5.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1 (Zaaksdossier 1)
Op 13 januari 2021 deed [naam 2] aangifte van diefstal op dezelfde dag van zijn Audi S3 Sportback met kenteken [kenteken 2] .
Op 17 januari 2021 werd door een politiepatrouille in een garagebox, gelegen aan de [adres 1] te Hoensbroek, een witte Audi S3 aangetroffen. Op de witte Audi S3 zat het Duitse kenteken [kenteken 5] . Deze Duitse kentekenplaten bleken afkomstig van diefstal.
Tevens bleek uit het Vehicle Identification Number (VIN-nummer) van het voertuig dat dit voertuig als gestolen stond gesignaleerd. Het voertuig behoorde te zijn voorzien van de Nederlandse kentekenplaten [kenteken 2] . Deze kentekenplaten lagen in het voertuig.
In het voertuig werden gereedschappen, zoals schroevendraaiers, tangen en een accuslijptol aangetroffen. Verder werd een koffer met materiaal dat gebruikt wordt om autosleutels in te lezen, een hoofdlamp en een Renault keycard aangetroffen. Veel aangetroffen voorwerpen zijn bemonsterd, waaronder de buitenzijde van de Renault keycard (aangetroffen op de achterbank), het zwarte handvat van een schroevendraaier (aangetroffen op de bijrijdersstoel), de elastische band van de hoofdlamp en de hoofdlamp (aangetroffen in de kofferbak).
Op de genoemde veiliggestelde sporendragers werd DNA-celmateriaal aangetroffen dat afkomstig kon zijn van de verdachte [verdachte] en van minimaal twee andere personen.
De rechtbank is van oordeel dat er op basis van de aangetroffen voorwerpen in het voertuig, die gebruikt kunnen worden bij het stelen van onder meer personenauto’s in combinatie met de DNA-bevindingen sterke aanwijzingen zijn dat [verdachte] zich heeft beziggehouden met autodiefstallen. Het sluitende bewijs dat [verdachte] ook deze auto gestolen heeft, ontbreekt echter. Weliswaar zijn voor de diefstal van auto's bruikbare voorwerpen aangetroffen in deze gestolen auto, maar dat wil nog niet zeggen dat deze voorwerpen waaraan ook het DNA van [verdachte] kleeft, ook gebruikt zijn bij de diefstal van deze specifieke auto. Gelet op het aantreffen van de voorwerpen in de auto, kan gevoeglijk worden aangenomen dat [verdachte] wellicht in deze gestolen auto heeft gezeten of op enigerlei wijze bij deze auto betrokken is geweest. Het bewijs dat hij toen wist dat deze auto van misdrijf afkomstig was, ziet de rechtbank echter niet in het dossier voorhanden.
Dit maakt het dat [verdachte] van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Vrijspraak feit 4 (Zaaksdossier 3)
De rechtbank is van oordeel dat het procesdossier voldoende aanwijzingen bevat dat [verdachte] betrokken is bij strafbare voorbereidingshandelingen ter zake softdrugs. Echter die voorbereidingshandelingen zijn niet ten laste gelegd. Aan de verdachte wordt verweten de overtreding van artikel, 3 aanhef en onder B van de Opiumwet. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat het procesdossier onvoldoende wettig bewijs bevat op grond waarvan kan worden vastgesteld dat [verdachte] zich in de periode van 26 maart 2020 tot en met 15 maart 2021 schuldig heeft gemaakt aan een van de in dat artikel beschreven handelingen. De rechtbank spreekt [verdachte] daarom van dit feit vrij.
Bewijsmiddelen
Ter bevordering van de leesbaarheid van dit vonnis, heeft de rechtbank de bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring van de overige ten laste gelegde feiten opgenomen in bijlage II.
De rechtbank acht in de zaken met parketnummers 03/071379-21 en 03/256406-23 op grond van de bewijsmiddelen de ten laste gelegde feiten onder 2, 3, 5, 6 primair en 7 respectievelijk de ten laste gelegde feiten onder 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, op de wijze als onder 5.4 beschreven.
De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder als volgt.
Encrochatberichten
a.
De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat de Encrochatberichten van het bewijs uitgesloten dienen te worden vanwege schending van het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de genoemde berichten van het bewijs moeten worden uitgesloten omdat de verkrijging, de verwerking en de overdracht van de berichten onrechtmatig was wegens strijd met artikel 8 EVRM.
