ECLI:NL:RBLIM:2024:316

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
03.133212.21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor autodiefstallen, bedreiging van agenten en deelname aan een criminele organisatie

Op 24 januari 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2000, die werd beschuldigd van autodiefstallen, bedreiging van agenten en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden, waarvan 14 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een geldboete van € 20.000. De zaak is behandeld op de terechtzittingen van 30 januari 2023, 20 en 27 november 2023, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officieren van justitie hebben hun standpunten kenbaar gemaakt en op 10 januari 2024 is het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer, dat zich als benadeelde partij had gevoegd, behandeld. De verdachte was betrokken bij een serie diefstallen van personenauto’s en bedrijfswagens in Nederland en Duitsland tussen maart 2020 en maart 2021, waarbij gebruik werd gemaakt van Encrochat-berichten. De rechtbank heeft de verweren van de verdediging, waaronder de nietigheid van het verzamelfeit en de overschrijding van de redelijke termijn, verworpen. De rechtbank achtte de tenlastelegging voldoende duidelijk en de bewijsvoering overtuigend, met inbegrip van de Encrochat-berichten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de Mercedes Sprinter heeft gestolen en dat hij de agenten heeft bedreigd door met de gestolen bestelbus in hun richting te rijden. De rechtbank heeft de verdachte ook schuldig bevonden aan deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met autodiefstallen. De rechtbank heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van de feiten en de maatschappelijke impact van de gepleegde misdrijven.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03.133212.21
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 24 januari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A.A.T.X. Vonken, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 30 januari 2023, 20 en 27 november 2023. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officieren van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Op 10 januari 2024 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten en bepaald dat op 24 januari 2024 vonnis wordt gewezen.
Het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Namens de benadeelde partij is op de zitting gehoord een casemanager van het GTPA-loket. De benadeelde partij is niet op zitting verschenen. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding behandeld.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de strafzaak tegen medeverdachten [medeverdachte 1] (03/155728-21), [medeverdachte 2] (03/071379-21), [medeverdachte 3] (03/036246-21) en [medeverdachte 4] (03/064046-21).

2.Inleiding

Het onderzoek Oensel ziet op diefstallen van personenauto’s en bedrijfswagens in Nederland en Duitsland in de periode van maart 2020 tot en met maart 2021. Op basis van onderzoeksbevindingen waaronder Encrochatberichten zijn de volgende verdachten in beeld gekomen: [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [verdachte] .
De genoemde verdachten maakten volgens de politie gebruik van PGP-telefoons. Daarbij bleven zij anoniem door het gebruik van een bijnaam (nickname). In dit onderzoek werden volgens de politie de navolgende nicknames gebruikt:
- [nickname 1] met de vermoedelijke gebruiker [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] );
- [nickname 2] met de vermoedelijke gebruiker [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] );
- [nickname 3] met de vermoedelijke gebruiker [verdachte] (hierna: [verdachte] );
- [nickname 4] met de vermoedelijke gebruiker [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] );
- [nickname 5] met de vermoedelijke gebruiker [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ).
Een deel van het onderzoek is vastgelegd in 6 zaaksdossiers. In het onderstaande overzicht is schematisch weergegeven welke personen in welk zaaksdossier verdachte zijn.
Zaaksdossier
1
2
3
4
5
6
Verdachten
[medeverdachte 3]
X
X
X
[medeverdachte 2]
X
X
X
X
[verdachte]
X
[medeverdachte 1]
X
X
[medeverdachte 4]
X
De genoemde verdachten wordt verder verweten betrokken te zijn bij het plegen van
diefstallen van personenauto’s en bedrijfswagens in Duitsland en Nederland en betrokken te
zijn bij een criminele organisatie.
De verdachte [verdachte] wordt ten slotte verweten betrokken te zijn bij een gekwalificeerde diefstal dan wel heling van een bestelauto, te weten een Mercedes Sprinter (kenteken: [kenteken 1] ) en bij een bedreiging van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .

3.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte] :
Feit 1:
samen met een ander of anderen, althans alleen, een bestelauto (Mercedes Sprinter, [kenteken 1] ) heeft gestolen door middel van braak, verbreking en/of gebruikmaking van een valse sleutel dan wel die bestelauto heeft geheeld;
Feit 2:
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling;
Feit 3:
samen met een ander of anderen, althans alleen, in Nederland en Duitsland meermalen auto’s heeft gestolen door middel van braak, verbreking en/of gebruikmaking van een valse sleutel;
Feit 4:
deel heeft genomen aan een criminele organisatie.

