ECLI:NL:RBLIM:2024:317

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
03/155728-21 + 03/198724-22 (ttz.gev.)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor autodiefstallen en deelname aan een criminele organisatie met Encrochat-gegevens als bewijs

Op 24 januari 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2001, die werd beschuldigd van autodiefstallen en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een geldboete van € 20.000. De zaak is behandeld op de terechtzittingen van 20 en 27 november 2023, waarbij de verdachte en zijn advocaat aanwezig waren. De officieren van justitie hebben hun standpunten kenbaar gemaakt en op 10 januari 2024 is het onderzoek gesloten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen in de periode van maart 2020 tot en met maart 2021 betrokken was bij diefstallen van personenauto’s en bedrijfswagens in Nederland en Duitsland. De bewijsvoering was onder andere gebaseerd op Encrochat-berichten, die door de rechtbank als rechtmatig verkregen zijn beschouwd. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, die stelden dat de dagvaarding nietig verklaard moest worden en dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastegelegde feiten.

De rechtbank achtte de tenlastelegging voldoende duidelijk en de Encrochat-berichten overtuigend bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte bij de autodiefstallen en de criminele organisatie. De verdachte werd vrijgesproken van enkele feiten, maar de rechtbank oordeelde dat hij schuldig was aan diefstal en schuldheling. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en verlaagde de gevangenisstraf van 26 maanden naar 24 maanden. De verdachte had een belangrijke rol binnen de organisatie en de rechtbank benadrukte de maatschappelijke schade die door zijn daden was veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummers: 03/155728-21 + 03/198724-22 (ttz.gev.)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 24 januari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 2001,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. B.M.R. te Baerts, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 20 en 27 november 2023. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officieren van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Op 10 januari 2024 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten en bepaald dat op 24 januari 2024 vonnis wordt gewezen.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de strafzaak tegen medeverdachten [medeverdachte 1] (03/133212-21), [medeverdachte 2] (03/071379-21), [medeverdachte 3] (03/036246-21) en [medeverdachte 4] (03/064046-21).

2.Inleiding

Het onderzoek Oensel ziet op diefstallen van personenauto’s en bedrijfswagens in Nederland en Duitsland in de periode van maart 2020 tot en met maart 2021. Op basis van onderzoeksbevindingen waaronder Encrochatberichten zijn de volgende verdachten in beeld gekomen: [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] .
De genoemde verdachten maakten volgens de politie gebruik van PGP-telefoons. Daarbij bleven zij anoniem door het gebruik van een bijnaam (nickname). In dit onderzoek werden volgens de politie de navolgende nicknames gebruikt:
- [nickname 1] met de vermoedelijke gebruiker [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] );
- [nickname 2] met de vermoedelijke gebruiker [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] );
- [nickname 3] met de vermoedelijke gebruiker [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] );
- [nickname 4] met de vermoedelijke gebruiker [verdachte] (hierna: [verdachte] );
- [nickname 5] met de vermoedelijke gebruiker [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ).
Een deel van het onderzoek is vastgelegd in 6 zaaksdossiers. In het onderstaande overzicht is schematisch weergegeven welke personen in welk zaaksdossier verdachte zijn.
Zaaksdossier
1
2
3
4
5
6
Verdachten
[medeverdachte 3]
X
X
X
[medeverdachte 2]
X
X
X
X
[medeverdachte 1]
X
[verdachte]
X
X
[medeverdachte 4]
X
De genoemde verdachten wordt verder verweten betrokken te zijn bij het plegen van
diefstallen van personenauto’s en bedrijfswagens in Duitsland en Nederland en betrokken te
zijn bij een criminele organisatie.
De verdachte [verdachte] wordt ten slotte verweten betrokken te zijn bij een heling van een telefoon (Apple iPhone 11).

3.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking in de zaak met parketnummer 03/155728-21 komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte] :
Feit 1:
samen met een ander of anderen, althans alleen, een personenauto (Audi S3, [kenteken 1] ) heeft gestolen door middel van braak, verbreking en/of gebruikmaking van een valse sleutel dan wel die personenauto heeft geheeld;
Feit 2:
samen met een ander of anderen, althans alleen, in Nederland en Duitsland meermalen auto’s heeft gestolen door middel van braak, verbreking en/of gebruikmaking van een valse sleutel;
Feit 3:
deel heeft genomen aan een criminele organisatie.
De verdenking in de zaak met parketnummer 03/198724-22 komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte] :
een telefoon (Apple iPhone 11) heeft geheeld.

4.Geldigheid dagvaarding

4.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de dagvaarding partieel nietig dient te worden verklaard voor wat betreft de gekwalificeerde diefstallen van personenauto’s en bedrijfswagens ten laste gelegd onder feit 2. Zij heeft daartoe – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat feit 2 een verzamelfeit betreft. Aan [verdachte] worden diverse misdragingen verweten. Deze misdragingen zouden zich in een ruime periode voorgedaan hebben. Dit wordt echter verder niet concreet gemaakt. In bijzonder wordt niet concreet gemaakt om welke personenauto’s en bedrijfswagens het gaat. Het is aldus onvoldoende duidelijk tegen welke concrete beschuldigingen [verdachte] zich dient te verdedigen.
4.2.
Het standpunt van de officier
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging voldoet aan strekking en doel van het bepaalde in artikel 261 Sv. Het verwijt dat [verdachte] wordt gemaakt is voldoende duidelijk. De verdachte weet -gelet op de inhoud van het dossier- waartegen hij zich dient te verdedigen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging. De omschrijving van hetgeen verdachte onder feit 2 in de tenlastelegging wordt verweten is voldoende feitelijk en in samenhang met de inhoud van het dossier moet het [verdachte] duidelijk zijn geweest welke handelingen hem worden verweten. De tenlastelegging van dit feit houdt in dat [verdachte] – kort samengevat – samen met een ander of anderen, althans alleen, personenauto’s en bedrijfswagens heeft gestolen door middel van braak, verbreking en/of gebruikmaking van een valse sleutel. Dat zijn allemaal feitelijke gedragingen. In het onderzoek is per zaak een zaaksdossier opgemaakt met daarin een beschrijving van de strafbare feiten, waaronder de voertuigdiefstallen in Nederland en Duitsland. Per verdachte is voorts aangegeven of zij een, volgens de politie, strafbare betrokkenheid in dat zaaksdossier hebben (zie paragraaf 2 in dit vonnis), waarbij verwezen wordt naar de inhoud van Encrochatberichten en signaleringen van gestolen voertuigen (dossierpagina’s 1003 t/m 1021).
Hoewel de opsteller van de tenlastelegging er voor had kunnen kiezen om te verwijzen naar die zaaksdossiers, was dat in dit geval - gelet op het voorgaande - niet nodig om de specifieke handelingen van [verdachte] ten aanzien van specifieke voertuigen goed te kunnen duiden. Kortom: er is geen sprake van een omstandigheid die maakt dat de tenlastelegging onduidelijk is. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen. De dagvaarding voldoet ook op dit onderdeel aan de eisen van artikel 261 Sv.

5.De beoordeling van het bewijs

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie achten in de zaak met parketnummer 03/155728-21 de ten laste gelegde feiten onder 1 primair tot en met 3 wettig en overtuigend bewezen.
De officieren van justitie achten tevens het ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 03/198724-22 wettig en overtuigend bewezen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich in de zaak met parketnummer 03/155728-21 op het standpunt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor feit 1 primair en subsidiair. De betrokkenheid van [verdachte] bij de diefstal dan wel heling van de Audi S3 kan niet worden aangetoond. Mocht de rechtbank voorbijgaan aan het nietigheidsverweer ten aanzien van feit 2 dan stelt de raadsvrouw zich subsidiair op het standpunt dat niet voldaan is aan het bewijsminimum. Voor de Encrochatgesprekken is immers geen steunbewijs voorhanden. Meer subsidiair is er geen overtuigend bewijs voorhanden, omdat uit het dossier niet blijkt dat de beoogde autodiefstallen daadwerkelijk zijn voltooid en dat die gepleegd zijn door [verdachte] .
De raadsvrouw refereert zich ten aanzien van feit 3 aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat de raadsvrouw nadrukkelijk het standpunt inneemt dat in elk geval partieel vrijspraak dient te volgen van de drugsvariant en dat de ten laste gelegde periode aanzienlijk dient te worden beperkt.
De raadsvrouw stelt zich in de zaak met parketnummer 03/198724-22 voorts op het standpunt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor het ten laste gelegde feit, verdachte had zelfs niet hoeven te vermoeden dat de telefoon van misdrijf afkomstig kon zijn. Vrijspraak dient te volgen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Ter bevordering van de leesbaarheid van dit vonnis, heeft de rechtbank de bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in bijlage II.
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen de bij dagvaarding met parketnummer 03-155728-21 ten laste gelegde feiten onder 2 en 3 en het bij dagvaarding met parketnummer 03-198724-22 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, op de wijze als onder 5.4 beschreven.
De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder als volgt.
Encrochatberichten
a.
De raadsvrouw stelt zich primair op het standpunt dat de Encrochatberichten van het bewijs uitgesloten dienen te worden vanwege schending van het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de genoemde berichten van het bewijs moeten worden uitgesloten omdat de verkrijging, de verwerking en de overdracht van de berichten onrechtmatig was wegens strijd met artikel 8 EVRM.
De rechtbank stelt voorop dat zij geen aanleiding ziet om uit te gaan van een andere vaststelling van de feitelijke gang van zaken zoals weergegeven in de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad en zij zal dan ook uitgaan van hetgeen de Hoge Raad heeft weergegeven in de beslissing van 13 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:913).
Op basis van de stukken in het procesdossier en in lijn van de beslissing van de Hoge Raad concludeert de rechtbank dat de interceptie van Encrochat-data heeft plaatsgevonden in een Frans opsporingsonderzoek, met toestemming van een Franse rechter, op basis van Frans recht, met behulp van een Franse interceptietool en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in dat geval met zich meebrengt dat van de rechtmatigheid van die interceptie (en de daarop volgende verstrekking) moet worden uitgegaan. De Nederlandse strafrechter dient zich te onthouden van een oordeel over de rechtmatigheid van het in Frankrijk uitgevoerde onderzoek, alsook over de vraag of in dat verband artikel 8 EVRM is geschonden. Daarnaast concludeert de rechtbank - in lijn van de beslissing van de Hoge Raad - dat het (door de verdediging aangevoerde) gebrek aan informatie over (de rechtmatigheid van) de bewijsvergaring in Frankrijk er niet toe leidt dat het gebruik van de Encrochat-data in de strafzaak tegen [verdachte] inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
De rechtbank is van oordeel dat de data rechtmatig zijn verkregen en verwerpt de verweren van de raadsvrouw. De Encrochatberichten kunnen voor het bewijs worden gebruikt.
b.
De rechtbank stelt ten aanzien van de feiten waar Encrochatberichten voor het bewijs worden gebezigd voorop dat zij de identificatie door de politie van [verdachte] als gebruiker van Encrochataccount ‘ [nickname 4] ’, zoals vastgelegd in een proces-verbaal van bevindingen dat onderdeel uitmaakt van het dossier en opgenomen in bijlage II, betrouwbaar en bruikbaar acht. De bevindingen zijn helder en overtuigend. [verdachte] heeft deze identificatie weliswaar niet erkend en de raadsvrouw hield een slag om de arm, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat dit account ten onrechte aan [verdachte] is toegeschreven.
De raadsvrouw heeft hierop verder ook geen verweer gevoerd.
De rechtbank stelt verder voorop dat zij de identificaties door de politie van [medeverdachte 3] als gebruiker van Encrochataccount ‘ [nickname 1] ’, [medeverdachte 2] als gebruiker van het Encrochataccount ‘ [nickname 2] ’, [medeverdachte 1] als gebruiker van Encrochataccount ‘ [nickname 3] ’ en [medeverdachte 4] als gebruiker van Encrochataccount ‘ [nickname 5] ’, zoals vastgelegd in de processen-verbaal die onderdeel uitmaken van het dossier en opgenomen in bijlage II, eveneens betrouwbaar en bruikbaar acht. De rechtbank ziet hier evenmin aanleiding om te veronderstellen dat deze accounts ten onrechte aan genoemde personen zijn toegeschreven.
De raadsvrouw heeft hierop geen verweer gevoerd.
Dat maakt dat de rechtbank in de navolgende overwegingen ten aanzien van de feiten waar Encrochatberichten voor het bewijs worden gebezigd ervan uitgaat dat de communicatie met die accounts gevoerd is door en met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [verdachte] en/of [medeverdachte 4] .
Vrijspraak feit 1 (Zaaksdossier 1)
Op 13 januari 2021 deed [slachtoffer] aangifte van diefstal op dezelfde dag van zijn Audi S3 Sportback met kenteken [kenteken 1] .
Op 17 januari 2021 werd door een politiepatrouille in een garagebox, gelegen aan de [straatnaam] te Hoensbroek, een witte Audi S3 aangetroffen. Op de witte Audi S3 zat het Duitse kenteken [kenteken 2] . Deze Duitse kentekenplaten bleken afkomstig van diefstal.
Tevens bleek uit het Vehicle Identification Number (VIN-nummer) van het voertuig dat dit voertuig als gestolen stond gesignaleerd. Het voertuig behoorde te zijn voorzien van de Nederlandse kentekenplaten [kenteken 1] . Deze kentekenplaten lagen in het voertuig.
In het voertuig werden gereedschappen, zoals schroevendraaiers, tangen en een accuslijptol aangetroffen. Verder werd een koffer met materiaal dat gebruikt wordt om autosleutels in te lezen, een hoofdlamp en een Renault keycard aangetroffen. Veel aangetroffen voorwerpen zijn bemonsterd, waaronder de buitenzijde van de Renault keycard (aangetroffen op de achterbank), een (blanco) keycard (aangetroffen in een gripzakje op de achterbank) en een rode portofoon (aangetroffen in linker achterportier).
Op de genoemde veiliggestelde sporendragers werd DNA-celmateriaal aangetroffen dat afkomstig kon zijn van de verdachte [verdachte] en van minimaal een respectievelijk twee andere personen.
De rechtbank is van oordeel dat er op basis van de aangetroffen voorwerpen in het voertuig, die gebruikt kunnen worden bij het stelen van onder meer personenauto’s in combinatie met de DNA-bevindingen sterke aanwijzingen zijn dat [verdachte] zich heeft beziggehouden met autodiefstallen. Het sluitende bewijs dat [verdachte] ook deze auto gestolen heeft, ontbreekt echter. Weliswaar zijn voor de diefstal van auto's bruikbare voorwerpen aangetroffen in deze gestolen auto, maar dat wil nog niet zeggen dat deze voorwerpen waaraan ook het DNA van [verdachte] lijkt te kleven, ook gebruikt zijn bij de diefstal van deze specifieke auto. Gelet op het aantreffen van de voorwerpen in de auto, kan gevoeglijk worden aangenomen dat [verdachte] wellicht in deze gestolen auto heeft gezeten of op enigerlei wijze bij deze auto betrokken is geweest. Het bewijs dat hij toen wist dat deze auto van misdrijf afkomstig was, ziet de rechtbank echter niet in het dossier voorhanden.
Dit maakt het dat [verdachte] van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Feit 2
De rechtbank acht gelet op het Encrochatberichtenverkeer tussen [verdachte] ( [nickname 4] ), [medeverdachte 1] ( [nickname 3] ), [medeverdachte 2] ( [nickname 2] ), [medeverdachte 3] ( [nickname 1] ) en [medeverdachte 4] ( [nickname 5] ), bewezen dat [verdachte] samen met de genoemde personen in de periode van 26 maart 2020 tot en met 17 januari 2021 op meerdere plaatsen in Nederland en Duitsland, personenauto’s en bedrijfswagens heeft gestolen. De berichten zijn niets verhullend, helder en bieden een ware openbaring van de handel en wandel van genoemde verdachten in hun hoedanigheid als doorgewinterde autodieven. De rechtbank merkt terzijde nog op dat voor de bewijsvoering een infobevraging is opgenomen waaruit blijkt dat één van de (gestolen) bedrijfswagens als gestolen staat gesignaleerd.
De raadsvrouw heeft het verweer gevoerd dat de Encrochatgesprekken die zijn gevoerd door/met het Encrochataccount [nickname 4] zonder steunbewijs onvoldoende bewijs opleveren. De rechtbank verwerpt dit verweer omdat de genoemde gesprekken steun vinden in de transcripties van de chatgesprekken van andere Encrochataccounts, als benoemd en weergegeven. Er is sprake van meerdere bewijsmiddelen, nu het gaat om (meerdere) gesprekken met verschillende Encrochat-accounthouders, in dit geval over het wegnemen van personenauto’s en bedrijfswagen in Nederland en Duitsland.
Feit 3
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van deelneming aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht dient te worden vastgesteld dat er sprake is van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen ten minste twee personen, waarbij het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven. Uit de bewijsmiddelen moet derhalve duidelijk worden dat de verdachte behoort tot de organisatie. Daarnaast moet sprake zijn van enige, naar buiten gerichte activiteit die in nauw verband staat met de misdrijven die de organisatie nastreeft. Deze activiteit kan bestaan uit het (mede)plegen van de misdrijven, maar kan ook bestaan uit het feitelijk verrichten van hand- en spandiensten en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet zo zeer zijn te kwalificeren als een strafbare vorm van daderschap, maar wel zijn aan te merken als bovenbedoeld een aandeel hebben in of ondersteuning van gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Daarnaast dient verdachte in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie als oogmerk heeft het plegen van een of meer misdrijven. Wetenschap bij de verdachte in de vorm van voorwaardelijk opzet is op dit punt niet voldoende. Niet is vereist derhalve dat de verdachte enige vorm van opzet heeft gehad op een door de organisatie beoogd concreet misdrijf.
Op basis van de opgenomen bewijsmiddelen en overwegingen met betrekking tot feit 2 acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] in de periode van 26 maart 2020 tot en met 8 april 2021 deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezighield met het stelen van personenauto’s en bedrijfswagens. [medeverdachte 2] en zijn broer [medeverdachte 3] hebben een initiërende, aansturende en coördinerende rol gespeeld in het stelen van de voertuigen. Ze stonden met de uitvoerders [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [verdachte] (in wisselende samenstelling of alleen) in nauw contact op het moment dat de voertuigen werden gespot, bekeken en weggenomen. Bij elk voertuig dat werd weggenomen werd een plan besproken, opgezet en uitgevoerd. De uitvoerders, waaronder [verdachte] , hadden de beschikking over sleutels of een kastje waarmee ze de voertuigen in een ‘handomdraai’ konden wegnemen. Dat [verdachte] tevens een rol heeft gespeeld bij het verkrijgen van de apparatuur/sleutels om voertuigen weg te nemen is goed terug te lezen in de Encrochatgesprekken met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] . Na het wegnemen werden de voertuigen ‘weggezet’ om in het geheel of in onderdelen verkocht te worden. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] speelden daarin (onder meer) een bemiddelende rol en maakten prijsafspraken met ‘derden’. Kortom: er is sprake van een duurzaam samenwerkingsverband tussen genoemde personen; zij vormden een organisatie met als oogmerk het stelen van personenauto’s en/of bedrijfswagens dan wel heling van die voertuigen. [verdachte] had als uitvoerder een belangrijke rol in het geheel.
De rechtbank is van oordeel dat de deelname aan de criminele organisatie eindigde op 8 april 2021; de datum waarop de verdachte in Duitsland werd aangehouden en vervolgens werd gedetineerd.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan overigens niet worden vastgesteld dat [verdachte] in georganiseerd verband op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de handel in verdovende middelen dan wel gedragingen heeft verricht om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen. Hiervan zal hij partieel worden vrijgesproken.
Feit (03/198724-22)
Feiten en omstandigheden
[verdachte] heeft verklaard dat hij op 25 oktober 2021 in een parkeergarage bij de Jumbo te Heerlen een telefoon (iPhone 11) voor € 400,- te hebben gekocht van een hem onbekend persoon. Hij had gereageerd op een advertentie. Via Snapchat is uiteindelijk de deal tot stand gekomen; de feitelijke overdracht op 25 oktober 2021. De telefoon bevond zich in een geseald doosje. [verdachte] had op een foto de bon gezien en het doosje van de telefoon waarop
€ 580,00 euro stond. [verdachte] heeft de bon nimmer ontvangen. Volgens [verdachte] waren geen sporen te zien dat de telefoon afkomstig was van diefstal.
Blijkens de verklaring van [naam] en de door de politie opgevraagde camerabeelden heeft de overdracht van de telefoon plaats gehad in de parkeergarage bij de Jumbo te Schaesberg (gemeente Landgraaf).
Conclusie
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat [verdachte] wist dat de telefoon van misdrijf afkomstig was. De rechtbank spreekt [verdachte] dan ook vrij van opzetheling.
Wel oordeelt de rechtbank verdachte schuldig aan schuldheling. De rechtbank verwerpt dus het verweer van de raadsvrouw dat [verdachte] niet redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de telefoon van misdrijf afkomstig was.
[verdachte] had in het licht van voornoemde omstandigheden – met name de opvallend lage prijs – redelijkerwijs moeten vermoeden dat de betreffende telefoon “niet eerlijk” of meer in het bijzonder van misdrijf afkomstig was. Immers de iPhone11 had medio 2021 een nieuwwaarde van rond de € 600,-. Een verkoopprijs van € 400,- voor een gloednieuwe iPhone (in een gesealde doos) wijkt daar zo ver van af, dat verdachte zorgvuldiger te werk had moeten gaan. Die vereiste zorgvuldigheid heeft de verdachte niet in acht genomen en is in die mate tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht naar de herkomst van de telefoon dat hij met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld. [verdachte] heeft weliswaar verklaard dat hij via een Snapchat een bon heeft gezien van vermoedelijk het betreffende toestel, maar hij heeft die bon nimmer ontvangen; enige deugdelijke inspanningen om de bon alsnog te verkrijgen heeft hij nagelaten. [verdachte] had op zijn minst de foto van de bon kunnen verkrijgen. Het is op zijn zachts gezegd opmerkelijk te noemen dat [verdachte] de bon of op zijn minst de foto van de bon niet heeft achterhaald, terwijl deze normaliter als garantiebewijs zou kunnen gelden.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling.
5.4
De bewezen verklaring
De rechtbank acht in de zaak met parketnummer 03/155728-21 bewezen dat [verdachte]
2
in de periode van 26 maart 2020 tot en met 17 januari 2021 in de gemeente Sittard-Geleen en/of Heerlen, in elk geval in Nederland, en op meerdere plaatsen in Duitsland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, personenauto's en bedrijfswagens, die aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededaders toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of gebruikmaking van een valse sleutel;
3
in de periode van 26 maart 2020 tot en met 8 april 2021 in de gemeente Heerlen, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven (waaronder autodiefstallen en heling).
De rechtbank acht in de zaak met parketnummer 03/198724-22 bewezen dat [verdachte]
op 25 oktober 2021 te Schaesberg, gemeente Landgraaf, een telefoon (Apple iPhone 11), heeft verworven, terwijl hij ten tijde van de verwerving van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De ten laste gelegde pleegplaats "Heerlen" beschouwt de rechtbank als een kennelijke verschrijving die aldus wordt verbeterd dat in plaats daarvan wordt gelezen "Schaesberg, gemeente Landgraaf". Daarbij overweegt de rechtbank dat uit het dossier en de gebezigde bewijsmiddelen duidelijk blijkt dat de overdracht van deze telefoon plaats heeft gehad niet in de parkeergarage van de Jumbo te Heerlen, zoals verdachte denkt, maar in de parkeergarage van de Jumbo te Schaesberg. Die plaats ligt niet in Heerlen, maar wel net over de gemeentegrens in de aan Heerlen grenzende gemeente Landgraaf. Bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting is niet gebleken dat deze verschrijving tot onduidelijkheid van de tenlastelegging heeft geleid, noch dat de verdediging, die op dit punt overigens ook geen verweer heeft gevoerd, door verbeterde lezing van de tenlastelegging in haar belangen is geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

6.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde in de zaak met parketnummer 03/155728-21 levert de volgende strafbare feiten op:
2
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of een valse sleutel, meermalen gepleegd;
3
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven,
Het bewezen verklaarde in de zaak met parketnummer 03/198724-22 levert het volgende strafbare feit op:
schuldheling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

8.De straf en/of de maatregel

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben op grond van hetgeen zij bewezen hebben geacht gevorderd aan [verdachte] op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 17 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met aftrek van het voorarrest en daarnaast een geldboete van € 20.000,-. De officieren hebben ten slotte de opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis gevorderd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich -met inachtneming van het vrijspraakverweer- op het standpunt gesteld dat bij een eventuele bewezenverklaring van feit 3 kan worden volstaan met een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest. In elk geval dient [verdachte] niet meer terug te keren in de gevangenis. Een taakstraf, een geldboete of een voorwaardelijke straf of een combinatie van deze straffen kan eventueel nog aan de orde zijn. Ten slotte stelt de raadsvrouw dat een compensatie moet worden geboden in verband met de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de strafzaak had moeten zijn afgerond in eerste aanleg.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De website van L1 bracht op 20 november 2023 een bericht over de behandeling van deze zaak en voorzag dit bericht van de kop: "Rechtbank buigt zich weer over Parkstadbende."
[verdachte] is eerder in Duitsland betrokken geweest bij pogingen tot diefstallen en is daarvoor veroordeeld. Een deel van zijn mededaders is ook eerder betrokken geweest bij en (zelfs) veroordeeld voor deelname aan een organisatie die gericht is op het plegen van misdrijven en dan met name "voertuigcriminaliteit". Diverse bestraffingen ten spijt, lijken zij en [verdachte] echter gewoon doorgegaan te zijn met het plegen van soortgelijke misdrijven in georganiseerd verband. In dat opzicht is het gebruik van het woord "bende" niet vreemd; het is een verzameling van voornamelijk jonge mannen die de wet, de belangen van de maatschappij en, meer in het bijzonder, hun slachtoffers en de verzekeraars die de schade moeten vergoeden, aan hun laars lappen. Uit het dossier valt een werkwijze op, die hiervoor ook al in de bewijsoverwegingen met betrekking tot de criminele organisatie is beschreven: men neme bijvoorbeeld een kastje waarmee de elektronica in de auto kan worden beïnvloed, wat handigheid en een paar minuten en de dure Mercedes, Audi of Volkswagen kan worden gestart en meegenomen, een lege parkeerplek achterlatend voor de bestolene en de verzekeraar. De auto wordt ergens gestald, meteen verkocht en van de hand gedaan of in onderdelen uit elkaar genomen. De organisatie werkte grensoverschrijdend. In Duitsland is de organisatie ook aan de lopende band tekeer gegaan. De organisatie heeft zich niet beperkt tot het stelen van enkel dure personenauto’s, maar ook bedrijfswagens stonden op de verlanglijst. Alle verdachten zijn in een bepaalde rol bij de organisatie betrokken, hetzij als steler of heler, hetzij als initiator of verbindingsman of op wat voor manier dan ook.
De financiële belangen van de groep, het puur en alleen oog hebben voor eigen gewin en het daarnaar handelen, heeft veel schade tot gevolg gehad. Niet alleen schade aan materiële zaken, zoals aan (bedrijfs-)auto’s, te betalen door de verzekeraars met een hogere premie voor ons allemaal tot gevolg. Maar ook schade aan mensen: de agenten die de auto van de verdachte(n) op zich af zagen komen rijden en een frontale aanrijding maar net konden voorkomen. Daarnaast het gedoe waarmee slachtoffers worden opgezadeld: aangifte doen, de verzekering inlichten, nieuwe (bedrijfs-)auto aanschaffen enzovoorts.
De maatschappelijke overlast die [verdachte] en zijn kompanen toebrengen is groot. Ze brengen schade toe door de diefstallen en ze ondermijnen het maatschappelijk verkeer door (onder meer) gestolen voertuigen met andere kentekenplaten in het verkeer te brengen en ze bezorgen de politie een hoop last. [verdachte] heeft zich daarnaast nog schuldig gemaakt aan schuldheling van een iPhone.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat gekeken naar de oriëntatiepunten die voor veelvoorkomende delicten zoals autodiefstallen als uitgangspunt voor de bestraffing dienen. Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in min of meer vergelijkbare gevallen door rechters zijn opgelegd en het wettelijk strafmaximum. Dat levert op dat hier eigenlijk alleen een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf aan de orde kan zijn.
Gelet op het feit dat [verdachte] als uitvoerder een belangrijke rol had binnen de organisatie, dat het om veel gestolen voertuigen gaat en dat [verdachte] eerder op 28 juli 2020 in Duitsland onherroepelijk is veroordeeld voor drie pogingen tot diefstal, vindt de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf van 26 maanden passend.
Redelijke termijn
De rechtbank weegt het volgende mee bij het bepalen van de straf. Volgens de uitleg die de Hoge Raad in zijn jurisprudentie aan de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) heeft gegeven, geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In deze zaak is geen sprake van bijzondere omstandigheden. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met ruim 7 maanden is overschreden nu de verdachte op 14 juni 2021 in verzekering is gesteld.
De Hoge Raad heeft uitgangspunten bepaald wat in zo’n geval aan compensatie moet worden gegeven. In deze zaak zal de rechtbank de gevangenisstraf van 26 maanden, die als uitgangspunt gold, verminderen met 2 maanden, zodat de op te leggen gevangenisstraf 24 maanden zal zijn.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] , als verwoord in het reclasseringsrapport van 16 januari 2023 en die ter terechtzitting naar voren gebracht, wel reden om een deel van de gevangenisstraf, groot 12 maanden, voorwaardelijk op te leggen en daaraan een proeftijd te koppelen van 2 jaren. Dit voorwaardelijke gedeelte fungeert voornamelijk als een stevige stok achter de deur om [verdachte] ervan te weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal naast de gevangenisstraf aan [verdachte] een geldboete van € 20.000,- opleggen. De rechtbank ziet reden om [verdachte] in zijn vermogen te treffen enkel al omdat de bewezen verklaarde feiten puur zien op winstbejag. In het dossier wordt gewag gemaakt van grote bedragen die met deze vorm van voertuigcriminaliteit worden verdiend. Deze strafmodaliteit raakt direct de beurs van [verdachte] . Misdaad kan en mag niet lonend zijn.
De rechtbank wijkt bij de strafoplegging af van de eis van de officieren van justitie, omdat naar het oordeel van de rechtbank de eis onvoldoende recht doet aan de zeer grote schade die is toegebracht, de ernst, de hoeveelheid en brutaliteit van de feiten die [verdachte] alleen en samen met anderen heeft gepleegd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

9.De voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis van [verdachte] in deze zaak is geschorst. De tijd die [verdachte] reeds in voorarrest heeft doorgebracht, moet worden afgetrokken van de straf die wordt opgelegd. Dat betekent dat hij nog geruime tijd terug zal moeten naar de gevangenis. Gelet op de ernst van de feiten en het signaal dat van de straf uit moet gaan, is de rechtbank van oordeel dat het onaanvaardbaar is dat [verdachte] een eventueel hoger beroep in vrijheid zou mogen afwachten. De rechtbank zal daarom de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen met ingang van heden.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 57, 63, 140, 311 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt [verdachte] in de zaak met parketnummer 03/155728-21 vrij van het onder 1 primair en onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit;

Bewezenverklaring

  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 5.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 6 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt [verdachte] tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat een gedeelte van de straf groot
  • veroordeelt [verdachte] voorts tot een geldboete van
  • beveelt dat, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal volgt, vervangende hechtenis zal worden toegepast van
- heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden (apart geminuteerd).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Beije, voorzitter, mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe en
mr. M.B. Bax, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Penders, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 24 januari 2024.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 03/155728-21 ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 13 januari 2021 in de gemeente Beek tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (personen)auto, te weten een Audi S3, [kenteken 1] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen (personen)auto onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of een valse sleutel,
door gebruik te maken van een laptop met daarop programmatuur/apparatuur om
op afstand of zonder gebruik van de originele contactsleutel die auto te openen
en/of starten;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 13 januari 2021 tot en met 17 januari 2021 in de gemeente Beek en/of Heerlen, in elk geval in Limburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (personen)auto, te weten een Audi S3, [kenteken 1] , althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en) dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
(art. 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht)
2
hij in of omstreeks de periode van 26 maart 2020 tot en met 17 januari 2021 (met uitzondering van de periode dat hij in Duitsland gedetineerd zat) in de gemeente Sittard-Geleen en/of Heerlen, in elk geval in Nederland, en/of op een of meerdere plaatsen in Duitsland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) (personen)auto('s) en/of bedrijfswagens, in elk geval (telkens) enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich (telkens) toegang tot de plaats(en) van het/de misdrijf/misdrijven heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of gebruikmaking van (een) valse sleutel(s);
(art. 310 Wetboek van Strafrecht, art. 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art.
311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
3
hij in of omstreeks de periode van 26 maart 2020 tot en met 14 juni 2021 in de gemeente(n) Brunssum en/of Heerlen, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 1] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven (waaronder autodiefstallen, handel in verdovende middelen, heling);
(art. 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 03/198724-22 ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 25 oktober 2021 te Heerlen, een telefoon (Apple iPhone 11), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
(art. 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art. 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek
van Strafrecht)