De rechtbank stelt voorop dat zij geen aanleiding ziet om uit te gaan van een andere vaststelling van de feitelijke gang van zaken zoals weergegeven in de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad en zij zal dan ook uitgaan van hetgeen de Hoge Raad heeft weergegeven in de beslissing van 13 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:913). Op basis van de stukken in het procesdossier en in lijn van de beslissing van de Hoge Raad concludeert de rechtbank dat de interceptie van Encrochat-data heeft plaatsgevonden in een Frans opsporingsonderzoek, met toestemming van een Franse rechter, op basis van Frans recht, met behulp van een Franse interceptietool en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in dat geval met zich meebrengt dat van de rechtmatigheid van die interceptie (en de daarop volgende verstrekking) moet worden uitgegaan. De Nederlandse strafrechter dient zich te onthouden van een oordeel over de rechtmatigheid van het in Frankrijk uitgevoerde onderzoek, alsook over de vraag of in dat verband artikel 8 EVRM is geschonden. Daarnaast concludeert de rechtbank - in lijn van de beslissing van de Hoge Raad - dat het (door de verdediging aangevoerde) gebrek aan informatie over (de rechtmatigheid van) de bewijsvergaring in Frankrijk er niet toe leidt dat het gebruik van de Encrochat-data in de strafzaak tegen [verdachte] inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
De rechtbank is van oordeel dat de data rechtmatig zijn verkregen en verwerpt de verweren van de raadsman. De cryptodata kunnen voor het bewijs worden gebruikt.
b.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de feiten waarvan de bewijsvoering is gebaseerd op Encrochatberichten op het standpunt gesteld dat voor de bewijsvoering alleen die Encrochatberichten gebruikt mogen worden die opgenomen zijn in het aanvullend proces-verbaal van 9 augustus 2023 ten aanzien van [verdachte] , dat opgemaakt is nadat de rechtbank daartoe op 30 januari 2023 opdracht aan het Openbaar ministerie had gegeven.
De rechtbank volgt het standpunt van de raadsman niet. Voor het bewijs van de ten laste gelegde feiten kan en zal geput worden uit het gehele procesdossier dat ter beoordeling aan de rechtbank voorligt. Er is geen rechtsregel die noopt tot het aanbrengen van de door de raadsman voorgestane beperking in de beraadslagingen.
c.
De rechtbank stelt ten aanzien van de feiten waar Encrochatberichten voor het bewijs worden gebezigd voorop dat zij de identificatie door de politie van [verdachte] als gebruiker van het Encrochataccount ‘ [nickname 2] ’, zoals vastgelegd in een proces-verbaal van bevindingen dat onderdeel uitmaakt van het dossier en opgenomen in bijlage II, betrouwbaar en bruikbaar acht. De bevindingen zijn helder en overtuigend. [verdachte] heeft deze identificatie weliswaar niet erkend en de raadsman hield een slag om de arm, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat dit account ten onrechte aan [verdachte] is toegeschreven. De raadsman heeft hierop verder ook geen verweer gevoerd.
De rechtbank stelt verder voorop dat zij de identificaties door de politie van [medeverdachte 2] als gebruiker van het Encrochataccount ‘ [nickname 1] ’, [medeverdachte 1] als gebruiker van Encrochataccount ‘ [nickname 3] ’, [medeverdachte 4] als gebruiker van Encrochataccount ‘ [nickname 4] ’ en [medeverdachte 3] als gebruiker van Encrochataccount ‘ [nickname 5] ’, zoals vastgelegd in de processen-verbaal die onderdeel uitmaken van het dossier en opgenomen in bijlage II, eveneens betrouwbaar en bruikbaar acht. De rechtbank ziet hier evenmin aanleiding om te veronderstellen dat deze accounts ten onrechte aan genoemde personen zijn toegeschreven.
De raadsman heeft hierop geen verweer gevoerd.
Dat maakt dat de rechtbank in de navolgende overwegingen ten aanzien van de feiten waar Encrochatberichten voor het bewijs worden gebezigd ervan uitgaat dat de communicatie met die accounts gevoerd is door en met [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 3] .