4.Geldigheid dagvaarding

4.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de dagvaarding partieel nietig dient te worden verklaard voor wat betreft de gekwalificeerde diefstallen van auto’s ten laste gelegd onder feit 3. Hij heeft daartoe - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat feit 3 een verzamelfeit betreft. Aan [verdachte] worden diverse misdragingen verweten. Deze misdragingen zouden zich in een periode van twee weken voorgedaan hebben. Dit wordt echter verder niet concreet gemaakt. In bijzonder wordt niet concreet gemaakt om welke auto’s het gaat. Het is aldus onvoldoende duidelijk tegen welke concrete beschuldigingen [verdachte] zich dient te verdedigen.
4.2.
Het standpunt van de officier
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging voldoet aan strekking en doel van het bepaalde in artikel 261 Sv. Het verwijt dat [verdachte] wordt gemaakt is voldoende duidelijk. [verdachte] weet - gelet op de inhoud van het dossier - waartegen hij zich dient verdedigen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging. De omschrijving van hetgeen verdachte onder feit 3 in de tenlastelegging wordt verweten is voldoende feitelijk en in samenhang met de inhoud van het dossier moet het [verdachte] duidelijk zijn geweest welke handelingen hem worden verweten. De tenlastelegging van dit feit houdt in dat [verdachte] - kort samengevat - samen met een ander of anderen, althans alleen, auto’s heeft gestolen door middel van braak, verbreking en/of gebruikmaking van een valse sleutel. Dat zijn allemaal feitelijke gedragingen. In het onderzoek is per zaak een zaaksdossier opgemaakt met daarin een beschrijving van de strafbare feiten, waaronder de voertuigdiefstallen in Nederland en Duitsland. Per verdachte is voorts aangegeven of zij een, volgens de politie, strafbare betrokkenheid in dat zaaksdossier hebben (zie paragraaf 2 in dit vonnis), waarbij verwezen wordt naar de inhoud van Encrochatberichten en signaleringen van gestolen voertuigen (dossierpagina’s 1003 t/m 1021).
Hoewel de opsteller van de tenlastelegging er voor had kunnen kiezen om te verwijzen naar die zaaksdossiers, was dat in dit geval - gelet op het voorgaande - niet nodig om de specifieke handelingen van [verdachte] ten aanzien van specifieke voertuigen goed te kunnen duiden. Kortom: er is geen sprake van een omstandigheid die maakt dat de tenlastelegging onduidelijk is. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen. De dagvaarding voldoet ook op dit onderdeel aan de eisen van artikel 261 Sv.

