastgesteld dat [verdachte] in georganiseerd verband op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de handel in verdovende middelen dan wel gedragingen heeft verricht om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen. Hiervan zal hij partieel worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte]
1. primair
in de periode 2 april 2020 tot en met 3 april 2020 in de gemeente Landgraaf, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een personenauto, te weten een BMW XI, [kenteken 1] , die aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) die weg te nemen personenauto onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of valse sleutel;
2 primair
in de periode van 22 mei 2020 tot en met 23 mei 2020 in de gemeente Maastricht, een (bedrijfs)auto, te weten een Mercedes Sprinter, [kenteken 2] , die aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [naam 6] en/of [naam bedrijf 1] ., heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte de weg te nemen (bedrijfs)auto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of een valse sleutel;
3
op 25 mei 2020 in de gemeente Eijsden-Margraten, een (bedrijfs)auto/bestelbus, te weten een Mercedes Sprinter, [kenteken 3] , die aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [naam bedrijf 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen bedrijfsauto/bestelbus onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of een valse sleutel;
4 primair
op 3 juni 2020 in de gemeente Kerkrade, een personenauto, te weten een Mercedes B-klasse, [kenteken 4] , die aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [naam 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen personenauto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
5
in de periode van 26 maart 2020 tot en met 15 maart 2021 in de gemeente Heerlen, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven
(waaronder autodiefstallen en heling).
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 primair
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of een valse sleutel;
Feit 2 primair, Feit 3, Feit 4 primair
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of een valse sleutel;
Feit 5
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf en/of de maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben op grond van hetgeen zij bewezen hebben geacht gevorderd aan [verdachte] op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden met aftrek van het voorarrest en daarnaast een geldboete van € 30.000,-. De officieren hebben ten slotte de opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich - mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen - op het standpunt gesteld dat bij een eventuele bewezenverklaring van de overige feiten kan worden volstaan met een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest. In elk geval dient [verdachte] niet meer terug te keren in de gevangenis. Een taakstraf kan eventueel nog aan de orde zijn. Ten slotte stelt de raadsman dat een compensatie moet worden geboden in verband met de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de strafzaak had moeten zijn afgerond in eerste aanleg.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De website van L1 bracht op 20 november 2023 een bericht over de behandeling van deze zaak en voorzag dit bericht van de kop: "Rechtbank buigt zich weer over Parkstadbende."
[verdachte] is eerder betrokken geweest bij voertuigcriminaliteit. Hij is zelfs met een van de mededaders ( [medeverdachte 3] ) eerder veroordeeld voor deelname aan een organisatie die gericht is op het plegen van misdrijven en dan met name "voertuigcriminaliteit". Diverse bestraffingen ten spijt, lijken [verdachte] en [medeverdachte 3] echter gewoon doorgegaan te zijn met het plegen van soortgelijke misdrijven in georganiseerd verband, in deze zaak samen met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] . In dat opzicht is het gebruik van het woord "bende" niet vreemd; het is een verzameling van voornamelijk jonge mannen die de wet, de belangen van de maatschappij en, meer in het bijzonder, hun slachtoffers en de verzekeraars die de schade moeten vergoeden, aan