ECLI:NL:RBLIM:2024:3198

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
ROE 22/669
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van zeven woningen in Maastricht

Op 7 juni 2024 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak ROE 22/669, waarin eisers beroep aantekenden tegen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van zeven woningen aan de [adres 1] te Maastricht. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was, omdat de aanvraag voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank stelde vast dat de vergunninghouders, die de eigenaren zijn van het pand, als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden aanwezig waren zoals bedoeld in artikel 2.10 van de Wabo, en dat er geen sprake was van misbruik van bevoegdheid of strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur.

De rechtbank behandelde de beroepsgronden van eisers, die onder andere betoogden dat de vergunninghouders geen belanghebbenden waren en dat de omgevingsvergunning in strijd was met de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank oordeelde dat de vergunninghouders rechtmatig gebruik konden maken van de [straatnaam 1] als ontsluitingsweg en dat de vergunning voldeed aan het bestemmingsplan. De rechtbank wees erop dat de omgevingsvergunning een gebonden beschikking was, wat betekent dat het college verplicht was de vergunning te verlenen, mits aan de voorwaarden werd voldaan.

De rechtbank concludeerde dat de eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat er sprake was van een evident privaatrechtelijke belemmering en dat de vergunninghouders en het college niet in strijd met de wet hadden gehandeld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de eisers het griffierecht en proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/669

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , beiden wonende te [woonplaats] , eisers

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht(het college),
(gemachtigden: mrs. M. van Doornik en C.M.J. Erdkamp).
Als
derde-partijneemt aan de zaak deel: [naam vergunninghouder 1] en [naam vergunninghouder 2] , vergunninghouders,
(gemachtigde: mr. J.W. Adriaansens).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de aan vergunninghouders verleende omgevingsvergunning.
1.1.
Vergunninghouders hebben op 29 december 2020 een aanvraag ingediend voor een gedeeltelijke herbestemming van de [adres 1] te [plaats] . De aanvraag ziet op het verbouwen van twee squashbanen met vide tot acht zelfstandige woningen aan de (achterzijde van de) [adres 1] te [plaats] .
1.2.
Het college heeft op 16 september 2021 (kenmerk 20-2434WB) de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor zeven zelfstandige wooneenheden.
1.3.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning.
1.4.
Met het bestreden besluit van 4 februari 2022 op het bezwaar van eisers is het college bij dat besluit gebleven, onder aanvulling van een aantal voorwaarden:
  • Aan de omgevingsvergunning wordt de voorwaarde verbonden dat een parkeerplaats ter beschikking wordt gesteld, zodat het kunnen beschikken over een parkeerplaats voldoende zeker is gesteld;
  • Bewoning door studenten wordt uitgesloten;
  • Voorschrift 9 dat ziet op geluidvoorwaarden wordt ambtshalve ingetrokken omdat dit ziet op milieuregels en deze vallen buiten de reikwijdte van de vergunningaanvraag.
1.5.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.6.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep samen met de beroepen in de zaken ROE 22/667, ROE 22/668 en ROE 22/670 op 8 september 2023 gevoegd op zitting behandeld. Hieraan hebben als partij deelgenomen: eisers, de gemachtigden van het college en [naam vergunninghouder 2] en
zijn gemachtigde.
1.8.
Na de zitting zijn de beroepen gesplitst en wordt in elk beroep afzonderlijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

Ontvankelijkheid van het beroep
2. Het college betwistte aanvankelijk dat eisers tijdig de gronden van het beroep hadden aangevuld, maar heeft ter zitting, daarnaar gevraagd, te kennen gegeven dat dit niet langer wordt weersproken. De rechtbank stelt vast dat eisers tijdig beroep hebben ingesteld tegen het bestreden besluit en ook tijdig de gronden van dit beroep hebben aangevuld. Het beroep is daarom ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank het beroep inhoudelijk zal behandelen.