5.De beoordeling van het bewijs

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie achten de ten laste gelegde feiten onder 1 tot en met 4 wettig en overtuigend bewezen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich ten aanzien van de ten laste gelegde feiten onder 1 en 4 aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman stelt zich ten aanzien van het ten laste gelegde feit onder 2 op het standpunt dat vrijspraak dient te volgen omdat [verdachte] geen enkele intentie heeft gehad om [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] te bedreigen. Hij heeft enkel gehandeld uit een schrikreactie.
Ten aanzien van het ten laste gelegde feit onder 3 is de raadsman van mening dat hooguit voldoende wettig bewijs is voor het feit voor zover dat ziet op de Audi S4 Avant [kenteken 2] . Voor het overige is er geen sprake van voldoende wettig bewijs. Bovendien zijn er geen aangiften van diefstal van auto’s in het procesdossier aangetroffen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Ter bevordering van de leesbaarheid van dit vonnis, heeft de rechtbank de bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in bijlage II.
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen de ten laste gelegde feiten onder 1 tot en met 4 wettig en overtuigend bewezen, op de wijze als onder 5.4 beschreven.
De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder als volgt.
Encrochatberichten
a.
De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat de Encrochatberichten van het bewijs uitgesloten dienen te worden vanwege schending van het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de genoemde berichten van het bewijs moeten worden uitgesloten omdat de verkrijging, de verwerking en de overdracht van de berichten onrechtmatig was wegens strijd met artikel 8 EVRM.
De rechtbank stelt voorop dat zij geen aanleiding ziet om uit te gaan van een andere vaststelling van de feitelijke gang van zaken zoals weergegeven in de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad en zij zal dan ook uitgaan van hetgeen de Hoge Raad heeft weergegeven in de beslissing van 13 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:913).
Op basis van de stukken in het procesdossier en in lijn van de beslissing van de Hoge Raad concludeert de rechtbank dat de interceptie van Encrochat-data heeft plaatsgevonden in een Frans opsporingsonderzoek, met toestemming van een Franse rechter, op basis van Frans recht, met behulp van een Franse interceptietool en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in dat geval met zich meebrengt dat van de rechtmatigheid van die interceptie (en de daarop volgende verstrekking) moet worden uitgegaan. De Nederlandse strafrechter dient zich te onthouden van een oordeel over de rechtmatigheid van het in Frankrijk uitgevoerde onderzoek, alsook over de vraag of in dat verband artikel 8 EVRM is geschonden. Daarnaast concludeert de rechtbank - in lijn van de beslissing van de Hoge Raad - dat het (door de verdediging aangevoerde) gebrek aan informatie over (de rechtmatigheid van) de bewijsvergaring in Frankrijk er niet toe leidt dat het gebruik van de Encrochat-data in de strafzaak tegen [verdachte] inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
De rechtbank is van oordeel dat de data rechtmatig zijn verkregen en verwerpt de verweren van de raadsman. De Encrochatberichten kunnen voor het bewijs worden gebruikt.
b.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de feiten waarvan de bewijsvoering is gebaseerd op Encrochatberichten op het standpunt gesteld dat voor de bewijsvoering alleen die Encrochatberichten gebruikt mogen worden die opgenomen zijn in het aanvullend proces-verbaal van 15 augustus 2023 ten aanzien van [verdachte] , dat opgemaakt is nadat de rechtbank daartoe op 30 januari 2023 opdracht aan het Openbaar ministerie had gegeven.
De rechtbank volgt het standpunt van de raadsman niet. Voor het bewijs van de ten laste gelegde feiten kan en zal geput worden uit het gehele procesdossier dat ter beoordeling aan de rechtbank voorligt. Er is geen rechtsregel die noopt tot het aanbrengen van de door de raadsman voorgestane beperking in de beraadslagingen.
c.
De rechtbank stelt ten aanzien van de feiten waar Encrochatberichten voor het bewijs worden gebezigd voorop dat zij de identificatie door de politie van [verdachte] als gebruiker van het Encrochataccount ' [nickname 3] ', zoals vastgelegd in een proces-verbaal van bevindingen dat onderdeel uitmaakt van het dossier en opgenomen in bijlage II, betrouwbaar en bruikbaar acht. De bevindingen zijn helder en overtuigend. [verdachte] heeft deze identificatie weliswaar niet erkend en de raadsman hield een slag om de arm, maar de rechtbank ziet geen aanleiding te veronderstellen dat dit account ten onrechte aan [verdachte] is toegeschreven. De raadsman heeft hierop verder ook geen verweer gevoerd.
De rechtbank stelt verder voorop dat zij de identificaties door de politie van [medeverdachte 3] als gebruiker van het Encrochataccount ‘ [nickname 1] ’, [medeverdachte 2] als gebruiker van Encrochataccount ‘ [nickname 2] ’, [medeverdachte 1] als gebruiker van Encrochataccount ‘ [nickname 4] ’ en [medeverdachte 4] als gebruiker van Encrochataccount ‘ [nickname 5] ’, zoals vastgelegd in de processen-verbaal die onderdeel uitmaken van het dossier en opgenomen in bijlage II, eveneens betrouwbaar en bruikbaar acht. De rechtbank ziet hier evenmin aanleiding om te veronderstellen dat deze accounts ten onrechte aan genoemde personen zijn toegeschreven.
De raadsman heeft hierop geen verweer gevoerd.
Dat maakt dat de rechtbank in de navolgende overwegingen ten aanzien van de feiten waar Encrochatberichten voor het bewijs worden gebezigd ervan uitgaat dat de communicatie met die accounts gevoerd is door en met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] .
