ECLI:NL:RBLIM:2024:3125

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
AWB - 24 _ 2853
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep en voorlopige voorziening van milieuorganisaties tegen afwijzing handhaving Wet natuurbescherming in verband met golfbaanontwikkeling Parc Zaarderheiken

In deze zaak hebben verschillende milieuorganisaties beroep ingesteld tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg, waarbij hun verzoek om handhavend op te treden tegen overtredingen van de Wet natuurbescherming (Wnb) is afgewezen. De milieuorganisaties vrezen dat de dassenpopulatie in het gebied Parc Zaarderheiken ernstig in gevaar komt door de ontwikkeling van golfbanen, wat leidt tot verlies van hun foerageergebied. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het controlerapport, waarop de afwijzing is gebaseerd, voldoende inzicht biedt in de naleving van de voorwaarden van het ontheffingsbesluit. De voorzieningenrechter concludeert dat de vrees van de milieuorganisaties ongegrond is, omdat er voldoende functioneel foerageergebied aanwezig is en de dassen niet gedwongen worden hun burchten te verlaten. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen. De uitspraak is gedaan op 6 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 24/2853 en ROE 24/2905

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 juni 2024

op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam]te [vestigingsplaats] ,
[naam]te [vestigingsplaats] en
[naam]te [vestigingsplaats] , eiseressen,
(gemachtigden: drs. J.W.M. Baars en drs. J.P.M. Houba),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg, verweerder,

(gemachtigden: mr. B.M.C. Maas, R.B.M. Klok en L.J.A.H. Thijssen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam], te [vestigingsplaats] ,
(gemachtigde: mr. J.L. Stoop).

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder het door eiseressen ingediende verzoek om handhavend op te treden wegens overtreden van de Wet natuurbescherming (Wnb) afgewezen.
Bij besluit van 12 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar dat eiseressen tegen het primaire besluit hebben gemaakt, ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft nog een controlerapport van 13 mei 2024 toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2024. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Voor de derde-partij zijn [naam] en [naam] verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking getreden. Uit het overgangsrecht in artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet volgt dat op deze zaak het recht van toepassing is dat gold tot 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wet natuurbescherming, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing is.
2. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Wat ging er aan deze zaak vooraf en wat zijn de voor de zaak relevante feiten?
3. Bij besluit van 29 januari 2020 heeft de raad van de gemeente Venlo het bestemmingsplan “ [naam] ” vastgesteld. Het plan maakt onder meer een 18-holes golfbaan met bijbehorende voorzieningen mogelijk. Aan de gronden waarop de golfbaan is voorzien, is de bestemming "Recreatie - Natuur - golfbaan" toegekend. Deze gronden hebben een oppervlakte van ongeveer 75 ha, waarvan ongeveer 24 ha is bestemd voor intensieve functies van de golfbaan, zoals holes, een driving range, parkeren en een clubhuis. De overige gronden met deze bestemming worden ingericht als nieuwe natuur en landschap. Het hele plangebied heeft een omvang van ongeveer 270 ha. Naast de gronden die zijn bestemd voor de golfbaan is een oppervlakte van ongeveer 150 ha bestemd als "Natuur". De gronden met deze bestemming worden eveneens ingericht als nieuwe natuur en landschap. Dit bestemmingsplan is na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 april 2022 onherroepelijk geworden [1] . In die uitspraak is onder meer overwogen dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat de Wet natuurbescherming (Wnb) op voorhand niet aan uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Daarbij wijst de Afdeling op het besluit van verweerder van 14 mei 2020, waarin dat wordt bevestigd.
