ECLI:NL:RBLIM:2024:3199

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
ROE 22/668
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verleende omgevingsvergunning voor de bouw van zeven woningen in Maastricht

Op 7 juni 2024 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak ROE 22/668, waarin eisers beroep aantekenden tegen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van zeven woningen aan de [adres 1] te [plaats]. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning ontvankelijk was, omdat vergunninghouders als belanghebbenden konden worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat de vergunning was verleend op basis van een gebonden beschikking, waarbij alleen geweigerd kon worden indien zich specifieke weigeringsgronden voordoen zoals genoemd in artikel 2.10 van de Wabo. De rechtbank concludeerde dat deze weigeringsgronden zich niet voordeden en dat er geen sprake was van misbruik van bevoegdheid of strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur.

De rechtbank behandelde ook de bezwaren van eisers, die stelden dat de vergunninghouders geen belanghebbenden waren en dat de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden. De rechtbank weerlegde deze stelling door te stellen dat de vergunninghouders de eigenaren zijn van het pand en dat de ontsluiting van de woningen via de [straatnaam 1] plaatsvindt, waarvoor toestemming was verleend door de gemeente. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van eisers niet slaagden en verklaarde het beroep ongegrond. Dit betekent dat de verleende omgevingsvergunning geldig blijft en dat eisers geen proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/668

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , beiden wonende te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht(het college),
(gemachtigden: mrs. M. van Doornik en C.M.J. Erdkamp).
Als
derde-partijneemt aan de zaak deel: [naam vergunninghouder 1] en [naam vergunninghouder 2] , vergunninghouders,
(gemachtigde: mr. J.W. Adriaansens).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de aan vergunninghouders verleende omgevingsvergunning.
1.1.
Vergunninghouders hebben op 29 december 2020 een aanvraag ingediend voor een gedeeltelijke herbestemming van de [adres 1] te [plaats] . De aanvraag ziet op het verbouwen van twee squashbanen met vide tot acht zelfstandige woningen aan de (achterzijde van de) [adres 1] te [plaats] .
1.2.
Het college heeft op 16 september 2021 (kenmerk 20-2434WB) de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor zeven zelfstandige woningen.
1.3.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning.
1.4.
Met het bestreden besluit van 4 februari 2022 op het bezwaar van eisers is het college bij dat besluit gebleven, onder aanvulling van een aantal voorwaarden:
  • Aan de omgevingsvergunning wordt de voorwaarde verbonden dat een parkeerplaats ter beschikking wordt gesteld, zodat het kunnen beschikken over een parkeerplaats voldoende zeker is gesteld;
  • Bewoning door studenten wordt uitgesloten;
  • Voorschrift 9 dat ziet op geluidvoorwaarden wordt ambtshalve ingetrokken omdat dit ziet op milieuregels en deze vallen buiten de reikwijdte van de vergunningaanvraag.
1.5.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.6.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep samen met de beroepen in de zaken ROE 22/667, ROE 22/669 en ROE 22/670 op 8 september 2023 gevoegd op zitting behandeld. Hieraan hebben als partijen deelgenomen: eisers, de gemachtigden van het college en [naam vergunninghouder 2] en zijn gemachtigde.
1.8.
Na de zitting zijn de beroepen gesplitst en wordt in elk beroep afzonderlijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
2. Eisers zijn woonachtig aan de [adres 2] te [woonplaats] . Deze woning is gedeeltelijk gelegen aan de [straatnaam 1] .
3. De achterzijde van de [adres 1] , waar de zeven woningen gerealiseerd zullen worden, is feitelijk gelegen aan de [straatnaam 1] . De [straatnaam 1] valt binnen het bestemmingsplan “Centrum”. [1] De [straatnaam 1] valt binnen het cultuurhistorisch attentiegebied. Dit houdt in dat de bestaande cultuurhistorische waardestelling niet mag worden aangetast door wezenlijke veranderingen in situering, massa, kapvorm, hoogtematen en gevelindeling, zulks met inbegrip van waardevolle details. [2] De voorzijde van het pand aan de [adres 1] betreft een gemeentelijk monument. De achterzijde niet, omdat deze later is aangebouwd. De achterzijde had eerst de functie sport, maar deze is later omgezet naar de functie wonen.
3.1.
Ter zitting heeft de heer [naam vergunninghouder 2] desgevraagd aangegeven dat uiteindelijk zeven woningen vergund en gerealiseerd zijn, omdat Woningstichting Woonpunt (Woonpunt) vanwege de locatie van de ramen van één van de woningen slechts toestemming heeft verleend voor de bouw van zeven woningen. Eén woning is daarom groter dan de andere woningen. De eerste woning zal op 1 oktober 2023 worden opgeleverd, aldus de heer [naam vergunninghouder 2] .
3.2.
De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden is overgegaan tot het verlenen van de omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers. Naar het oordeel van de rechtbank is het college op goede gronden overgegaan tot het verlenen van de omgevingsvergunning. Het beroep is daarom ongegrond. De rechtbank ligt dat hieronder nader toe.
Aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht?
4. Eisers stellen zich op het standpunt dat er geen sprake is van een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat vergunninghouders niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden. Zij beroepen zich in dat verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 juli 2017. [3] Naar de mening van eisers had het college de aanvraag daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren. Zij voeren daartoe aan dat de in- en uitgang van de zeven woningen gerealiseerd wordt aan de [straatnaam 1] , terwijl de toekomstige bewoners op grond van de notariële akte geen onbeperkte toegang hebben tot deze straat. Deze straat is op bepaalde tijdvakken gesloten en alleen de eigenaar van de straat, de gemeente, en de eigenaren van de aangrenzende percelen hebben sleutels om zich ook tijdens deze sluitingstijden de toegang tot deze straat te verschaffen. De toekomstige bewoners hebben deze sleutels niet waardoor zij tijdens de sluitingstijden geen toegang hebben de [straatnaam 1] . Omdat de afspraken hieromtrent vastliggen in een notariële akte kunnen de daarin opgenomen rechten en plichten niet worden gewijzigd zonder toestemming van alle partijen waarop de akte ziet. Eisers geven aan dat zij hiertoe ook uitdrukkelijk hun toestemming onthouden.
5. De rechtbank overweegt allereerst dat tussen partijen niet in geschil is dat de omgevingsvergunning ziet op het verrichten van verbouwingsactiviteiten aan een pand dat vergunninghouders in eigendom toebehoort. Het betreft het pand gelegen aan de [adres 1] . De ontsluiting van de zeven woningen plaats vindt via de [straatnaam 1] , waarvan het college stelt dat de gemeente Maastricht sinds 1995 daarvan eigenaar is. Door eiser is niet betwist dat de gemeente eigenaar is van de [straatnaam 1] , zodat de rechtbank er bij haar beoordeling vanuit gaat dat de gemeente de rechtmatige eigenaar is van deze straat.
Ter zitting heeft het college verder toegelicht dat tussen de gemeente en vergunninghouders afspraken zijn gemaakt over de uitgifte van sleutels van de poort om deze ter beschikking te stellen aan de huurders, zodat ook zij gebruik kunnen maken van de [straatnaam 1] . Door eiser is niet betwist dat aan vergunninghouders en hun huurders toestemming is verleend om van de [straatnaam 1] gebruik te mogen maken, ook wanneer de poorten gesloten zijn.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2494) wordt een aanvrager om omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk in beginsel verondersteld belanghebbende te zijn bij een beslissing op de door hem ingediende aanvraag. Dit is anders indien aannemelijk is gemaakt dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt. Die situatie doet zich naar het oordeel van de rechtbank niet voor. De rechtbank deelt het standpunt van het college dat in kader van de vergunningverlening van belang is dat vaststaat dat vergunninghouders de eigenaren zijn van het pand aan de [adres 1] waar de verbouwingsactiviteiten betrekking op hebben en aldus als belanghebbende kunnen worden aangemerkt. Vast staat verder dat de ontsluiting dient plaats te vinden via de [straatnaam 1] en door eisers is niet betwist dat daarvoor door de gemeente toestemming is verleend. Bovendien is, zoals de rechtbank hierna heeft overwogen, sprake van een gebonden beschikking die enkel kan worden geweigerd als zich een van de in artikel 2.10, eerste lid van de Wabo genoemde weigeringsgronden voordoen. Gelet op het voorgaande levert de omstandigheid dat de [straatnaam 1] als ontsluitingsweg dient, als zodanig geen weigeringsgrond op.
5.2.
Dat de gemeente deze toestemming niet mocht verlenen zonder eerst toestemming te hebben verkregen van alle omwonenden ten behoeve van wie de erfdienstbaarheid is gevestigd, zoals eiser hebben betoogd, betreft een civielrechtelijk debat tussen partijen over de uitleg van de akte van erfdienstbaarheid. Daarover kan de bestuursrechter geen uitspraak doen omdat de beoordeling daarvan is voorbehouden aan de civiele rechter.
5.3.
Voor zover eiser in dit verband, eerst ter zitting, naar voren heeft gebracht dat hij door middel van horizontale natrekking eigenaar is geworden van de poort aan zijn huis aan de zijde van de [straatnaam 2] waardoor zijn toestemming is vereist voor het betreden van de [straatnaam 1] , is de rechtbank van oordeel dat dit evenmin slaagt. Het college heeft dit betwist en eiser heeft deze enkele stelling op geen enkele wijze (nader) onderbouwd. De mogelijke vrees voor (toenemende) (geluids)overlast als gevolg van de omstandigheid dat meer mensen gebruik mogen maken van het recht van overpad dan nu het geval is, is in het kader van de vergunningverlening evenmin relevant. De beroepsgrond van eisers faalt.
5.4.
Voor zover eiser nog heeft aangevoerd dat sprake is van een evident privaatrechtelijke belemmering, slaagt ook dit betoog niet. Immers, een evidente privaatrechtelijke belemmering kan alleen een rol spelen als er sprake is van een omgevingsvergunning die verleend is in strijd met het bestemmingsplan, maar niet als sprake is van een gebonden beschikking zoals hier aan de orde
.
5.5.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat vergunninghouder belanghebbende is bij de aanvraag zodat het college op juiste gronden de aanvraag ontvankelijk heeft geacht en tot een inhoudelijke behandeling en beoordeling daarvan heeft kunnen overgaan. De beroepsgronden van eisers treffen dan ook geen doel.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college op goede gronden is overgegaan tot het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Krens, rechter, in aanwezigheid van mr. D.S.A.W. Raes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 7 juni 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit bestemmingsplan is deels onherroepelijk vastgesteld op 21 mei 2013 en geconsolideerd op
2.Artikel 21.2.1.1 van het bestemmingsplan.