Feit 1 primair
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat op 20 mei 2021 rond 00:32 uur in Grevenbroich (Duitsland) een bedrijfsauto, een Mercedes Sprinter met kenteken [kenteken 1] , werd gestolen. Verbalisanten kregen op 20 mei 2021 te 10:25 uur opdracht om te rijden naar de [adres] te Bocholtz alwaar de bestelbus zich zou bevinden. De bestelbus werd in de genoemde straat in een parkeerhaven aangetroffen samen met [verdachte] die zich op de bestuurdersstoel in de bestelbus bevond. De bestelbus werd aan een onderzoek onderworpen. Het contactslot bleek te zijn gedemonteerd en onder het dashboard hing een zwart kastje met een sleutel dat als contactslot diende. Bij navraag bij de Duitse politie bleek de eigenaar van de bestelbus de twee originele contactsleutels in zijn bezit te hebben. De rechtbank stelt op basis van deze bevindingen vast dat de aangetroffen sleutel in het kastje een valse sleutel betrof.
Zwijgrecht [verdachte]
De rechtbank overweegt dat de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden en het korte tijdsverloop tussen de diefstal van de bus en het aantreffen van [verdachte] in de gestolen bus zodanig op de betrokkenheid van [verdachte] bij de diefstal van de bestelbus wijzen, dat deze redengevend zijn voor het bewijs. Dit zelfs in die mate dat alleen een aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring van [verdachte] de rechtbank op andere gedachten zou kunnen brengen. [verdachte] heeft zich echter beroepen op zijn zwijgrecht en deze verklaring niet willen geven. Dit betrekt de rechtbank bij haar selectie en waardering van het voorhanden bewijsmateriaal in het nadeel van [verdachte] .
Conclusie
Gelet op het korte tijdsbestek tussen de diefstal en het aantreffen van het gestolen voertuig met [verdachte] op de bestuurdersstoel en hetgeen hiervoor omtrent de proceshouding van [verdachte] is overwogen, kan gevoeglijk worden aangenomen dat [verdachte] degene is geweest die de Mercedes Sprinter gestolen heeft. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank acht niet bewezen dat [verdachte] dit feit heeft gepleegd met een ander of anderen; daarvoor bevindt zich in het procesdossier geen wettig bewijs. Hiervoor zal een partiële vrijspraak volgen.
Feit 2
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling - voor zover hier van belang - vereist is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen, respectievelijk zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zich op 20 mei 2021 begaven naar de [adres] te Bocholtz na een melding over een gestolen bestelbus die zich aldaar zou bevinden. De verbalisanten troffen de bestelbus aan en tevens zagen zij op de bestuurdersstoel een persoon (hierna: [verdachte] ) zitten. Verbalisanten plaatsten hun dienstvoertuig naast de bestelbus en ze stapten uit. De verbalisanten hoorden de motor van de bestelbus draaien. Verbalisant [slachtoffer 2] liep naar de bestuurderskant van de bestelbus. Hij wilde [verdachte] aanspreken. Op het moment dat hij voor het dienstvoertuig langs liep en op korte afstand voor de bestelbus kwam, hoorde hij dat [verdachte] veel gas gaf. Hij zag dat de voorwielen van de bestelbus gedraaid werden. Nadat hij zag dat de wielen scherp ingedraaid werden, zag hij dat de bestelbus recht op hem kwam afgereden. Hij stond op dat moment recht voor de bestelbus. Hij voelde zich op dat moment bedreigd en was bang dat [verdachte] hem omver zou rijden. Om te voorkomen dat hij werd aangereden door [verdachte] is [slachtoffer 2] aan de kant gesprongen. Verbalisant [slachtoffer 1] bevond zich tussen de bestelbus en het dienstvoertuig toen hij trachtte het bijrijdersportier van de bestelbus te openen. [verdachte] stuurde op dat moment in op [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] hoorde dat de motor van de bestelbus veel toeren maakte. Hij voelde dat de bestelbus in beweging kwam en dat deze hem naar achteren drukte. Hij kon geen kant op en was bang dat hij klem kwam te zitten tussen de bestelbus en het dienstvoertuig. Hij vreesde voor zijn leven.
Verklaring [verdachte]
heeft verklaard dat hij weg wilde rijden omdat hij schrok en niet in de gaten had dat de politie hem wilde spreken. Op het moment dat hij in de gaten had dat het de politie was, is hij meteen gestopt met rijden. Hij had geen enkele intentie om de verbalisanten te bedreigen.
De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk. [verdachte] had, gezien zijn positie achter het stuur, een onbelemmerd uitzicht en heeft derhalve van meet af aan de beide politieambtenaren alsmede hun voertuig kunnen zien. De verbalisanten zijn consistent in hun aangiftes over het gedrag van [verdachte] . De gedragingen van [verdachte] lijken er sterk op dat hij probeerde weg te komen, maar doordat de motor afsloeg kwam hij niet ver. Dat hij alsnog de motor draaiende wilde krijgen, blijkt uit de aangifte van [slachtoffer 1] . Deze verklaarde namelijk dat - nadat de motor niet meer draaide - [verdachte] zich bukte in de richting van het contactslot dat onder het stuur hing en [slachtoffer 1] zag dat hij probeerde met behulp van de sleutel de motor weer te starten.
Conclusie
Gelet op de aard van de hierboven omschreven gedragingen van [verdachte] en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] de redelijke vrees heeft kunnen ontstaan dat zij door de gedragingen van [verdachte] het leven zouden laten dan wel zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. De rechtbank acht derhalve het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