4. Bij genoemd besluit van 14 mei 2020 heeft verweerder aan [naam] (hierna: [naam] ) ontheffing verleend van de verbodsbepalingen als bedoeld in de artikelen 3.5 en 3.10 van de Wnb in verband met de werkzaamheden rond de Annahoeve die als clubhuis/restaurant voor de golfbaan wordt ingericht. Verder heeft verweerder beslist dat voor de overige werkzaamheden in het [naam] in verband met de aanleg van de golfbaan en nieuwe natuur geen sprake is van activiteiten waarvoor een ontheffing op grond van de Wnb is vereist (een zogenoemde positieve afwijzing). Volgens verweerder blijkt uit de uitgevoerde onderzoeken en opgestelde rapporten [2] dat door aanleg van faunatunnels en een ecoduct het compensatiegebied ten noorden van [naam] ook voor de dassen uit [naam] bereikbaar is gedurende de uitvoering van de werkzaamheden. Verder wordt binnen het gebied, waarin 2 dassenburchten zijn gelegen, nieuw fourageergebied aangelegd en bestaand gebied opgewaardeerd. Er wordt 4,52 ha primair fourageergebied vernield dat wordt gecompenseerd door de aanleg van 5,42 ha nieuw primair leefgebied. Het verlies van 22 ha secundair leefgebied wordt gecompenseerd door de aanleg van 11 ha primair leefgebied.
5. Eiseressen hebben tegen het besluit van 14 mei 2020 bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 4 februari 2021 [3] heeft de voorzieningenrechter het besluit geschorst tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Verweerder heeft op 21 april 2021 het bezwaar van eiseressen ongegrond verklaard. Eiseressen hebben daartegen beroep ingesteld en een voorlopige voorziening gevraagd. Bij uitspraak van deze rechtbank van
9 december 2022 [4] heeft de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover dit een positieve afwijzing bevat en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseressen. De voorzieningenrechter heeft daartoe - kort gezegd - overwogen dat met een positieve afwijzing in plaats van een ontheffing de inrichtingsmaatregelen niet op voorhand voldoende verzekerd zijn. Verder is monitoring volgens het dassenplan en het ecologisch werkprotocol en het beheer ook na afloop van de werkzaamheden bij een positieve afwijzing niet door (handhaafbare) voorschriften verzekerd.
6. [naam] heeft tegen de uitspraak van de rechtbank van 9 december 2022 hoger beroep ingesteld bij de Afdeling. Bij besluit van 6 februari 2023 heeft verweerder ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank een nader besluit (als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb) genomen, waarbij het besluit van 14 mei 2020 gedeeltelijk is ingetrokken voor wat betreft de positieve afwijzing voor de werkzaamheden met betrekking tot de aanleg van nieuwe natuur en de golfbaan. Bij het besluit van 6 februari 2023 is voor de werkzaamheden in het kader van het ontwikkelen van 100 ha nieuwe natuur en de aanleg en het gebruik van een golfbaan ook een ontheffing op grond van artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wnb verleend. De ontheffing is geldig tot 1 januari 2025 en daaraan zijn 21 voorschriften verbonden die van kracht blijven na afloop van de periode van de ontheffing.
6.1.
Eiseressen hebben naar aanleiding van het nadere besluit van 6 februari 2023 de voorzieningenrechter van de Afdeling verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 27 juni 2023 [5] heeft de voorzieningenrechter dat verzoek na een belangenafweging afgewezen. De voorzieningenrechter heeft daarbij gewezen op de voorschriften die aan de ontheffing zijn verbonden over compensatie en beheer. Zo dienen de voorgenomen maatregelen te worden uitgevoerd volgens het dassenplan, het ecologisch werkprotocol en de “ [naam] ”. Verder heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat in de monitoringsrapportages van het bureau [naam] is beschreven dat verschillende compensatie- en beheermaatregelen in uitvoering zijn en de dassenpopulatie in de afgelopen jaren is toegenomen, terwijl de werkzaamheden al een aantal jaren plaatsvinden en inmiddels in een vergevorderd stadium zijn.