hun laars lappen. Uit het dossier valt een werkwijze op, die hiervoor ook al in de bewijsoverwegingen met betrekking tot de criminele organisatie is beschreven: men neme bijvoorbeeld een kastje waarmee de elektronica in de auto kan worden beïnvloed, wat handigheid en een paar minuten en de dure Mercedes, Audi of Volkswagen kan worden gestart en meegenomen, een lege parkeerplek achterlatend voor de bestolene en de verzekeraar. De auto wordt ergens gestald, meteen verkocht en van de hand gedaan of in onderdelen uit elkaar genomen. De organisatie werkte grensoverschrijdend. In Duitsland is de organisatie ook aan de lopende band tekeer gegaan. De organisatie heeft zich niet beperkt tot het stelen van enkel dure personenauto’s, maar ook bedrijfswagens stonden op de verlanglijst. Alle verdachten zijn in een bepaalde rol bij de organisatie betrokken, hetzij als steler of heler, hetzij als initiator of verbindingsman of op wat voor manier dan ook.
De financiële belangen van de groep, het puur en alleen oog hebben voor eigen gewin en het daarnaar handelen, heeft veel schade tot gevolg gehad. Niet alleen schade aan materiële zaken, zoals aan (bedrijfs-)auto’s, te betalen door de verzekeraars met een hogere premie voor ons allemaal tot gevolg. Maar ook schade aan mensen: de agenten die de auto van de verdachte(n) op zich af zagen komen rijden en een frontale aanrijding maar net konden voorkomen. Daarnaast het gedoe waarmee slachtoffers worden opgezadeld: aangifte doen, de verzekering inlichten, nieuwe (bedrijfs-)auto aanschaffen enzovoorts.
De maatschappelijke overlast die [verdachte] en zijn kompanen toebrengen is groot. Ze brengen schade toe door de diefstallen en ze ondermijnen het maatschappelijk verkeer door (onder meer) gestolen voertuigen met andere kentekenplaten in het verkeer te brengen en ze bezorgen de politie een hoop last. Naast het aandeel van [verdachte] in de criminele organisatie is hij ook betrokken geweest bij een viertal gekwalificeerde voertuigdiefstallen, apart ten laste gelegd en bewezen verklaard.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat gekeken naar de oriëntatiepunten die voor veelvoorkomende delicten zoals autodiefstallen als uitgangspunt voor de bestraffing dienen. Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in min of meer vergelijkbare gevallen door rechters zijn opgelegd en het wettelijk strafmaximum, alsmede eerdere veroordelingen ter zake van soortgelijke feiten. Dat levert op dat enkel hier een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsstraf aan de orde kan zijn.
Gelet op het feit dat [verdachte] als uitvoerder een belangrijke, onmisbare rol had binnen de organisatie, dat het om veel gestolen voertuigen gaat en hij een absurd lang strafblad heeft voor iemand van zijn leeftijd, vindt de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf van 44 maanden passend.
Redelijke termijn
Tot slot weegt de rechtbank het volgende mee bij het bepalen van de straf. Volgens de uitleg die de Hoge Raad in zijn jurisprudentie aan de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) heeft gegeven, geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In deze zaak is geen sprake van bijzondere omstandigheden. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met ruim 10 maanden is overschreden nu de verdachte op 8 maart 2021 in verzekering is gesteld.
De Hoge Raad heeft uitgangspunten gegeven voor wat in zo’n geval aan compensatie moet worden gegeven. In deze zaak zal de rechtbank de gevangenisstraf van 44 maanden, die als uitgangspunt gold, conform de uitgangspunten van de Hoge Raad met 10% verminderen, zodat de op te leggen gevangenisstraf 40 maanden zal zijn.
De rechtbank zal daarnaast een geldboete van € 30.000,- aan [verdachte] opleggen. De rechtbank ziet reden om [verdachte] in zijn vermogen te treffen enkel al om de reden dat deze feiten puur zien op winstbejag. In het dossier wordt gewag gemaakt van grote bedragen die met deze vorm van voertuigcriminaliteit worden verdiend. Deze strafmodaliteit raakt direct de beurs van [verdachte] . Misdaad kan en mag niet lonend zijn.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