Feit 2 (03/071379-21; zaaksdossier 2)
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat op 15 januari 2021 rond 02:13 uur in Duitsland een bedrijfsauto, een Mercedes Sprinter met kenteken [kenteken 3] , is gestolen. Verbalisanten krijgen om 02:30 uur het verzoek te rijden naar de Broekweg te Schinveld. Op die locatie zou een GPS signaal uitstralen van een zojuist gestolen Mercedes Sprinter. Bij het aanrijden van de locatie komen verbalisanten een witte Audi met Duits kenteken en een hoge Mercedes bestelbus tegemoet. Verbalisanten trachten de voertuigen de doorgang te blokkeren, echter de witte Audi rijdt door en komt in botsing met de politieauto. De Audi stopt 40 meter verderop en de Mercedes Sprinter passeert de politieauto. De Mercedes Sprinter stopt. Verbalisanten zien een persoon uit de Mercedes Sprinter springen en naar de witte Audi rennen. De persoon stapt in de Audi en deze rijdt weg. De verbalisanten zien dat de achtergelaten Mercedes Sprinter, de gestolen Mercedes sprinter is met kenteken [kenteken 3] .
Gelet op het zeer korte tijdsbestek tussen de diefstal en het aantreffen van het gestolen voertuig en op het wegvluchten van de bestuurder, kan gevoeglijk worden aangenomen dat de bestuurder degene is geweest die de Mercedes Sprinter gestolen heeft. De vraag is dan wie deze bestuurder is geweest.
DNA
In de Mercedes Sprinter werd onder meer het stuur bemonsterd voor DNA-onderzoek. Daarbij is DNA-materiaal aangetroffen. Dit DNA-materiaal bleek een zogenoemd mengprofiel te zijn. Om een uitspraak te doen over het mogelijke donorschap van celmateriaal van [verdachte] in deze bemonstering is de likelihood-ratio methode toegepast. Daarbij worden de resultaten bezien in het licht van twee, elkaar uitsluitende hypothesen.
Hypothese 1: de bemonstering van het spoor bevat DNA van [verdachte] en 2 onbekende, niet verwante personen.
Hypothese 2: de bemonstering van het spoor bevat DNA van 3 onbekende, niet verwante
persoon.
De resultaten van het onderzoek zijn
zeer veel waarschijnlijker (10.000-1.000.000)wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
De rechtbank concludeert hieruit dat er DNA-materiaal van [verdachte] op het stuur is aangetroffen.
Zwijgrecht [verdachte]
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in samenhang met de resultaten van het DNA-onderzoek wijzen zodanig op de betrokkenheid van [verdachte] bij het delict wijzen, dat deze redengevend zijn voor het bewijs. Dit zelfs in die mate dat alleen een aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring van [verdachte] de rechtbank op andere gedachten zou kunnen brengen. [verdachte] heeft zich echter telkens beroepen op zijn zwijgrecht en deze verklaring niet willen geven. Dit betrekt de rechtbank bij haar selectie en waardering van het voorhanden bewijsmateriaal in het nadeel van [verdachte] .
Conclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat [verdachte] de Mercedes Sprinter in Duitsland heeft gestolen. De rechtbank acht daarbij tevens bewezen dat [verdachte] de diefstal heeft gepleegd met (ten minste) een ander. De rechtbank gaat ervan uit dat [verdachte] aanvankelijk gezeten is geweest in de Audi, dat er met de inzittende(n) van de Audi gezocht is naar een te stelen voertuig en dat, na de daadwerkelijke diefstal, de Audi de Mercedes heeft willen begeleiden naar de plaats waar deze gestald (of koudgezet) zou moeten worden, waarna [verdachte] waarschijnlijk weer overgestapt zou zijn in de Audi. Deze aanname leunt daarbij op het gegeven dat [verdachte] , toen een vlucht door politie-ingrijpen onmogelijk dreigde te worden, ook daadwerkelijk is overgestapt in de Audi, waarna deze met grote snelheid is weggereden.
Feit 3 (03/071379-21; zaaksdossier 3)
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af.
[verdachte] ( [nickname 2] ) communiceert via Encrochat op 5 april 2020 met zijn broer [medeverdachte 2] ( [nickname 1] ) over speed, de aankoop- en maakkosten van speed, de hoeveelheid liters en de bereidheid van Duitse klanten om 1400 per kilo te betalen. Op 21 en 26 april 2020 communiceert [verdachte] via Encrochat met ‘ [nickname 6] ’ en ‘ [nickname 7] ’ over pillen en dat hij eind deze week gaat smelten en olie gaat afdraaien. Op 22 april 2020 communiceert [verdachte] via Encrochat met ‘ [nickname 8] ’, ‘ [nickname 6] ’, ‘ [nickname 9] ’, ‘ [nickname 7] ’ en [nickname 10] . De berichten gaan over pillen, het ophalen van pillen, geld van pillen, het regelen van mdma en xtc zoveel als nodig, vers en van eigen maak. Op 10, 14 en 19 mei 2020 communiceert [verdachte] via Encrochat met ‘ [nickname 7] ’ over het afdraaien, 3 volle dagen vriezer, drogen en klaar. Verder wordt gecommuniceerd over de verkoop, bedrag en hoeveelheden en over het regelen van grondstoffen (onder meer: aceton) en poeder.
[medeverdachte 2] communiceert via Encrochat op 5 april 2020, 16 mei en 24 mei 2020 met zijn broer [verdachte] en ‘ [nickname 7] ’ over het regelen van een Duitse klant, over verdeling van verdiensten, over verkoop speed, over aankoopkosten per liter, winst per kilo speed, over hulp van zijn broer, over de kosten van mdma, het afdraaien van liters, het ophalen en verkopen van mdma.
Kortom: [verdachte] communiceerde duidelijk met zijn broer [medeverdachte 2] en anderen over speed (straatnaam voor (meth)amfetamine), aankoop van liters speed (amfetamine-olie), de verkoop van speed, de productie van speed, mdma en het regelen van (Duitse) klanten. Verder werd er nog gecommuniceerd over het regelen van grondstoffen, aankoop- en maakkosten en de winst. Gelet op de communicatie over en weer werkte [verdachte] intensief samen met zijn broer [medeverdachte 2] en anderen.
De rechtbank is echter met de verdediging van oordeel dat het procesdossier onvoldoende wettig bewijs bevat op basis waarvan kan worden vastgesteld dat [verdachte] in de periode van 26 maart 2020 tot en met 15 maart 2021 zich schuldig heeft gemaakt aan een der in artikel 2, aanhef en onder B, van de Opiumwet beschreven handelingen. Het procesdossier bevat namelijk geen bewijs waaruit blijkt dat er daadwerkelijk drugstransacties hebben plaatsgevonden. Evenmin blijkt uit het procesdossier dat er drugstransporten zijn afgevangen of dat er handelshoeveelheden harddrugs bij [verdachte] of zijn ‘kompanen’ zijn aangetroffen. In het procesdossier wordt verder geen gewag gemaakt van het aantreffen van drugslabs of stashplaatsen, waaraan [verdachte] kan worden gelinkt. De rechtbank spreekt [verdachte] derhalve partieel vrij van dit onderdeel van feit 3.
Conclusie
De rechtbank acht gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, met uitzondering van het gedachtestreepje dat betrekking heeft op de PGP-telefoon en met inkorting van de pleegperiode, wel bewezen dat [verdachte] in de periode van 26 maart 2020 tot en met
31 mei 2020 in de gemeente Heerlen en/of elders in Nederland het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van (meth)amfetamine heeft voorbereid en/of bevorderd, zoals ten laste gelegd onder feit 3. De rechtbank acht tevens de bijdrage van de broer [medeverdachte 2] en anderen zodanig substantieel en van zodanig gewicht dat er sprake is van de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat de Encrochatgesprekken die zijn gevoerd door/met het Encrochataccount [nickname 2] zonder steunbewijs onvoldoende bewijs opleveren. De rechtbank verwerpt dit verweer omdat de genoemde gesprekken steun vinden in de transcripties van de chatgesprekken van andere Encrochataccounts waaronder dat van [medeverdachte 2] en anderen. Er is sprake van meerdere bewijsmiddelen, nu het gaat om (meerdere) gesprekken met verschillende Encrochataccounthouders, in dit geval over (onder meer) (meth)amfetamine.
Feit 5 (03/071379-21)
De rechtbank acht gelet op het Encrochatberichtenverkeer tussen [verdachte] ( [nickname 2] ), [medeverdachte 2] ( [nickname 1] ), [medeverdachte 1] ( [nickname 3] ), [medeverdachte 4] ( [nickname 4] ) en [medeverdachte 3] ( [nickname 5] ) bewezen dat [verdachte] samen met de genoemde personen in de periode van 26 maart 2020 tot en met 15 maart 2021 in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, en op meerdere plaatsen in Duitsland, personenauto’s en bedrijfswagens heeft gestolen. De berichten zijn niets verhullend, helder en bieden een ware openbaring van de handel en wandel van genoemde verdachten in hun hoedanigheid als doorgewinterde autodieven. De rechtbank merkt terzijde nog op dat voor de bewijsvoering een infobevraging is opgenomen waaruit blijkt dat één van de (gestolen) bedrijfswagens als gestolen staat gesignaleerd.
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat de Encrochatgesprekken die zijn gevoerd door/met het Encrochataccount [nickname 2] zonder steunbewijs onvoldoende bewijs opleveren. De rechtbank verwerpt dit verweer omdat de genoemde gesprekken steun vinden in de transcripties van de chatgesprekken van andere Encrochataccounts, als benoemd en weergegeven. Er is sprake van meerdere bewijsmiddelen, nu het gaat om (meerdere) gesprekken met verschillende Encrochataccounthouders, in dit geval over het wegnemen van personenauto’s en bedrijfswagen in Nederland en Duitsland.
Feit 6 primair (03/071379-21)
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af.
Blijkens de aangifte van [aangever] is op 1 april 2020 zijn auto Audi S4, kenteken: [kenteken 1] ), te Mönchengladbach (Duitsland) weggenomen. Op 1 april 2020 communiceert [verdachte] ( [nickname 2] ) via Encrochat met de Encrochatsaccounts ‘ [nickname 3] ’ en ‘ [nickname 4] ’. Deze accounts worden toegeschreven aan respectievelijk [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] . Op 1 april 2020 communiceert [verdachte] met [medeverdachte 1] over een zwarte Audi S4 die hij ‘wel ken pakke’. [verdachte] vraagt aan [medeverdachte 1] of hij of [medeverdachte 4] foto’s van de auto kan maken. Hij vraagt verder van welk bouwjaar de auto is en/of het een automaat is. [medeverdachte 1] communiceert dat hij naar de auto toeloopt en gaat kijken of het een echte S4 is en dat de auto kort bij de autobaan in Mönchengladbach staat. [medeverdachte 1] communiceert verder dat hij met de telefoon van [medeverdachte 4] foto’s maakt. [verdachte] communiceert met [medeverdachte 1] ‘wie rijdt en laat de ander mij sturen’ en dat [medeverdachte 4] moet reageren. De foto’s worden niet verzonden vanwege een storing bij Encrochat. [medeverdachte 1] communiceert even later met [verdachte] dat hij ‘hen heeft’, ‘dat het een beest is’, ‘rustig rijdt’ en ‘echt goed remt’. [verdachte] communiceert op 1 april 2020 tevens met [medeverdachte 4] . Deze zegt dat ‘het mg platen heeft’ en dat hij ook geen foto’s kan verzenden. Op 2 april 2020 communiceert [verdachte] met [medeverdachte 1] waar hij de auto heeft neergezet. [verdachte] communiceert op 2 april 2020 met Encrochataccount ‘ [nickname 6] ’ over de zwarte S4 en dat die 2-3 dagen geleden gepakt is. Hij heeft een foto. ‘ [nickname 6] ’ communiceert dat hij de auto voor € 3.000 pakt. [verdachte] communiceert dat de jongen zegt dat het goed is en waar hij de auto wil hebben. ‘ [nickname 6] ’ communiceert dat de auto kan worden geplaatst op de Heerlerbaan, waarna [verdachte] communiceert dat hij het gaat regelen.
Kortom: [verdachte] communiceerde duidelijk op 1 april 2020 met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] over het wegnemen van een Audi S4 te Mönchengladbach. Blijkens de inhoud van de berichten waren [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] samen ter plekke in Mönchengladbach en gaven informatie door aan [verdachte] over de betreffende auto. Uit de berichten blijkt vervolgens dat de auto is weggenomen. [verdachte] communiceert op 2 april 2020 met [medeverdachte 1] waar de auto is weggezet. [verdachte] communiceert vervolgens met ‘ [nickname 6] ’ over de verkoop van de auto aan ‘ [nickname 6] ’ [verdachte] stuurt een foto waarop een Audi te zien is met vermoedelijk het Duits kenteken [kenteken 1] . ‘ [nickname 6] ’ wil de auto voor € 3.000 kopen. Na akkoord gaat [verdachte] regelen dat de auto op de plaats van bestemming komt die ‘ [nickname 6] ’ had aangegeven.
Conclusie
Gelet op de communicatie over en weer werkte [verdachte] intensief samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] . [verdachte] heeft de diefstal van de Audi S4 mede-geïnitieerd. Hij is van het begin af aan betrokken geweest bij het voornemen om de Audi S4 weg te nemen door een wezenlijke aansturende rol aan te nemen en te vervullen. [verdachte] is voor de diefstal als na de diefstal in direct contact blijven staan met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] . Nadat [verdachte] wist dat de auto was weggezet, heeft hij als verkoopbemiddelaar gehandeld. Voor de prijs van € 3.000 is de auto verkocht.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank anders dan de officieren van justitie bewezen dat [verdachte] samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] op 1 april 2020 de Audi S4 (kenteken: [kenteken 1] ) te Mönchengladbach (Duitsland) heeft gestolen. De rechtbank heeft ondanks het gegeven dat het kenteken niet goed te lezen is op de foto, geen enkele twijfel over het feit dat het de gestolen auto van aangever [aangever] betrof.
Feit 7 (03/071379-21)
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van deelneming aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht dient te worden vastgesteld dat er sprake is van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen ten minste twee personen, waarbij het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven. Uit de bewijsmiddelen moet derhalve duidelijk worden dat de verdachte behoort tot de organisatie. Daarnaast moet sprake zijn van enige, naar buiten gerichte activiteit die in nauw verband staat met de misdrijven die de organisatie nastreeft. Deze activiteit kan bestaan uit het (mede)plegen van de misdrijven, maar kan ook bestaan uit het feitelijk verrichten van hand- en spandiensten en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet zo zeer zijn te kwalificeren als een strafbare vorm van daderschap, maar wel zijn aan te merken als bovenbedoeld een aandeel hebben in of ondersteuning van gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Daarnaast dient verdachte in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie als oogmerk heeft het plegen van een of meer misdrijven. Wetenschap bij de verdachte in de vorm van voorwaardelijk opzet is op dit punt niet voldoende. Niet is vereist derhalve dat de verdachte enige vorm van opzet heeft gehad op een door de organisatie beoogd concreet misdrijf.
Op basis van de opgenomen bewijsmiddelen en overwegingen met betrekking tot de feiten 2, 3, 5 en 6 acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 26 maart 2020 tot en met 15 maart 2021 deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezighield met het stelen van personenauto’s en bedrijfswagens en met het plegen van voorbereidingshandelingen in het (hard)drugscircuit. [verdachte] en zijn broer [medeverdachte 2] hebben een initiërende, aansturende en coördinerende rol gespeeld in het stelen van de voertuigen. Ze stonden met de uitvoerders [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] (in wisselende samenstelling of alleen) in nauw contact op het moment dat de voertuigen werden gespot, bekeken en weggenomen. Bij elk voertuig dat werd weggenomen werd een plan besproken, opgezet en uitgevoerd. De uitvoerders hadden de beschikking over sleutels of een kastje waarmee ze de voertuigen in een ‘handomdraai’ konden wegnemen. Dat [verdachte] tevens een rol heeft gespeeld bij het verkrijgen van de apparatuur/sleutels om voertuigen weg te nemen is goed terug te lezen in de Encrochatgesprekken met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] . Na het wegnemen werden de voertuigen ‘weggezet’ om in het geheel of in onderdelen verkocht te worden. [verdachte] en [medeverdachte 2] speelden daarin (onder meer) een bemiddelende rol en maakten prijsafspraken met ‘derden’. Kortom: er is sprake van een duurzaam samenwerkingsverband tussen genoemde personen; zij vormden een organisatie met als oogmerk het stelen van personenauto’s en/of bedrijfswagens dan wel heling van die voertuigen. [verdachte] was overal bij betrokken.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen (onder 3) komt verder naar voren dat [verdachte] met [medeverdachte 2] en anderen gedurende een periode van een aantal maanden in georganiseerd verband voorbereidingshandelingen verrichte in het harddrugscircuit. [verdachte] , [medeverdachte 2] en anderen communiceerden over speed (straatnaam voor (meth)amfetamine), aankoop van liters speed (amfetamine-olie), de verkoop van speed, de productie van speed, mdma en het regelen van (Duitse) klanten. Verder werd er nog gecommuniceerd over het regelen van grondstoffen, aankoop- en maakkosten en de winst. Al met al: een duidelijk duurzaam samenwerkingsverband gericht op het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet.
Feiten 1 en 2 (03/256406-23)
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat op 13 september 2023 rond 23.30 uur in de gemeente Gulpen-Wittem een hekwerk van een perceel [adres 2] te Mechelen is vernield, toegang tot dat perceel is verkregen waarna getracht is een shovel te stelen die aan [naam bedrijf] toebehoorde. De politie heeft schuin tegenover het perceel een auto aangetroffen die op naam stond van [naam 1] , Hij heeft bekend dat hij samen met een ander ter plekke was en dat hij van plan was om de shovel te stelen. In de auto van [naam 1] is -na inbeslagname- op 14 september 2023 een heuptasje aangetroffen. Daarin bevonden zich een mobiele telefoon (Apple iPhone 13 Pro) en een pasjeshoudermapje met daarin een Nederlands rijbewijs en 2 ING bank betaalpassen op naam van [verdachte] . Uit onderzoek aan de gevonden telefoon, waarvan de rechtbank aanneemt dat deze van [verdachte] is, nu deze in een tasje zat met meerdere persoonlijke spullen van [verdachte] , bleek dat de telefoon op 13 september 2023 te 18:45:30 uur op vliegtuigstand werd gezet. [verdachte] heeft verklaard dat hij niets van een shovel afwist en dat het kon zijn dat hij in een eerder stadium het genoemde heuptasje in de auto van [naam 1] had laten liggen.
DNA
In het contactslot van de shovel trof de politie een grote sleutelbos aan. De sleutelbos werd in beslag genomen en bemonsterd voor DNA-onderzoek. Er werd een zogeheten DNA-mengprofiel veiliggesteld. Om een uitspraak te doen over het mogelijke donorschap van celmateriaal van [verdachte] in deze bemonstering is de likelihood-ratio methode toegepast. Daarbij worden de resultaten bezien in het licht van twee, elkaar uitsluitende hypothesen.
Hypothese 1: de bemonstering van het spoor bevat DNA van [verdachte] en 3 onbekende, niet verwante personen.
Hypothese 2: de bemonstering van het spoor bevat DNA van 4 onbekende, niet verwante
personen.
De resultaten van het onderzoek zijn
zeer veel waarschijnlijker (10.000-1.000.000)wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
De rechtbank concludeert hieruit dat er DNA-materiaal van [verdachte] op de sleutelbos is aangetroffen.
De verklaring van [verdachte]
De rechtbank overweegt dat de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in samenhang met de resultaten van het DNA-onderzoek zodanig op de betrokkenheid van [verdachte] bij de delicten wijzen, dat deze redengevend zijn voor het bewijs. Dit zelfs in die mate dat alleen een aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring van de verdachte de rechtbank op andere gedachten zou kunnen brengen. Die verklaring, met name over het aantreffen van zijn DNA op de sleutelbos en het feit dat de telefoon op de pleegdatum om 18:45:30 uur op de vliegtuigstand is gezet, is achterwege gebleven, terwijl juist deze bevindingen om een uitleg vragen. Immers het feit dat de telefoon op vliegtuigstand is gezet in de avond waarin de delicten hebben plaatsgevonden en dat [verdachte] niet heeft verklaard waarom dit is gebeurd, duidt erop dat de gebruiker erop bedacht is geweest zijn digitale “voetspoor” zo klein mogelijk te laten zijn. De rechtbank acht overigens de verklaring van de verdachte dat hij zijn heuptasje met zijn mobiele telefoon, bankpasjes en zelfs zijn rijbewijs kennelijk eerder en bovendien tussen de visspullen van [naam 1] in diens auto heeft laten liggen onaannemelijk. Het is hoogst onaannemelijk dat [verdachte] deze wezenlijke voorwerpen niet zou hebben gemist. Bovendien wekt het bevreemding dat pas, nadat [verdachte] door de politie werd benaderd, hij de voorwerpen op 21 september 2023 (deels) in ontvangst neemt. Van eigen initiatief daartoe is niets gebleken.
Conclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat bewezen is dat [verdachte] samen met [naam 1] het hekwerk heeft vernield en de shovel heeft proberen te stelen, op de wijze als hierna onder 5.4 omschreven.