7. Door of namens eiseressen zijn sinds 2021 bij verweerder verzoeken om handhaving ingediend met betrekking tot de das in het gebied [naam] . Laatstelijk op 28 juni 2023 hebben zij verweerder verzocht om handhaving met betrekking tot overtredingen van artikel 3.10 van de Wnb als gevolg van de verdere ontwikkelingen in het gebied [naam] , die het voortbestaan naar de toekomst van de nog aanwezige, maar steeds kleiner wordende, dassenpopulatie in het gebied verder ernstig in gevaar brengen als gevolg van het verlies van het gehele oorspronkelijke foerageergebied zonder dat er functioneel foerageergebied voor in de plaats is gekomen. Eiseressen vorderen dat per direct alle werkzaamheden in het gebied worden stilgelegd en dat zo snel mogelijk ongeveer 100 ha per burcht aan bewezen functioneel leefgebied wordt aangelegd. Als bijlage bij het verzoek hebben eisers een kaart met de (2) permanent bewoonde hoofdburchten in het gebied Parc Zaarderheiken en fotomateriaal over de actuele stand van zaken gevoegd.
8. Bij het primaire besluit heeft verweerder het handhavingsverzoek afgewezen. Verweerder is nagegaan of de voorschriften van de ontheffing van 6 februari 2023 worden nageleefd. Door een toezichthouder is op 6 september 2023 een fysieke controle uitgevoerd, waarvan op 4 oktober 2023 een controlerapport is opgemaakt. In dat rapport wordt verwezen naar de voortgangsrapportage juli 2023 en de rapportage “Wildcamera-onderzoek Dassenburchten [naam] 2023”. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de controle afdoende blijkt dat er geen overtredingen van de relevante voorschriften uit de ontheffing hebben plaatsgevonden. Er bestaat daarom volgens verweerder geen aanleiding om handhavend op te treden tegen de werkzaamheden die plaatsvinden binnen [naam] . Met name is onderzocht of wordt voldaan aan voorschrift 11 van de ontheffing, waarin is bepaald dat te allen tijde (tijdens en na de gefaseerd uit te voeren werkzaamheden) minimaal 62 ha foerageergebied binnen het plangebied voor de das beschikbaar moet blijven. Volgens de controle wordt aan dat voorschrift voldaan. Geheel ten overvloede is in het controlerapport ook onderzocht of sprake is van een mogelijke overtreding van artikel 3.10, eerste lid, onder b, van de Wnb, doordat het foerageergebied zodanig wordt aangetast dat de dassenclan op enig moment in zijn geheel vertrekt of de omvang van de groep geleidelijk afneemt waardoor geconcludeerd moet worden dat de functionaliteit van de vaste voortplantings- of rustplaats wordt aangetast [6] . Volgens de toezichthouder en verweerder is ook daarvan niet gebleken.
9. Eiseressen hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en aangevoerd dat het uitgevoerde onderzoek onvolledig en niet adequaat is. Volgens eiseressen wordt zonder feitelijke onderbouwing geconcludeerd dat aan de voorwaarden waaronder de ontheffing is verleend, wordt voldaan. Zij betogen dat van compensatie in het geheel geen sprake is waarbij komt dat de voorwaarden van de ontheffing volgens hen ontoereikend zijn. De vereiste 62 ha aan foerageergebied is, gezien de samenstelling van de bodem bij lange na niet toereikend om in de 2 hoofdburchten een levensvatbare dassenpopulatie in stand te houden. Ook is volgens eiseressen ten onrechte geconcludeerd dat er in 2023 nog jonge dassen zijn geboren. Er verdwijnt wel degelijk foerageergebied met als gevolg dat de dassenpopulatie afneemt, aldus eiseressen. Dat levert volgens hen een ernstige overtreding van de Wnb op. Bij het bezwaar is de notitie “Regenwormen en territoriumgrootte” [7] en het “Rapport Baars 2” gevoegd met een foto-overzicht van de recente ontwikkelingen en toestand van het foerageergebied [naam] .
10. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar volgens het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften provincie Limburg van 8 februari 2024 ongegrond verklaard. Verweerder handhaaft zijn standpunt dat uit de controle blijkt dat de relevante ontheffingsvoorschriften, waaronder de voorschriften die zien op het beheer van het plangebied volgens de Beheerparagraaf [naam] 2013, worden nageleefd. Uit het controlerapport blijkt dat binnen diverse clusters recent was gemaaid en dat er fruitbomen waren geplant. Verder blijkt uit het document “Wildcamera-onderzoek Dassenburchten [naam] 2023” dat er in beide burchten 3 jonge dassen aanwezig zijn. Verweerder bestrijdt dat 62 ha foerageergebied in dit geval onvoldoende is omdat dat afhankelijk is van het voedselaanbod en de kwaliteit van het leefgebied. Verder blijkt volgens het controlerapport ook niet dat de dassen door voedselgebrek worden gedwongen hun burchten te verlaten, zoals eiseressen betogen. Dat door verlies aan foerageergebied als gevolg van de ontwikkeling van het plangebied de dassenpopulatie in 2022 ten opzichte van 2019 zou zijn afgenomen blijkt eveneens niet uit de controle. Verweerder merkt op dat die stelling ook niet werd gevolgd door de voorzieningenrechter van de rechtbank [8] .
Wat zijn de beroepsgronden van eiseressen?
11. Eiseressen voeren tegen het bestreden besluit aan dat zij zich gedwongen voelen om nu een vierde opeenvolgend verzoek om handhaving te doen omdat in het veld is gebleken dat met voortvarendheid aan de realisatie van het golfterrein wordt gewerkt, maar geen enkele poging wordt gedaan om invulling te geven aan de (voorschriften van de) ontheffing van 6 februari 2023. Ten aanzien van laatstgenoemd besluit verwijzen eiseressen naar de daarop door de heer [naam] geleverde kritiek waarin wordt gesteld dat de ontheffing onvoldoende specifiek is omdat onvoldoende duidelijk is wat, waar, door wie, hoe en wanneer de voorgeschreven maatregelen worden uitgevoerd [9] . Ook is rapport “Baars 2” bijgevoegd. Daaruit blijkt dat de voortgangsrapporten van [naam] en controlerapporten van verweerder een onjuist beeld geven over het beheer en de aanleg van foerageergebied. Eiseressen handhaven hun standpunt dat er geen 62 ha primair leefgebied aanwezig is en ook dat dit onvoldoende qua omvang is. De bodem van [naam] bestaat uit zandgrond en daarin zitten nauwelijks regenwormen, het stapelvoedsel van de das. Het huidige gebied bevat geen tot nauwelijks voedsel voor de aanwezige dassenpopulatie en er is dus geen, althans ruim onvoldoende, functioneel foerageergebied aanwezig. Uit het eigen onderzoek blijkt dat nieuw functioneel foerageergebied ook niet tot stand is gebracht sinds de aanvang van de werkzaamheden. Dat zou wel eerst moeten gebeuren voordat de werkzaamheden mogen plaatsvinden.
11.1.