8.Het beslag

De rechtbank zal een stuk papier met daarop notities van voertuigen dat onder [verdachte] in beslag is genomen verbeurd verklaren omdat het een voorwerp betreft met behulp waarvan de feiten zijn begaan en voorbereid.

9.De voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis van [verdachte] in deze zaak is geschorst. De tijd die [verdachte] reeds in voorarrest heeft doorgebracht, moet worden afgetrokken van de straf die wordt opgelegd. Dat betekent dat hij nog geruime tijd terug zal moeten naar de gevangenis. Gelet op de ernst van de feiten en het signaal dat van de straf uit moet gaan, is de rechtbank van oordeel dat het onaanvaardbaar is dat [verdachte] een eventueel hoger beroep in vrijheid zou mogen afwachten. De rechtbank zal daarom de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen met ingang van het tijdstip dat hij niet langer uit anderen hoofde is gedetineerd.

10.De vordering tot tenuitvoerlegging

10.1
Standpunt verdediging
De raadsman stelt zich op het primaire standpunt dat de officieren van justitie in hun vordering niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. De vordering is namelijk niet onverwijld aangebracht. De raadsman stelt zich subsidiair op het standpunt dat de vordering dient te worden afgewezen omdat de rechtbank in strijd met de beginselen van behoorlijke procesorde geen dag van behandeling onverwijld heeft vastgesteld. Meer subsidiair dient
de vordering -gelet op het vrijspraakverweer - te worden afgewezen. Meest subsidiair dient de gevangenisstraf te worden omgezet in een taakstraf.
10.2
Standpunt officier van justitie
De officieren van justitie hebben de tenuitvoerlegging van deze straf gevorderd, omdat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten. De officieren van justitie stellen zich verder op het standpunt dat de vordering onverwijld is gedaan; mocht dat volgens de rechtbank anders zijn dan is in elk geval aan geen rechtens te respecteren belang van [verdachte] tekort gedaan; immers de verdediging heeft zich ruimschoots voor de inhoudelijke behandeling kunnen voorbereiden op de vordering.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsman. De vordering tot tenuitvoerlegging en de dagbepaling dateren van 2 augustus 2022. In de dagbepaling is bepaald dat de vordering op de zitting van 30 januari 2023, de dag waarop aanvankelijk de inhoudelijke behandeling stond gepland, zou worden behandeld. De rechtbank stelt vast dat de feiten waaraan de vordering is gekoppeld, reeds bij dagvaarding aanhangig waren gemaakt ter zitting van
22 juni 2021. Tussen 22 juni 2021 en 2 augustus 2022 zijn ruim 13 maanden verstreken. Op welke wijze aan het begrip ‘onverwijld’ invulling moet worden gegeven, biedt de wet geen criteria, zodat de redelijkheid de leidraad dient te zijn. De rechtbank volgt de raadsman in zijn standpunt dat de vordering niet onverwijld is aangebracht, echter deze constatering zal niet leiden tot niet-ontvankelijkheid omdat gesteld noch gebleken is dat door de gemoeide periode van ruim 13 maanden aan enig rechtens te respecteren belang van [verdachte] tekort is gedaan. De vordering zal hierna inhoudelijk worden behandeld.
Bij onherroepelijk vonnis van 18 september 2019 met parketnummer 03.866135.17 heeft de meervoudige strafkamer in het arrondissement Limburg [verdachte] veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van twee jaren. Een van de voorwaarden was dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zou maken aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging van deze straf gevorderd, omdat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten.
Nu de verdachte zich gedurende de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten, te weten de onder 4.4 bewezenverklaarde feiten, en de rechtbank geen aanleiding ziet van de tenuitvoerlegging af te zien, zal zij de vordering van de officier van justitie toewijzen en de tenuitvoerlegging gelasten van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 4 maanden.