De rechtbank acht gelet op het Encrochatberichtenverkeer tussen [verdachte] ( [nickname 3] ), [medeverdachte 2] ( [nickname 2] ), [medeverdachte 3] ( [nickname 1] ), [medeverdachte 1] ( [nickname 4] ) en [medeverdachte 4] ( [nickname 5] ), bewezen dat [verdachte] samen met de genoemde personen in de periode van 26 maart 2020 tot en met 8 april 2020 op meerdere plaatsen in Nederland en Duitsland, personenauto’s en bedrijfswagens heeft gestolen. De berichten zijn niets verhullend, helder en bieden een ware openbaring van de handel en wandel van genoemde verdachten in hun hoedanigheid als doorgewinterde autodieven. De rechtbank merkt terzijde nog op dat voor de bewijsvoering een infobevraging is opgenomen waaruit blijkt dat één van de (gestolen) bedrijfswagens als gestolen staat gesignaleerd.
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat de Encrochatgesprekken die zijn gevoerd door/met het Encrochataccount [nickname 3] zonder steunbewijs onvoldoende bewijs opleveren. De rechtbank verwerpt dit verweer omdat de genoemde gesprekken steun vinden in de transcripties van de chatgesprekken van andere Encrochataccounts, als benoemd en weergegeven. Er is sprake van meerdere bewijsmiddelen, nu het gaat om (meerdere) gesprekken met verschillende Encrochat-accounthouders, in dit geval over het wegnemen van personenauto’s en bedrijfswagen in Nederland en Duitsland.
Feit 4
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van deelneming aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht dient te worden vastgesteld dat er sprake is van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen ten minste twee personen, waarbij het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven. Uit de bewijsmiddelen moet derhalve duidelijk worden dat de verdachte behoort tot de organisatie. Daarnaast moet sprake zijn van enige, naar buiten gerichte activiteit die in nauw verband staat met de misdrijven die de organisatie nastreeft. Deze activiteit kan bestaan uit het (mede)plegen van de misdrijven, maar kan ook bestaan uit het feitelijk verrichten van hand- en spandiensten en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet zo zeer zijn te kwalificeren als een strafbare vorm van daderschap, maar wel zijn aan te merken als bovenbedoeld een aandeel hebben in of ondersteuning van gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Daarnaast dient verdachte in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie als oogmerk heeft het plegen van een of meer misdrijven. Wetenschap bij de verdachte in de vorm van voorwaardelijk opzet is op dit punt niet voldoende. Niet is vereist derhalve dat de verdachte enige vorm van opzet heeft gehad op een door de organisatie beoogd concreet misdrijf.
Op basis van de opgenomen bewijsmiddelen en overwegingen met betrekking tot feit 3 acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] in de periode van 26 maart 2020 tot en met 8 april 2020 deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezighield met het stelen van personenauto’s en bedrijfswagens. [medeverdachte 2] en zijn broer [medeverdachte 3] hebben een initiërende, aansturende en coördinerende rol gespeeld in het stelen van de voertuigen. Ze stonden met de uitvoerders [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 1] (in wisselende samenstelling of alleen) in nauw contact op het moment dat de voertuigen werden gespot, bekeken en weggenomen. Bij elk voertuig dat werd weggenomen werd een plan besproken, opgezet en uitgevoerd. De uitvoerders, waaronder [verdachte] , hadden de beschikking over sleutels of een kastje waarmee ze de voertuigen in een ‘handomdraai’ konden wegnemen. Dat [verdachte] tevens een rol heeft gespeeld bij het verkrijgen van de apparatuur/sleutels om voertuigen weg te nemen is goed terug te lezen in de Encrochatgesprekken met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] . Na het wegnemen werden de voertuigen ‘weggezet’ om in het geheel of in onderdelen verkocht te worden. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] speelden daarin (onder meer) een bemiddelende rol en maakten prijsafspraken met ‘derden’. Kortom: er is sprake van een duurzaam samenwerkingsverband tussen genoemde personen; zij vormden een organisatie met als oogmerk het stelen van personenauto’s en/of bedrijfswagens dan wel heling van die voertuigen. [verdachte] had als uitvoerder een belangrijke rol in het geheel.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan overigens niet worden vastgesteld dat [verdachte] in georganiseerd verband op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de handel in verdovende middelen dan wel gedragingen heeft verricht om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen. Hiervan zal hij partieel worden vrijgesproken.
5.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte]
1 primair
op 20 mei 2021 te Grevenbroich (Duitsland), een bestelauto, te weten een Mercedes Sprinter, [kenteken 1] , die aan [naam bedrijf] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of een valse sleutel;
2
op 20 mei 2021 in de gemeente Simpelveld [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door, als bestuurder van een bestelauto, vanuit stilstand (veel) gas te geven en het stuurwiel te draaien, terwijl die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] voor de bestelauto stonden, en in de richting van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] te rijden;
3
in de periode van 26 maart 2020 tot en met 8 april 2020 op meerdere plaatsen in Nederland en Duitsland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen auto's, die aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader(s) die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of een valse sleutel;
4
in de periode van 26 maart 2020 tot en met 8 april 2020 in de gemeente Heerlen, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven
(waaronder autodiefstallen en heling).
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

6.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
1 primair
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of een valse sleutel;
2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
3
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of een valse sleutel, meermalen gepleegd;
4
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.De strafbaarheid van de verdachte

[verdachte] is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

8.De straf en/of de maatregel

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd aan [verdachte] op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, waarvan 24 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met aftrek van het voorarrest en daarnaast een geldboete van € 20.000,-. De officieren hebben voorts de opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis gevorderd.
De officieren van justitie hebben ten slotte gevorderd dat ten aanzien van feit 2 aan [verdachte] een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen moet worden opgelegd voor de duur van 1 jaar.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich -met inachtneming van het vrijspraakverweer- op het standpunt gesteld dat bij een eventuele bewezenverklaring van de overige feiten kan worden volstaan met een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest. In elk geval dient [verdachte] niet meer terug te keren in de gevangenis. Een taakstraf kan eventueel nog aan de orde zijn. Ten slotte stelt de raadsman dat een compensatie moet worden geboden in verband met de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de strafzaak had moeten zijn afgerond in eerste aanleg.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De website van L1 bracht op 20 november 2023 een bericht over de behandeling van deze zaak en voorzag dit bericht van de kop: "Rechtbank buigt zich weer over Parkstadbende."
[verdachte] is eerder betrokken geweest bij opzetheling van een auto en is daarvoor veroordeeld. Een deel van zijn mededaders is ook eerder betrokken geweest bij en (zelfs) veroordeeld voor deelname aan een organisatie die gericht is op het plegen van misdrijven en dan met name "voertuigcriminaliteit". Diverse bestraffingen ten spijt, lijken zij en [verdachte] echter gewoon doorgegaan te zijn met het plegen van soortgelijke misdrijven in georganiseerd verband. In dat opzicht is het gebruik van het woord "bende" niet vreemd; het is een verzameling van voornamelijk jonge mannen die de wet, de belangen van de maatschappij en, meer in het bijzonder, hun slachtoffers en de verzekeraars die de schade moeten vergoeden, aan hun laars lappen. Uit het dossier valt een werkwijze op, die hiervoor ook al in de bewijsoverwegingen met betrekking tot de criminele organisatie is beschreven: men neme bijvoorbeeld een kastje waarmee de elektronica in de auto kan worden beïnvloed, wat handigheid en een paar minuten en de dure Mercedes, Audi of Volkswagen kan worden gestart en meegenomen, een lege parkeerplek achterlatend voor de bestolene en de verzekeraar. De auto wordt ergens gestald, meteen verkocht en van de hand gedaan of in onderdelen uit elkaar genomen. De organisatie werkte grensoverschrijdend. In Duitsland is de organisatie ook aan de lopende band tekeer gegaan. De organisatie heeft zich niet beperkt tot het stelen van enkel dure personenauto’s, maar ook bedrijfswagens stonden op de verlanglijst. Alle verdachten zijn in een bepaalde rol bij de organisatie betrokken, hetzij als steler of heler, hetzij als initiator of verbindingsman of op wat voor manier dan ook.
De financiële belangen van de groep, het puur en alleen oog hebben voor eigen gewin en het daarnaar handelen, heeft veel schade tot gevolg gehad. Niet alleen schade aan materiële zaken, zoals aan (bedrijfs-)auto’s, te betalen door de verzekeraars met een hogere premie voor ons allemaal tot gevolg. Maar ook schade aan mensen: de agenten die de auto van de verdachte(n) op zich af zagen komen rijden en een frontale aanrijding maar net konden voorkomen. Daarnaast het gedoe waarmee slachtoffers worden opgezadeld: aangifte doen, de verzekering inlichten, nieuwe (bedrijfs-)auto aanschaffen enzovoorts.
De maatschappelijke overlast die [verdachte] en zijn kompanen toebrengen is groot. Ze brengen schade toe door de diefstallen en ze ondermijnen het maatschappelijk verkeer door (onder meer) gestolen voertuigen met andere kentekenplaten in het verkeer te brengen en ze bezorgen de politie een hoop last. [verdachte] heeft daarnaast zich schuldig gemaakt aan een gekwalificeerde diefstal van een bestelauto en in het verlengde daarvan en toen arrestatie dreigde bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht dan wel zware mishandeling door met een bestelbus in de richting van de verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] te rijden, waarbij zij ternauwernood niet gewond zijn geraakt. De ervaring leert dat een bedreiging van deze aard een grote impact op slachtoffers kan hebben, zoals ook blijkt uit de onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 1] , die door toedoen van [verdachte] psychisch letsel heeft opgelopen. Door zo te handelen heeft [verdachte] inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Een dergelijk feit heeft echter niet alleen impact op slachtoffers in het algemeen, maar wordt in de samenleving ook als ernstig ervaren; geweld tegen politieambtenaren kan en mag niet getolereerd worden, nooit ofte nimmer.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat gekeken naar de oriëntatiepunten die voor veelvoorkomende delicten zoals autodiefstallen als uitgangspunt voor de bestraffing dienen. Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in min of meer vergelijkbare gevallen door rechters zijn opgelegd en het wettelijk strafmaximum. Dat levert op dat hier enkel een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf aan de orde kan zijn.
Gelet op het feit dat [verdachte] als uitvoerder een belangrijke rol had binnen de organisatie, dat het om veel gestolen voertuigen gaat en dat [verdachte] eerder voor opzetheling is veroordeeld, vindt de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf van 30 maanden passend.
Redelijke termijn
De rechtbank weegt het volgende mee bij het bepalen van de straf. Volgens de uitleg die de Hoge Raad in zijn jurisprudentie aan de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) heeft gegeven, geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In deze zaak is geen sprake van bijzondere omstandigheden. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met 8 maanden is overschreden nu de verdachte op 20 mei 2021 in verzekering is gesteld.
De Hoge Raad heeft uitgangspunten bepaald wat in zo’n geval aan compensatie moet worden gegeven. In deze zaak zal de rechtbank de gevangenisstraf van 30 maanden, die als uitgangspunt gold, verminderen met 2 maanden, zodat de op te leggen gevangenisstraf 28 maanden zal zijn.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] , als verwoord in het reclasseringsrapport van 13 januari 2023 en het verloop van het schorsingstoezicht als verwoord in het afloopbericht toezicht van 2 maart 2023, wel reden om een deel van de gevangenisstraf, groot 14 maanden, voorwaardelijk op te leggen en daaraan een proeftijd te koppelen van 2 jaren. Dit voorwaardelijke gedeelte fungeert voornamelijk als een stevige stok achter de deur om [verdachte] ervan te weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal naast de gevangenisstraf aan [verdachte] een geldboete van € 20.000,- opleggen. De rechtbank ziet reden om [verdachte] in zijn vermogen te treffen enkel al om de reden dat de bewezenverklaarde feiten puur zien op winstbejag. In het dossier wordt gewag gemaakt van grote bedragen die met deze vorm van voertuigcriminaliteit worden verdiend. Deze strafmodaliteit raakt direct de beurs van [verdachte] . Misdaad kan en mag niet lonend zijn.
De rechtbank wijkt bij de strafoplegging af van de eis van de officieren van justitie omdat naar het oordeel van de rechtbank de eis onvoldoende recht doet aan de zeer grote schade die is toegebracht, de ernst, de hoeveelheid en brutaliteit van de feiten die [verdachte] alleen en samen met anderen heeft gepleegd.
Ten slotte ziet de rechtbank in het rijgedrag van [verdachte] met betrekking tot feit 2 aanleiding om een bijkomende straf in de vorm van een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van 2 jaren. Anders dan de officieren van justitie hebben gevorderd, zal de rechtbank deze straf echter in voorwaardelijke vorm opleggen, nu bijna 4 jaar verstreken is sinds het plegen van het feit waarvoor deze bijkomende straf wordt opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat [verdachte] in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