Feiten en omstandigheden
3. Eisers zijn woonachtig aan de [straatnaam 2] 68 te Maastricht.
4. Vergunninghouders wilden aanvankelijk acht woningen realiseren aan de achterzijde van de [adres 1] . Deze achterzijde is feitelijk gelegen aan de [straatnaam 1] . De [straatnaam 1] valt binnen het bestemmingsplan “Centrum”. [1] De [straatnaam 1] valt binnen het cultuurhistorisch attentiegebied. Dit houdt in dat de bestaande cultuurhistorische waardestelling niet mag worden aangetast door wezenlijke veranderingen in situering, massa, kapvorm, hoogtematen en gevelindeling, zulks met inbegrip van waardevolle details. [2] De voorzijde van het pand aan de [adres 1] betreft een gemeentelijk monument. De achterzijde niet, omdat deze later is aangebouwd. De achterzijde had eerst de functie sport, maar deze is later omgezet naar de functie wonen.
4.1.
Ter zitting heeft de heer [naam vergunninghouder 1] desgevraagd aangegeven dat uiteindelijk zeven woningen vergund en gerealiseerd zijn, omdat Woningstichting Woonpunt (Woonpunt) vanwege de locatie van de ramen van één van de woningen slechts toestemming heeft verleend voor de bouw van zeven woningen. Eén woning is daarom groter dan de andere woningen. De eerste woning zal op 1 oktober 2023 worden opgeleverd, aldus de heer [naam vergunninghouder 1] .
4.2.
De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden is overgegaan tot het verlenen van de omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers. Naar het oordeel van de rechtbank is het college op goede gronden overgegaan tot het verlenen van de omgevingsvergunning. Het beroep is daarom ongegrond. De rechtbank ligt dat hieronder nader toe.
Aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht?
5. Eisers stellen zich op het standpunt dat er geen sprake is van een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat vergunninghouders niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden. Datgene dat vergund is, kan niet verwezenlijkt worden, aldus eisers. Naar de mening van eisers had het college de aanvraag daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren. Zij beroepen zich in dat verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 juli 2017. [3] Eisers geven aan dat de in- en uitgang van de zeven woningen gerealiseerd wordt aan de [straatnaam 1] , terwijl de toekomstige bewoners op grond van de notariële akte geen onbeperkte toegang hebben tot deze straat. Zij kunnen dit recht ook niet krijgen zonder de toestemming van alle partijen die zijn opgenomen in deze notariële akte, aldus eisers. De [straatnaam 1] is op bepaalde tijdvakken gesloten en alleen de eigenaar van de straat, de gemeente, en de eigenaren van de aangrenzende percelen hebben sleutels om zich ook tijdens deze sluitingstijden de toegang tot deze straat te verschaffen. De toekomstige bewoners hebben deze sleutels niet waardoor zij tijdens de sluitingstijden geen toegang hebben tot de [straatnaam 1] . Omdat de afspraken hieromtrent vastliggen in een notariële akte kunnen de daarin opgenomen rechten en plichten niet worden gewijzigd zonder toestemming van alle partijen waarop de akte ziet. Eisers geven aan dat zij hiertoe uitdrukkelijk hun toestemming onthouden.
6. De rechtbank overweegt allereerst dat tussen partijen niet in geschil is dat de omgevingsvergunning ziet op het verrichten van verbouwingsactiviteiten aan een pand dat vergunninghouders in eigendom toebehoort. Het betreft het pand gelegen aan de [adres 1] . De ontsluiting van de zeven woningen plaats vindt via de [straatnaam 1] , waarvan het college stelt dat de gemeente Maastricht sinds 1995 daarvan eigenaar is. Door eisers is niet betwist dat de gemeente eigenaar is van de [straatnaam 1] , zodat de rechtbank er bij haar beoordeling vanuit gaat dat de gemeente de rechtmatige eigenaar is van deze straat.
Ter zitting heeft het college verder toegelicht dat tussen de gemeente en vergunninghouders afspraken zijn gemaakt over de uitgifte van sleutels van de poort om deze ter beschikking te stellen aan de huurders, zodat ook zij gebruik kunnen maken van de [straatnaam 1] . Door eisers is niet betwist dat aan vergunninghouders en hun huurders toestemming is verleend om van de [straatnaam 1] gebruik te mogen maken, ook wanneer de poorten gesloten zijn.
6.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2494) wordt een aanvrager om omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk in beginsel verondersteld belanghebbende te zijn bij een beslissing op de door hem ingediende aanvraag. Dit is anders indien aannemelijk is gemaakt dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt. Die situatie doet zich naar het oordeel van de rechtbank niet voor. De rechtbank deelt het standpunt van het college dat in kader van de vergunningverlening van belang is dat vaststaat dat vergunninghouders de eigenaren zijn van het pand aan de [adres 1] waar de verbouwingsactiviteiten betrekking op hebben en aldus als belanghebbende kunnen worden aangemerkt. Vast staat verder dat de ontsluiting dient plaats te vinden via de [straatnaam 1] en door eisers is niet betwist dat daarvoor door de gemeente toestemming is verleend. Bovendien is, zoals de rechtbank hierna heeft overwogen (in rechtsoverweging 7), sprake van een gebonden beschikking die enkel kan worden geweigerd als zich een van de in artikel 2.10, eerste lid van de Wabo genoemde weigeringsgronden voordoen. Gelet op het voorgaande levert de omstandigheid dat de [straatnaam 1] als ontsluitingsweg dient, als zodanig geen weigeringsgrond op.
6.2.
Dat de gemeente deze toestemming niet mocht verlenen zonder eerst toestemming te hebben verkregen van alle omwonenden ten behoeve van wie de erfdienstbaarheid is gevestigd, zoals eiser hebben betoogd, betreft een civielrechtelijk debat tussen partijen over de uitleg van de akte van erfdienstbaarheid. Daarover kan de bestuursrechter geen uitspraak doen omdat de beoordeling daarvan is voorbehouden aan de civiele rechter.
Voor zover eisers in nog hebben aangevoerd dat sprake is van een evident privaatrechtelijke belemmering, slaagt ook dit betoog niet. Immers, een evidente privaatrechtelijke belemmering kan alleen een rol spelen als er sprake is van een omgevingsvergunning die verleend is in strijd met het bestemmingsplan, maar niet als sprake is van een gebonden beschikking zoals hier aan de orde.
6.3.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat vergunninghouder belanghebbende is bij de aanvraag zodat het college op juiste gronden de aanvraag ontvankelijk heeft geacht en tot een inhoudelijke behandeling en beoordeling daarvan heeft kunnen overgaan. De beroepsgronden van eisers treffen dan ook geen doel.
De inhoudelijke beoordeling; gebonden beschikking, beperkt toetsingskader
7. De rechtbank gaat allereerst ambtshalve in op het karakter van de verleende omgevingsvergunning. Dit heeft zij partijen op zitting ook voorgehouden. De aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van zeven woningen (artikel 2.1, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)) wordt getoetst aan artikel 2.10 van de Wabo. Dit artikel geeft een limitatief-imperatief stelsel weer. Dit betekent dat indien geen van de weigeringsgronden uit artikel 2.10 van de Wabo zich voordoet, het bevoegde bestuursorgaan (in dit geval het college) gehouden is om de vergunning te verlenen. Dit betekent dat er in zo’n geval sprake is van een gebonden beschikking. Er geldt dus een zeer beperkt toetsingskader. In dit concrete geval heeft het college onderzocht of de woningen voldoen aan de regels van het geldende bestemmingsplan, het Bouwbesluit 2012, de bouwverordening van de gemeente en de redelijke eisen van welstand. Wanneer de aanvraag hieraan voldoet, heeft het college geen ruimte om (privaatrechtelijke) belangen van derden af te wegen. Deze situatie doet zich hier voor: het bouwplan past rechtstreeks in het bestemmingsplan. Indien het bouwplan niet zou passen in het bestemmingsplan, dan had het college de mogelijkheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen. In die situatie zou het college een ruimer afwegingskader hebben gehad, omdat hierbij een goede ruimtelijke ordening en de belangen van derden dienden te worden betrokken. Maar zoals hiervoor reeds is overwogen, doet deze situatie zich hier
nietvoor.
7.1.
Gelet op het hiervoor weergegeven beperkte toetsingskader, kan de stelling van eisers dat vergunninghouders en het college vooraf met hen in overleg had moeten treden niet leiden tot een gegrond beroep. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het voor eisers prettig zou zijn geweest als vergunninghouders en de gemeente vooraf met hen overleg zou hebben gevoerd, voordat zij overgingen tot het respectievelijk indienen van de vergunningsaanvraag en het afgeven van de omgevingsvergunning, is dit vooroverleg geen wettelijk vereiste en het ontbreken hiervan kan daarom niet tot het oordeel leiden dat de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden. Immers, het ontbreken van een vooroverleg maakt niet dat de verleende omgevingsvergunning, voor zover gesteld, bij voorbaat onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen dan wel onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd. In dit geval is de vergunningaanvraag behandeld in de reguliere voorbereidingsprocedure. [4] Deze procedure houdt in dat de aanvraag en ook de beslissing op de aanvraag wordt gepubliceerd. Belanghebbenden kunnen vervolgens bezwaar maken tegen de beslissing op de aanvraag en, indien nodig, beroep instellen tegen de beslissing op het bezwaarschrift. Van deze gelegenheid hebben eisers ook gebruik gemaakt.
7.2.
Ook de beroepsgronden van eisers die zien op een goede ruimtelijke ordening, de nooddeur die tevens gebruikt wordt als (hoofd) in- en uitgang aan de [straatnaam 1] en het stellen van nadere eisen aan het bestemmingsplan, kunnen vanwege het beperkte toetsingskader niet slagen. De rechtbank zal dit hierna puntsgewijs bespreken.
7.2.1.
Eisers stellen zich op het standpunt dat het realiseren van zeven woningen op een binnenterrein in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Eisers vragen zich af of er sprake is van een goede woonomgeving. Verder liggen de woningen geïsoleerd zonder enige aansluiting op de bestaande woonomgeving. Dit heeft een nadelige invloed op de bestaande woningen aan de [straatnaam 2] , de [straatnaam 1] en de exploitatie van de Cellebroederskapel. De ramen van de woningen dienen geblindeerd en gesloten te zijn vanwege de erfgrens. Evenmin zien eisers de noodzaak van het bouwen van deze woningen op deze afgesloten locatie.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college terecht het standpunt ingenomen dat de functie wonen rechtstreeks is toegestaan op grond van het bestemmingsplan. Een wijziging naar de functie wonen is, als nieuwvestging, binnen het bestemmingsplan toegestaan. Van strijd met het bestemmingsplan is derhalve geen sprake. De vraag of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening en of het bouwen van de woningen noodzakelijk/wenselijk is, is daarom niet relevant. Dat de ramen volgens eisers geblindeerd dienen te zijn, levert evenmin een weigeringsgrond op in de zin van artikel 2.10, eerste lid van de Wabo.
7.2.2.
Eisers stellen zich verder op het standpunt dat de nooddeur aan de [straatnaam 1] niet tevens gebruikt mag worden als reguliere (hoofd) in- en uitgang van de zeven woningen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende gemotiveerd dat het niet verboden is dat de hoofdingang aan de [straatnaam 1] tevens een onderdeel is van de vluchtroute in het geval van calamiteiten. Een dergelijke dubbelfunctie is niet verboden. Het college onderbouwt dit door te stellen dat een dubbelfunctie gebruikelijk is bij verzamelgebouwen met een gezamenlijke in- en uitgang.
Daarbij komt dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning voldoende aandacht is besteed aan de brandveiligheid, hetgeen hier verder niet in geschil is.
7.2.3.
Eisers stellen zich daarnaast op het standpunt dat op grond van het bestemmingsplan nadere eisen mogen worden gesteld. Deze eisen zijn volgens eisers nodig, omdat de realisatie van de zeven woningen wezenlijke gevolgen heeft voor de omgeving. Volgens eisers beperken vergunninghouders en de gemeente hun beslissingen tot een stukje van het gebouw zonder rekening te houden met alle plannen voor de komende jaren, zoals het realiseren van 26 kleine woningen op het adres [adres 2] . Eisers hebben daarom een aantal alternatieven voorgesteld die het college als nader voorschrift aan de vergunning zou kunnen verbinden: (a) de in- en uitgang zou gerealiseerd kunnen worden aan de noordzijde van het gebouw op de eigen grond, (b) vergunninghouders zouden het pand gelegen aan de [adres 3] van Woonpunt kunnen kopen en aldaar een in- en uitgang kunnen realiseren, (c) er zou een in- en uitgang gerealiseerd kunnen worden aan de voorkant van de [adres 1] of (d) de doorgang door de muur van [adres 1] naar [adres 2] kan een paar meter verplaatst worden tot achter het toegangshekwerk van de achterkant van het pand aan de [adres 3] .
7.2.4.
De rechtbank overweegt dat het juist is dat het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt nadere eisen te stellen ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken en sociale veiligheid. [5] Het stellen van nadere eisen kan alleen in incidentele gevallen wanneer een aanvraag om een vergunning daartoe aanleiding geeft met het oog op een goede planologische inpassing van het bouwplan in het concrete geval, maar deze mag niet wezenlijk afbreuk doen aan de bouwmogelijkheden waarin het bestemmingsplan bij recht voorziet. [6] In dit concrete geval is de omzetting van de functie sport naar de functie wonen, meer specifiek nieuwvestiging, rechtstreeks toegestaan op grond van het bestemmingsplan. Daardoor kan de ruimtelijke inpasbaarheid van de ligging van de zeven woningen en de eventuele locatie van de hoofdingang van de zeven woningen niet worden beoordeeld. Dit zou anders zijn als er sprake zou zijn van strijd met het bestemmingsplan. De Bouwverordening en het Bouwbesluit 2012 bevatten evenmin bepalingen die het vestigen van de hoofdingang aan de [straatnaam 1] verbieden. Dit kan wel in een civielrechtelijke procedure worden aangevochten. De door eisers aangedragen alternatieven kunnen daarom niet tot een ander oordeel leiden. Ook de omstandigheid dat vergunninghouders in gesprek zijn met Woonpunt teneinde een ontsluiting te realiseren via [adres 3] en [adres 2] , laat onverlet dat het geldende bestemmingsplan het toestaat dat de hoofdingang van de zeven woningen gevestigd wordt aan de [straatnaam 1] .
7.2.5.
Los van het voorgaande deelt de rechtbank het standpunt van het college dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de omstandigheid dat meer mensen tijdens de afsluiting van de [straatnaam 1] toegang hebben tot deze straat, maakt dat er sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat. Door te eisen dat de centrale toegang zou worden gerealiseerd aan de voorzijde van het pand aan de [adres 1] , zouden vergunninghouders gedwongen worden het squashcentrum inpandig aan te passen, en dat doet afbreuk aan de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Zoals uit de besluitvorming terecht volgt, maakt het gebruik van de [straatnaam 1] als hoofdingang geen onderdeel uit van de vergunningplichtige activiteit. Dit geldt eveneens voor de door eisers gestelde mogelijke toekomstige gevolgen, zoals de realisatie van 26 woningen op het adres [adres 2] .
7.2.6.
Eisers geven verder aan dat er weliswaar een voorschrift aan de omgevingsvergunning is verbonden dat inhoudt dat het verboden is voor studenten om in de woningen te wonen, maar eisers betwijfelen of de gemeente hierop kan handhaven. Volgens eisers kunnen in de praktijk welgestelde studenten deze appartementen eenvoudig betalen waardoor zij toch huurder kunnen worden van deze woningen.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van het bestemmingsplan de functie wonen rechtstreeks is toegestaan. Dit betekent dat een ieder daar mag wonen. Dus ook studenten. Enkel omdat vergunninghouders hebben ingestemd met het verbod om studenten in de woningen te laten wonen, is het voorschrift dat het verboden is voor studenten om aldaar te wonen, aan de omgevingsvergunning verbonden.
