Uitspraak
RECHTBANK Limburg
1.De procedure
- de conclusie van antwoord met de producties 1 t/m 27 van de Provincie;
- de brief van 24 mei 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte van [eiseres] met producties 83 t/m 86;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 17 januari 2024;
2.De feiten
.(object A) in eigendom overgedragen krijgt. In ruil daarvoor krijgt [eiseres] van de Provincie Limburg gronden met een omvang van 3,9476 ha. (object B) in eigendom overgedragen, zijnde de aanpalende gronden die [eiseres] op het oog had als nieuwe groeve voor de delfstoffenwinning (hierna te noemen: [naam 2] ).
ziet geen principiële bezwaren tegen een delfstoffenwinning op die locatie. Wat dat betreft zegt de gemeente zijn steun toe.” Daaraan wordt toegevoegd: “
Er moet nadrukkelijk gewaakt worden voor de belangen van de omwonenden en van de projectontwikkelaar die aan de voet van de ontgrondingslocatie een nieuwbouwwijk in ontwikkeling heeft. Het verkrijgen van draagvlak voor de delfstoffenwinning is voor de gemeente een belangrijke randvoorwaarde voor een verdere steun”.
een positief beeld is over het draagvlak voor delfstoffenwinning”. Teneinde zoveel mogelijk draagvlak te creëren wordt besloten tot het opstellen van een gebiedsvisie.
24 januari 2017. Deze reactie heeft als strekking dat het bericht van de Provincie in strijd is met de meest recente contacten met de Provincie én zowel feitelijk als juridisch onjuist is.
.
3.Het geschil
4.De beoordeling
1 januari 2024. Voor het inleidend kader met betrekking tot ontgronden is relevant de tot dan geldende wetgeving. Een partij die oppervlaktedelfstoffen (zand, grind, klei etc.) van de Nederlandse bodem wil afgraven – ontgronden genoemd – had tot 1 januari 2024 daarvoor een vergunning nodig op grond van het toen geldende artikel 3 lid 1 van de Ontgrondingen-wet. Artikel 8 lid 2 van die toenmalige wet bepaalde dat het bevoegd gezag voor het verlenen van die vergunning Gedeputeerde Staten van de provincie zijn. Een voorgenomen ontgronding moest passen binnen het planologisch kader. Dat kon een (ontwerp) bestemmingsplan zijn, een voorbereidingsbesluit of een beheersverordening (artikel 10 lid 2 van de toen geldende Ontgrondingenwet).
tussenvoegen in 3e regel: … Comparant sub 1 zich inspannen(inspanning is inclusief het maken van een PIP voor/door provincie Limburg)om aan comparant sub 2 …”.
.[eiseres] stelt weliswaar dat zij zich genoodzaakt heeft gezien tot die keuze, omdat de slagingskans daarbij volgens de Provincie het grootst zou zijn – hetgeen de Provincie betwist – maar de rechtbank stelt vast dat de keuze aan [eiseres] is overgelaten en dat zij deze keuze heeft gemaakt.
14 september 2021 door toezending van het als productie 55 overgelegde sonderende stuk van 13 september 2021. Volgens [eiseres] hebben Gedeputeerde Staten de ontgronding van [naam 2] niet met een positieve grondhouding aan de Statencommissie RLN gepresenteerd. Vele relevante aspecten – zoals het (grote) belang dat de Provincie destijds had bij de Ruilovereenkomst, de herhaalde toezeggingen van de Provincie richting [eiseres] over de start van de PIP-procedure en een toelichting op verschillende gebeurtenissen door de verschillende jaren – zijn in het sonderend stuk onvermeld gelaten, terwijl onnodig de nadruk is gelegd op het laatstelijk uitgevoerde draagvlakonderzoek, aldus [eiseres] . Provinciale en maatschappelijke belangen bij ontgronding zijn onvermeld gelaten. Daarbij is de Statencommissie met het sonderend stuk op het verkeerde been gezet. Waar op grond van beleid en rechtspraak heeft te gelden dat Provinciale Staten een integrale (belangen)afweging maakt, waarbij op het punt van draagvlak moet worden bezien of [eiseres] zich voldoende heeft ingespannen, voedt het sonderend stuk ten onrechte de gedachte dat alleen al een beperkt draagvlak op zich voldoende reden is om de beoogde ontgronding te blokkeren. Daar komt bij dat Gedeputeerde Staten ten tijde van het sonderend stuk op de hoogte waren van de Sibelco-uitspraak, waarin vergelijkbare omstandigheden speelden, zodat zij precies wisten hoe het element draagvlak moest worden gewogen.
5.De beslissing
mr. C.S. van den Pauwert en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2024.