9.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 1.096,- ter zake van feit 2.
9.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben ter terechtzitting zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal voor toewijzing gereed ligt.
.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen vanwege de bepleite vrijspraak. De verdediging stelt zich subsidiair op het standpunt dat het gevorderde bedrag substantieel dient te worden verminderd.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
Rechtstreekse schade
De benadeelde partij [slachtoffer 1] is rechtstreeks slachtoffer van het bewezen verklaarde onder 2. De benadeelde partij kan dan ook worden ontvangen in haar vordering.
Immateriële schade
De rechtbank stelt bij de beoordeling van de vordering voorop dat als schade die het gevolg is van een onrechtmatige daad een nadeel omvat dat niet uit vermogensschade bestaat, de benadeelde op grond van artikel 6:106, lid 1, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, onder meer in het geval van aantasting in persoon op andere wijze. Van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Daar uit de onderbouwing van de vordering voldoende blijkt van het bestaan van geestelijk letsel, is de rechtbank van oordeel dat van een aantasting in de persoon kan worden gesproken. De rechtbank acht het gevorderde bedrag ad. € 1.096,00 alleszins redelijk en billijk en zal de vordering toewijzen.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hiervoor genoemde schade aldus vaststellen op een bedrag van
€ 1.096,00. De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. De rechtbank zal de verdachte daarom veroordelen tot betaling van dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen over de termijn vanaf 20 mei 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank als extra waarborg voor betaling ten behoeve van het slachtoffer ook de schadevergoedingsmaatregel aan [verdachte] opleggen.

10.De voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis van [verdachte] in deze zaak is geschorst. De tijd die [verdachte] reeds in voorarrest heeft doorgebracht, moet worden afgetrokken van de straf die wordt opgelegd. Dat betekent dat hij nog geruime tijd terug zal moeten naar de gevangenis. Gelet op de ernst van de feiten en het signaal dat van de straf uit moet gaan, is de rechtbank van oordeel dat het onaanvaardbaar is dat [verdachte] een eventueel hoger beroep in vrijheid zou mogen afwachten. De rechtbank zal daarom de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen met ingang van heden.

11.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 36f, 57, 140, 285 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 5.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 6 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt [verdachte] tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat een gedeelte van de straf groot
  • veroordeelt [verdachte] voorts tot een geldboete van
  • beveelt dat, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal volgt, vervangende hechtenis zal worden toegepast van
- heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden (apart geminuteerd);
Ontzegging van de rijbevoegdheid (feit 2)
  • ontzegt de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe;
  • veroordeelt [verdachte] hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij, van een
bedrag van
€ 1.096,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
20 mei 2021tot aan de dag van de volledige voldoening;
- veroordeelt [verdachte] in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan [verdachte] de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van
  • bepaalt de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling kan worden toegepast op
  • bepaalt dat, indien [verdachte] heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Beije, voorzitter, mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe en
mr. M.B. Bax, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Penders, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 24 januari 2024.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 19 mei 2021 tot en met 20 mei 2021 te Grevenbroich (Duitsland), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (bestel)auto, te weten een Mercedes Sprinter, [kenteken 1] , in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam bedrijf] , in elk geval aan een ander dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen
goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of een valse sleutel;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 mei 2021in de gemeente Simpelveld, een (bestel)auto (Mercedes Sprinter [kenteken 1] ), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad,
terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
(art. 416 lid 1 ahf/onder a Wetboek van Strafrecht, art. 417bis lid 1 ahf/onder a Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 20 mei 2021in de gemeente Simpelveld [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling, door, als bestuurder van een (bestel)auto, (vanuit geven en het stuurwiel te draaien, terwijl die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] voor de (bestel)auto stond, en/of in de richting van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] te rijden;
(art. 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij in of omstreeks de periode van 26 maart 2020 tot en met 8 april 2020 op meerdere plaatsen in Nederland en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, een of meer auto's, in elk geval enig goed, die (telkens) geheel of ten dele aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van
braak, verbreking, inklimming en/of een valse sleutel;
(art. 310 Wetboek van Strafrecht, art. 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van
Strafrecht, art. 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
4
hij in of omstreeks de periode van 26 maart 2020 tot en met 8 april 2020 in de gemeente Heerlen, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie,
bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 1] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven
(waaronder autodiefstallen, handel in verdovende middelen, heling).
(art. 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht)