Op 7 juni 2024 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak ROE 22/668, waarin eisers beroep aantekenden tegen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van zeven woningen aan de [adres 1] te [plaats]. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning ontvankelijk was, omdat vergunninghouders als belanghebbenden konden worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat de vergunning was verleend op basis van een gebonden beschikking, waarbij alleen geweigerd kon worden indien zich specifieke weigeringsgronden voordoen zoals genoemd in artikel 2.10 van de Wabo. De rechtbank concludeerde dat deze weigeringsgronden zich niet voordeden en dat er geen sprake was van misbruik van bevoegdheid of strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur.
De rechtbank behandelde ook de bezwaren van eisers, die stelden dat de vergunninghouders geen belanghebbenden waren en dat de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden. De rechtbank weerlegde deze stelling door te stellen dat de vergunninghouders de eigenaren zijn van het pand en dat de ontsluiting van de woningen via de [straatnaam 1] plaatsvindt, waarvoor toestemming was verleend door de gemeente. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van eisers niet slaagden en verklaarde het beroep ongegrond. Dit betekent dat de verleende omgevingsvergunning geldig blijft en dat eisers geen proceskostenvergoeding ontvangen.