11.De vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

11.1
Standpunt verdediging
De raadsman stelt zich op het primaire standpunt dat de officieren van justitie in hun vordering niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. De vordering is namelijk niet onverwijld aangebracht. De raadsman stelt zich subsidiair op het standpunt dat de vordering dient te worden afgewezen omdat de rechtbank in strijd met de beginselen van behoorlijke procesorde geen dag van behandeling onverwijld heeft vastgesteld. Meer subsidiair dient
De vordering -gelet op het vrijspraakverweer - te worden afgewezen.
11.2
Standpunt officier van justitie
De officieren van justitie stellen zich op het standpunt dat de vordering onverwijld is gedaan. [verdachte] was aangehouden op 8 maart 2021 waarna op 10 maart 2021 de vordering is gedaan. Vanaf 11 maart 2021 stond de vordering in het digitale dossier en was vanaf dat moment ook kenbaar voor de verdediging. De dagbepaling dateert van 13 november 2023. [verdachte] was bekend met de vordering. Er is geen moment van de zijde van het Openbaar Ministerie de indruk gewekt dat de vordering niet zou worden gehandhaafd.
11.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat zich in het digitale procesdossier een vordering herroeping vi bevindt, gedateerd 10 maart 2021 en opgenomen in het dossier op 11 maart 2021. Deze vaststelling komt overeen met het repliek ter zake van de officieren van justitie ter terechtzitting van 27 november 2023. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat zich in het digitale procesdossier een identieke vordering bevindt, ingediend bij de rechtbank op 10 november 2023, waarna de rechtbank vervolgens een beschikking dagbepaling heeft afgegeven voor de terechtzittingen van 20 en 27 november 2023. Waarom deze identieke vordering is ingediend blijft de vraag, daar er reeds een vordering bestond en ook kenbaar was bij de verdediging. Voor zover de rechtbank de vraag dient te beantwoorden of de vordering gedateerd 10 maart 2021, onverwijld na aanhouding van [verdachte] op 8 maart 2021 is ingediend dan is de conclusie bevestigend. De rechtbank volgt het verweer van de raadsman niet dat [verdachte] door de vordering kan zijn ‘overvallen’, immers sinds 11 maart 2021 stond de vordering in het digitale procesdossier, ook kenbaar voor de verdediging. Daarnaast is in de fase van de voorlopige hechtenis door zowel de rechter-commissaris als tijdens de raadkamer gevangenhouding gewag gemaakt van het feit dat [verdachte] de feiten zou hebben gepleegd tijdens de periode van voorwaardelijke invrijheidstelling. Zelfs ter terechtzitting van 22 juni 2021 is hieraan gerefereerd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman ter zake de niet-ontvankelijkheid. De rechtbank zal hierna de vordering inhoudelijk behandelen.
Bij vonnis van de rechtbank Limburg van 18 juni 2019 is [verdachte] onherroepelijk veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 29 maanden voor (onder meer) – kort gezegd – heling en deelname aan een criminele organisatie.
[verdachte] , in dit kader: de veroordeelde, is op 5 maart 2020 in vrijheid gesteld. De periode waarvoor de voorwaardelijke invrijheidstelling is verleend, behelst 290 dagen. In het ‘Besluit voorwaardelijke invrijheidstelling’ van 24 januari 2020, is onder meer de algemene voorwaarde geformuleerd dat [verdachte] geen strafbare feiten zal plegen, waaraan de veroordeelde zich gedurende de proeftijd van 365 dagen diende te houden.
Het vonnis dateert van vóór 1 juli 2021 (de datum van inwerkingtreding van de Wet Straffen en beschermen). Artikel 15i (oud) van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is derhalve van toepassing. Op grond van artikel 15i (oud) Sr kan de voorwaardelijke invrijheidsstelling geheel of gedeeltelijk worden herroepen indien de veroordeelde een voorwaarde (algemene dan wel bijzondere) niet heeft nageleefd.
Onder VI-zaaknummer 99-000590-49 heeft het openbaar ministerie gevorderd dat een volledige last tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling zal worden gegeven voor de periode van 290 dagen. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt dat de veroordeelde schuldig is bevonden aan de hiervoor onder 4.4 bewezenverklaarde strafbare feiten, gepleegd in de periode van 26 maart 2020 tot en met 8 maart 2021. Daarmee heeft hij zich niet gehouden aan de algemene voorwaarde gedurende de proeftijd van 365 dagen, ingaande vanaf 5 maart 2020. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt het niet naleven van de algemene voorwaarde in beginsel een toewijzing van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, vooral wanneer de verdachte met een dergelijk zware stok achter de deur opnieuw strafbare feiten pleegt, in bijzonder gekwalificeerde (voertuig)diefstallen. De rechtbank heeft overwogen of er sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling zou leiden tot een onbillijkheid van zwaarwegende aard, waardoor de vordering van het openbaar ministerie zou moeten worden afgewezen, maar hiervan is de rechtbank niet gebleken. Evenmin ziet de rechtbank in het verweer van de verdediging
dat ziet op het in strijd handelen met de beginselen van behoorlijke procesorde omdat een dagbepaling voor de eerdere zitting van 30 januari 2023 ontbreekt, reden om de vordering af te wijzen. De rechtbank stelt weliswaar vast dat zich in het dossier geen dagbepaling bevindt voor de zitting van 30 januari 2023, de dag waarop de inhoudelijke behandeling aanvankelijk stond gepland, maar gesteld noch gebleken is dat door het gemis van de dagbepaling aan enig rechtens te respecteren belang van [verdachte] tekort is gedaan.
De rechtbank acht derhalve gronden aanwezig om te gelasten dat het gedeelte van de gevangenisstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog, te weten voor de duur van 290 dagen, door [verdachte] moet worden ondergaan.

12.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23, 24c, 57, 63, 140 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

13.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt [verdachte] voor de bewezen verklaarde feiten tot een gevangenisstraf van
  • beveelt dat de tijd die door [verdachte] vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • veroordeelt [verdachte] voorts tot een geldboete van
  • beveelt dat, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal volgt, vervangende hechtenis zal worden toegepast van
-
heft opde schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip dat hij niet langer uit anderen hoofde is gedetineerd (apart geminuteerd).
Beslag
- verklaart verbeurd het volgende in beslag genomen voorwerp:
- een stuk papier (Omschrijving: PL2300-2021006013-G1398954).
Vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
  • wijst de vordering toe;
  • gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer in het arrondissement Limburg van 18 september 2019, gewezen onder parketnummer 03/866135-17, te weten: een gevangenisstraf van
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
  • wijst de vordering toe;
  • gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf, te weten
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Beije, voorzitter, mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe en
mr. M.B. Bax, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Penders, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 24 januari 2024.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode 2 april 2020 tot en met 3 april 2020 in de gemeente Landgraaf, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (personen)auto, te weten een BMW XI, [kenteken 1] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen (personen)auto onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of valse sleutel;
(art. 310 Wetboek van Strafrecht, art. 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 2 april 2020 tot en met 3 april 2020 in de gemeente Landgraaf en/of Schinveld, in elk geval in de provincie Limburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (personen) auto, te weten een BMWX1, [kenteken 1] , althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen,
terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en) dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2
hij in of omstreeks de periode van 22 mei 2020 tot en met 23 mei 2020 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (bedrijfs)auto, te weten een Mercedes Sprinter, [kenteken 2] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam 6] en/of [naam bedrijf 1] ., heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen (bedrijfs)auto onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door
middel van braak, verbreking en/of een valse sleutel;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 22 mei 2020 tot en met 25 mei 2020 in de gemeente Maastricht en/of Heerlen, in elk geval in de provincie Limburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (bedrijfs)auto, te weten een Mercedes Sprinter, [kenteken 2] , althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het
voorhanden krijgen van dit goed wist(en) dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
(art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 25 mei 2020 in de gemeente Eijsden-Margraten, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (bedrijfs)auto/bestelbus, te weten een Mercedes Sprinter, [kenteken 3] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam bedrijf 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen (bedrijfsauto/bestelbus onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of een valse sleutel;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
4
hij op of omstreeks 3 juni 2020 in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (personen)auto, te weten een Mercedes B-klasse, [kenteken 4] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen (personen)auto onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door
middel van braak, verbreking en/of inklimming;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 3 juni 2020 tot en met 4 juni 2020 in de gemeente Kerkrade en/of Schinveld, in elk geval in de provincie Limburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (personen) auto, te weten een Mercedes B-klasse, [kenteken 4] , althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en) dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
5
hij in of omstreeks de periode van 26 maart 2020 tot en met 8 maart 2021 in de gemeente(n) Brunssum en/of Heerlen, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder
andere) [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] en/of en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven (waaronder autodiefstallen, handel in verdovende middelen, heling);
(art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht)