Op 7 juni 2024 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak ROE 22/669, waarin eisers beroep aantekenden tegen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van zeven woningen aan de [adres 1] te Maastricht. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was, omdat de aanvraag voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank stelde vast dat de vergunninghouders, die de eigenaren zijn van het pand, als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden aanwezig waren zoals bedoeld in artikel 2.10 van de Wabo, en dat er geen sprake was van misbruik van bevoegdheid of strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur.
De rechtbank behandelde de beroepsgronden van eisers, die onder andere betoogden dat de vergunninghouders geen belanghebbenden waren en dat de omgevingsvergunning in strijd was met de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank oordeelde dat de vergunninghouders rechtmatig gebruik konden maken van de [straatnaam 1] als ontsluitingsweg en dat de vergunning voldeed aan het bestemmingsplan. De rechtbank wees erop dat de omgevingsvergunning een gebonden beschikking was, wat betekent dat het college verplicht was de vergunning te verlenen, mits aan de voorwaarden werd voldaan.
De rechtbank concludeerde dat de eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat er sprake was van een evident privaatrechtelijke belemmering en dat de vergunninghouders en het college niet in strijd met de wet hadden gehandeld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de eisers het griffierecht en proceskostenvergoeding af.