Het onderhoud van de nog aanwezige graslanden (kort maaien) vindt ook niet plaats. Volgens eiseressen moet niet de huidige minimale bezetting van de burchten uitgangpunt zijn, maar moet van normaal functionerende burchten worden uitgegaan. De jonge dassen die zijn waargenomen, zijn jaarlingen uit 2022. Er zijn dus geen nieuwe jongen geboren in 2023 hetgeen er ook op duidt dat er geen goede voortplanting plaatsvindt, aldus eiseressen. Ook in 2024 is er geen reproductie. De bewoningsgraad van de beide burchten loopt sterk achteruit. Van de aanwas uit 2022, toen in totaal 7 jonge dassen zijn geboren, is volgens eiseressen niets over. Dit kan er wel degelijk toe gaan leiden dat de dassen hun burchten op korte termijn gaan verlaten door de werkzaamheden. Eiseressen betogen dat zij zich niet kunnen voorstellen dat zij bij de voorzieningenrechter niet weersproken hebben dat dat de populatie tijdens de werkzaamheden is gegroeid. Volgens eiseressen is er inmiddels een enorm tekort aan foerageergebied en dus aan voedsel ontstaan. De dassen proberen nu hoofdzakelijk in de naaldbossen van [naam] nog wat voedsel te vinden wat blijkt uit het feit dat de dassen allemaal een zwarte neus hebben tot aan de ogen. Dat komt door het gewroet in de zwarte humuslaag van de bossen, aldus eiseressen. Eiseressen uitten hun verbazing erover dat verweerder zo lang er nog procedures lopen geen gebruik wil maken van hun voorstel om samen in het plangebied te gaan kijken wat er misgaat en wat noodzakelijk is om de das te behouden. Dat geldt ook voor de weigering om het filmmateriaal te bekijken dat eiseressen bij de burchten hebben verzameld. Eiseressen hebben daarom geen vertrouwen in de wijze waarop verweerder zijn handhavingstaak nu vervult en in de toekomst zal gaan vervullen als het golfterrein in gebruik is genomen. Dan zal de huidige situatie voor de dassen nog verder verslechteren, aldus eiseressen. Zij verzoeken het beroep gegrond te verklaren, het bestreden besluit te vernietigen en verweerder op te dragen de huidige werkzaamheden per direct stil te leggen.
12. In het verzoek om voorlopige voorziening is verzocht een passende voorlopige voorziening te treffen, inhoudende een direct ingaand verbod om nog verdere werkzaamheden in het [naam] uit te voeren, die het foerageergebied en leefgebied van de das kunnen/zullen aantasten, dan wel een andere passende maatregel te treffen, die hetzelfde effect zal sorteren.
Wat zijn de overwegingen van de voorzieningenrechter?
13. Eiseressen zijn het niet eens met de ingrepen die in [naam] plaatsvinden omdat zij van mening zijn dat die een overtreding van de Wnb opleveren, waartegen verweerder handhavend zou moeten optreden. De voorzieningenrechter stelt voorop dat, zoals hiervoor is aangegeven, voor de ontwikkeling van [naam] op 6 februari 2023 een ontheffing is verleend op grond van artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wnb. Dat besluit is in werking getreden, maar nog niet onherroepelijk omdat daarover nog een procedure loopt bij de Afdeling. Nu het besluit (vooralsnog) van kracht is, vormt dat voor verweerder het relevante toetsingskader om te beoordelen of sprake is van overtreding van de Wnb. De voorzieningenrechter ziet daarbij overigens geen grond voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat het besluit van 6 februari 2023 bij de Afdeling geen stand kan houden, omdat voor de ontwikkeling van [naam] geen ontheffing van de Wnb (ook niet onder voorwaarden) kon worden verleend.
14. Naar aanleiding van het betoog ter zitting dat verweerder handhavend had moeten optreden tegen [naam] omdat die de werkzaamheden feitelijk uitvoert zonder over een ontheffing te beschikken nu die aan [naam] is verleend, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
15. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal een bestuursorgaan in de regel handhavend moeten optreden als sprake is van overtreding van een wettelijk voorschrift. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan het bestuursorgaan van handhavend optreden afzien, namelijk als er een concreet zicht op legalisatie bestaat of als handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.
Hieruit volgt dat het tot handhaving bevoegd gezag eerst moet vaststellen of er sprake is van een overtreding waartegen in beginsel handhavend dient te worden opgetreden. Vervolgens komt de vraag aan de orde wie als overtreder van dat voorschrift kan worden aangemerkt en of er bijzondere omstandigheden zijn om van handhavend optreden af te zien.
16. Omdat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat de Wnb niet is overtreden en hij daarom niet bevoegd is om handhavend op te treden, is de vraag naar het overtrederschap niet aan de orde. Het enkele feit dat de ontheffing op naam van [naam] is gesteld en niet op naam van [naam] , die als erfpachter de werkzaamheden, waarvoor de ontheffing is verleend, feitelijk uitvoert, betekent niet dat laatstgenoemde al daarom de Wnb overtreedt. [naam] maakt gebruik van de aan [naam] verleende ontheffing en dient zich aan de daarin opgenomen voorschriften te houden omdat zij anders als ‘fysieke dader’ in overtreding is. Het verbod van artikel 3.10, eerste lid, onder b, van de Wnb geldt immers voor iedereen. Omdat [naam] het project uitvoert maakt zij feitelijk gebruik van de aan [naam] verleende ontheffing en gelden de daarin opgenomen voorschriften ook voor haar. Het betoog slaagt niet. De voorzieningenrechter komt dus toe aan de vraag of sprake is van een overtreding van de (voorschriften uit) de ontheffing.
17. Eiseressen hebben bij de behandeling ter zitting desgevraagd verduidelijkt dat zij ervoor vrezen dat de dassen over een aantal jaren het gebied zullen moeten verlaten omdat er na de kaalslag van het gebied structureel onvoldoende voedsel voor de das is. De kern van hun bezwaar is dat zij betwisten dat er blijvend minimaal 62 ha aan foerageergebied aanwezig is, zoals in de ontheffingsvoorschriften is bepaald, omdat de als zodanig in aanmerking genomen gronden feitelijk geen voedsel voor de das leveren. Op de golfbanen worden bestrijdingsmiddelen gebruikt en worden de dassen geweerd. Het overige als foerageergebied aangewezen gebied bestaat grotendeels uit zand- en heidegrond, waarin geen basisvoedsel (regenwormen) zit, waardoor de dassen noodgedwongen in de voedselarme naaldbossen foerageren. Omdat het hele gebied, zoals het erbij ligt, ongeschikt is als foerageergebied, is de dassenpopulatie door voedselgebrek inmiddels al afgenomen. De das zou over een aantal jaren geheel uit het gebied kunnen verdwijnen omdat van de in de ontheffing voorgeschreven herinrichting tot geschikt (primair dan wel secundair) foerageergebied en het beheer daarvan volgens eiseressen tot dusver niets terecht is gekomen. Verder hebben eiseressen op zitting erop gewezen dat het compensatiegebied windpark, waarnaar de dassen zouden moeten kunnen uitwijken, voor allerlei activiteiten wordt gebruikt waardoor dat totaal ongeschikt is als foerageergebied.
18. De voorzieningenrechter dient te beoordelen of verweerder naar aanleiding van het ingediende verzoek om handhaving zorgvuldig heeft onderzocht of aan de voorschriften van de ontheffing, waaronder met name het voorschrift 11 dat te allen tijde minimaal 62 ha aan foerageergebied voor de das aanwezig moet zijn, wordt voldaan. Daarvoor moet worden beoordeeld of de vastgestelde of waargenomen feiten en omstandigheden, waarop verweerder het bestreden besluit baseert, door een ter zake deskundige persoon op een duidelijke en controleerbare wijze zijn vastgelegd. Dat kan geschieden in een schriftelijke rapportage, maar ook met foto’s of ander bewijsmateriaal. Duidelijk moet zijn waar, wanneer en door wie de feiten en omstandigheden op basis waarvan de weigering handhavend op te treden is genomen, zijn vastgesteld of waargenomen [10] .
19. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoet de controle van 6 september 2023 en het daarvan opgemaakte rapport van 4 oktober 2023 aan de daaraan te stellen eisen. In het rapport zijn de werkzaamheden en de aanwezige primaire, secundaire en op te waarderen foerageergebieden en ook de voortgang van de inrichting en het beheer gecontroleerd mede aan de hand van de gegevens beschreven in de voortgangsrapportage [11] . Daarbij is aan de hand van het programma “Atlas Limburg” met satellietbeelden de oppervlakte opgemeten van het toegankelijke foerageergebied. Op basis daarvan is gecontroleerd en vastgesteld dat in [naam] tijdens de gefaseerd uitgevoerde werkzaamheden meer dan 62 ha functioneel foerageergebied aanwezig is (geweest). Daarmee wordt voldaan aan voorschrift 11, het dassenplan en het ecologisch werkprotocol en kan ook aangenomen worden dat de dassen niet door de ingrepen worden gedwongen door voedselgebrek hun burchten te verlaten. Dit wordt bevestigd door camera onderzoek [12] . Anders dan eiseressen betogen heeft de toezichthouder wel verduidelijkt wat in het controlerapport onder primair en secundair foerageergebied wordt verstaan. Primair foerageergebied is gebied waarin het grootste deel van het jaar voedsel gevonden kan worden, zoals vochtige weilanden, hoogstamboomgaarden, oude structuurrijke eikenbossen en bemeste graslanden. In secundair foerageergebied kan niet jaarrond voedsel worden gevonden. Dit zijn akkers, ruigten en dergelijke. Het betoog van eiseressen dat aan herinrichting van foerageergebied en het beheer daarvan niets is gedaan, vindt geen steun in het controlerapport en het daarbij gevoegde fotomateriaal. Deze beroepsgrond slaagt niet.
20. Naar aanleiding van het betoog van eiseressen dat het terrein van de golfbanen ongeschikt is voor de das en dat door de werkzaamheden het (hele) gebied ongeschikt is gemaakt als foerageergebied omdat dit grotendeels uit zand- en heidegrond bestaat waarin de dassen geen voedsel vinden, heeft verweerder ter zitting terecht erop gewezen dat het hele projectgebied ongeveer 270 ha omvat, waarvan ongeveer 24 ha intensief zal worden gebruikt als golfbaan. In het overige gebied wordt natuur hersteld. Verder is ter zitting toegelicht dat in samenwerking met een ecoloog bodemonderzoek heeft plaatsgevonden. Bij het opgewaardeerde gebied zijn in juni 2023 grondmonsters genomen waaruit is gebleken dat daarin bodemleven aanwezig is, zoals insecten die ook voor dassen als voedsel kunnen dienen.
21. Verweerder heeft verder gewezen op de zeer recent nog uitgevoerde controles van 7 en 13 mei 2024 waarvan op 13 mei 2024 een rapport is opgemaakt. Daarin is de meest actuele situatie mede op basis van wildcamera onderzoek vastgelegd om de dassenactiviteit bij beide burchten vast te stellen. De dassenpopulatie is ook volgens de toezichthouder en verweerder door de ingrepen in het gebied weliswaar wat afgenomen maar in 2024 zijn weer 2 jongen geboren in burcht 2 die daar in elk geval met de moederdas verblijven. In burcht 1 zijn ook minimaal 3 volwassen dassen aangetroffen en tevens is ten zuiden van het plangebied een nieuwe, niet eerder bekende, door dassen bewoonde burcht aangetroffen. Daarbij komt dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat uit het aantreffen van een nieuwe dassenburcht buiten het plangebied blijkt dat de dassen ook elders foerageren en niet alleen op [naam] als foerageergebied zijn aangewezen. De beroepsgrond dat er binnen [naam] geen geschikt foerageergebied meer aanwezig is, slaagt niet.
22. Over het gebruik van het compensatiegebied windpark heeft verweerder toegelicht dat ter plaatse meerdere controles zijn uitgevoerd die in het controlerapport van 4 oktober 2023 zijn vermeld en beschreven. Tegen de aanwezigheid van de motorclub is door de gemeente opgetreden en verweerder heeft poorten geplaatst. Verder werd het terrein door [naam] voor opslag gebruikt en ook daaraan is een einde gemaakt. Het gebied is nu afgesloten en is inmiddels ingezaaid. Daarna zal verder beheer worden uitgevoerd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt hieruit dat dit gebied alsnog geschikt wordt gemaakt als foerageergebied. De beroepsgrond is terecht voorgedragen omdat dit compensatiegebied ten tijde van het bestreden besluit geen foerageergebied was, maar dat neemt niet weg dat er voldoende voedsel voor de das binnen en buiten [naam] aanwezig is zodat deze daar niet in zijn voortbestaan wordt bedreigd.
23. Naar aanleiding van de vrees dat de dassen het gebied binnen een paar jaar zullen gaan verlaten, heeft verweerder er ten slotte verder nog op gewezen dat de golfbanen inmiddels nagenoeg geheel zijn aangelegd. Er resteren nog 2 holes die, ieder voor de helft, worden aangelegd. De activiteiten bevinden zich in de laatste fase en aan de verstoring door de herinrichting en de negatieve effecten daarvan komt nu een einde. De aangelegde hagen, boomgaarden en korte graslanden zullen een steeds merkbaarder positief effect gaan opleveren voor de dassen. Na het einde van de inrichtingsfase komt de nadruk op het beheer van het gebied te liggen wat eveneens een positief effect zal hebben, mede omdat dit beheer op een hoger niveau dan vóór de ontwikkeling van het gebied plaatsvindt. Zo is ter zitting vermeld dat er bijvoorbeeld op zeer korte termijn nog 240 m³ stalmest over de graslanden kan worden uitgereden. Op grond van het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich - vooropgesteld dat het beheer ook in de toekomst op peil blijft - op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de vrees dat de in het gebied aanwezige dassen wegens voedselgebrek binnen een paar jaar [naam] zullen moeten verlaten, ongegrond is.
Wat is de conclusie in deze zaak?
24. Op grond van voorgaande overwegingen is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder toereikend heeft onderbouwd dat aan de voorschriften van de ontheffing van
6 februari 2023 wordt voldaan. Verweerder heeft zich ook op goede gronden op het standpunt gesteld dat geen sprake is van overtreding van de Wnb waartegen handhavend dient te worden opgetreden. Het beroep is daarom ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.A. Timmers, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 6 juni 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 24 juni 2024.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Uitspraak van 20 april 2020, ECLI:NL:RVS:2022:1150.
2.“Dassenplan Parc Zaarderheiken” van 5 juni 2019, zoals aangepast op 25 juni 2019 en 21 oktober 2019 van Bureau Meervelt, een Inrichtingsplan en “Ecologisch werkprotocol Inrichting Parc Zaarderheiken” van 26 juni 2019, aangevuld op 20 oktober 2019 van Bureau Meervelt.
3.Uitspraak van 4 februari 2011, ECLI:NL:RBLIM:2021:915.
4.Uitspraak van 9 december 2022, ECLI:NL:RBBLIM:2022:9889.
5.Uitspraak van 27 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2454.
6.Verweerder verwijst voor dit criterium naar de uitspraak van de Afdeling van 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1457.
7.Rapport van 7 januari 2021 van Dr. Ir. J.J. Schröder van de Stichting Valouwe Natuur.
8.Uitspraak van 9 december 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:9889, r.o. 21.
9.Rapport voorzitter Stichting Valouwe Natuur, Dr. Ir. J.J. Schröder, van 14 maart 2023
10.onder meer de uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1179.
11.Voortgangsrapportage en planning inrichtingsmaatregelen Dassenplan Parc Zaarderheiken van juli 2023 (voortgangsrapportage 7).
12.Rapportage Wildcamera-onderzoek Dassenburchten Zaarderheiken 2023, uitgevoerd en opgesteld door Faunafex Nederweert, in opdracht van Bureau Meervelt.