7.2.7.
Eisers stellen zich daarnaast op het standpunt dat de sportzaal op dit moment al een sterke geluidsoverlast veroorzaakt en eisers vrezen dat dit met de komst van de nieuwe bewoners voor de zeven woningen, alleen maar zal toenemen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college terecht het standpunt ingenomen dat de geluidsnormen geen onderdeel uitmaken van de onderhavige vergunningplichtige activiteit. Deze normen maken deel uit van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Daar komt bij dat het aan de vergunninghouders, in samenspraak met de exploitant van de sportschool, is om maatregelen te treffen ter voorkoming van overschrijding van de geluidsnormen van de sportzaal richting de nieuwe bewoners van de zeven woningen.
Misbruik van bevoegdheid
8. Eisers hebben nog betoogd dat zowel het college als vergunninghouders misbruik hebben gemaakt van hun bevoegdheid. Daarbij achten eisers van belang dat de gemeente naast eigenaar van het dienend erf, tevens bestuursorgaan is. Eisers doen in het dat verband een beroep op het Didam-arrest van 26 november 2021 van de Hoge Raad. [7]
9. De rechtbank stelt vast dat eisers deze beroepsgrond niet nader hebben onderbouwd. Niet helder is waarom vergunninghouders misbruik zouden hebben gemaakt van hun bevoegdheid. Noch is aannemelijk gemaakt of geworden dat de gemeente in haar hoedanigheid als eigenaar van het dienende erf en als bestuursorgaan, zich schuldig zou hebben gemaakt aan misbruik van haar bevoegdheid. Nu eisers deze beroepsgrond niet nader hebben geconcretiseerd en evenmin hebben aangeven waarom een beroep op het Didam-arrest zou moeten slagen, kunnen zij hierin reeds hierom niet worden gevolgd. De beroepsgrond faalt daarom.
Het bestreden besluit en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur
10. Tot slot hebben eisers nog naar voren gebracht dat zij van mening zijn dat het college bepaalde punten zorgvuldiger had moeten bekijken en beter had moeten motiveren. Zij verwijzen in dat kader naar de openstelling van de poort aan de [straatnaam 1] , de vraag of deze straat al dan niet een openbare weg is en of de brandveiligheid wel gewaarborgd is met een sleutelbuis. Verder stellen eisers zich op het standpunt dat de hoorzitting in de bezwaarfase niet zorgvuldig is geweest en dat het college de gemaakte aanvullingen na de hoorzitting bij het opstellen van het bestreden besluit had moeten betrekken.
11. Naar het oordeel van de rechtbank is het college in zijn besluitvorming voldoende ingegaan op de door eisers aangedragen beroepsgronden. De rechtbank verwijst daarbij naar hetgeen hiervoor al is overwogen. Van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel of andere beginselen van behoorlijk bestuur is daarom geen sprake. Dit geldt ook voor de beroepsgrond van eisers dat zij na de hoorzitting geen gelegenheid hebben gekregen om aanvullingen in te dienen. Uit de stukken is niet gebleken dat eisers na de hoorzitting de mogelijkheid hadden om nog nadere stukken/aanvullingen in te dienen. Het college heeft deze aanvullingen daarom niet bij het opstellen van het bestreden besluit hoeven betrekken.
11.1.
Nu sprake is van een gebonden beschikking en zich geen van de in artikel 2.10 eerste lid van de Wabo genoemde weigeringsgronden voordoen, komt de rechtbank aan een bespreking van de overige beroepsgronden niet meer toe.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college op goede gronden is overgegaan tot het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Krens, rechter, in aanwezigheid van mr. D.S.A.W. Raes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 7 juni 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit bestemmingsplan is deels onherroepelijk vastgesteld op 21 mei 2013 en geconsolideerd op
2.Artikel 21.2.1.1 van het bestemmingsplan.
4.Artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
5.Zie artikel 7.3, aanhef en onder a, van de Planregels.
6.Zie, onder meer, de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van