6.1Deze uitzondering is in principe bedoeld voor een zeer beperkte categorie van beroepen. Gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van de uitzonderingsmogelijkheid moet daarbij met name te worden gedacht aan ‘seizoensgebonden werkzaamheden, respectievelijk werkzaamheden in bedrijfstakken die in de zomermaanden een piekproductie kennen, waardoor het voor het gezin feitelijk onmogelijk is in die periode vakantie op te nemen. Dat zijn bijvoorbeeld de agrarische sector en horeca.’
7. De voorzieningenrechter overweegt dat de horecasector waarin verzoekster werkzaam is bij uitstek een bedrijfstak en/of een categorie beroep is die valt onder genoemde bijzondere gevallen vallen die vrijstelling kunnen krijgen van de verplichting hun kind een school te laten bezoeken. De vraag of er sprake is van seizoensgebonden werkzaamheden, dan wel piekdrukte staat ook niet ter discussie. Verweerder erkent dat verzoekster werkzaam is in de horecasector en dat zij zonder meer met piekdrukte tijdens en rond de vakanties te maken heeft. De vraag die ter beoordeling voorligt is of het voor verzoekster en haar gezin feitelijk onmogelijk is om in de schoolvakanties een vakantie op te nemen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat dit niet het geval is en dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid.
Waarom is het besluit onzorgvuldig?
8. Verzoekster heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter haar standpunt dat zij niet met haar gezin in een andere schoolvakantie met vakantie kan gaan, uitgebreid onderbouwd. De voorzieningenrechter tekent hierbij aan dat verzoekster, als werknemer, in een andere bewijspositie verkeert dan bijvoorbeeld een zelfstandig ondernemer. Verzoekster heeft verder gewezen op de informatiefolder 'Leerplicht gemeente Venlo’ en de website van de Rijksoverheid, waaruit niet duidelijk blijkt welke informatie verzoekster moet overleggen, anders dan de stukken die zij al heeft ingediend. Verweerder verlangt meer van verzoekster dan een werkgeversverklaring, maar is daarbij onvoldoende duidelijk geweest over wat verzoekster moet aantonen om voor verlof in aanmerking te komen. Verweerder heeft in het primaire besluit aangegeven dat verzoekster niet in aanmerking komt voor verlof alleen omdat zij in loondienst is. In bezwaar heeft verweerder dat standpunt verlaten, maar niet duidelijk aangegeven wat zij van verzoekster, als medewerker in loondienst, verwacht qua onderbouwing. Pas tijdens de zitting bij de rechtbank heeft verweerder hier iets meer duidelijkheid over gegeven. Nu het onvoldoende duidelijk was wat er van verzoekster werd verlangd en/of wat verzoekster moest overleggen ter onderbouwing van haar standpunt is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid.
Waarom is er een motiveringsgebrek?
9. Verzoekster heeft ter onderbouwing van haar aanvraag en in bezwaar en beroep onder andere het volgende overgelegd:
- Een verklaring van haar werkgever waar onder meer in staat: “
- Een financieel overzicht van [naam] met omzetverdeling seizoenen en schoolvakanties 2023. Hierin is de omzet van de verschillende vakantieperiodes (in Nederland, België en Duitsland) afgezet tegen de periodes van het laagseizoen.
- Een Alcoholwetvergunning waarin de naam van verzoekster als één van de zeven leidinggevenden voorkomt met daarbij haar SHV diploma.
- Haar arbeidsovereenkomst met [naam] onder meer het volgende in staat: “
10. Ook is verzoeksters werkgever zowel bij de hoorzitting in bezwaar als tijdens de zitting op de rechtbank aanwezig geweest. Uit de verklaring van de werkgever maakt de voorzieningenrechter het volgende op: Het resort omvat drie verschillende horecagelegenheden. In de zomer werken daar veel jonge onervaren medewerkers, die een ervaren leidinggevende nodig hebben om ze te begeleiden. De 7 leidinggevenden die op de alcoholwetvergunning staan, zijn verantwoordelijk voor de leidinggevende taken op de drie locaties. Twee van deze leidinggevenden zijn de werkgever zelf en de operationeel manager, die zich vooral met andere werkzaamheden dan het directe leidinggeven aan vakantiekrachten bezighouden. Het is moeilijk voldoende personeel te vinden. Er staat sinds november een vacature open voor een leidinggevende, die tot dusverre nog niet is vervuld. Hierdoor is er al extra werkdruk voor de vaste werknemers. Het overgrote deel van de omzet wordt in de vakantieperiodes behaald. Ongeveer 75%. Het is daarom niet mogelijk om in die periodes verlof toe te kennen aan verzoekster. Zeker niet nu er personeelstekort is.
11. De voorzieningenrechter is gelet op de onderbouwing van de verlofaanvraag van verzoekster van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom verzoekster niet voor verlof in aanmerking komt. De voorzieningenrechter onderschrijft het grote belang van de leerplicht. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat daarop niet zomaar een uitzondering kan worden gemaakt. Maar de wetgever heeft uitzonderingen wel mogelijk gemaakt. Verzoekster werkt bij uitstek in een sector waarvoor die uitzonderingsmogelijkheid op de leerplicht bedoeld is. Hoewel verzoekster als werkneemster niet dezelfde mogelijkheden tot bewijs heeft als een ondernemer, heeft zij verschillende stukken overgelegd om te onderbouwen dat het voor haar niet mogelijk is om in de vakanties verlof op te nemen. Ook heeft verzoeksters werkgever een uitgebreide verklaring afgelegd om dat te staven. De voorzieningenrechter ziet geen reden om aan deze verklaring van de werkgever te twijfelen. Dat de uitlatingen over het niet beschikbaar zijn van personeel en de onmogelijkheid van vervanging beweringen zijn van de werkgever waarvoor geen bewijs is aangedragen deelt de voorzieningenrechter gelet op het voorgaande dan ook niet. Daarbij speelt mee dat verweerder zelf niet bijgedragen heeft aan transparantie over wat hij van verzoekster verlangt qua onderbouwing, en verzoekster duidelijk steeds heeft geprobeerd haar verzoek zoveel mogelijk te onderbouwen.
12. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het voor de werkgever makkelijk op te vangen is als verzoekster in de vakantieperiode met verlof gaat. Verzoekster heeft aangegeven dat zij in de vakantieperiode minimaal 36 uur per week werkt. Die uren kunnen, aldus verweerder, door de andere leidinggevenden worden opgevangen. Verweerder heeft om dat te onderbouwen (voor het eerst ter zitting) een rekensom aangedragen. Daaruit blijkt volgens verweerder dat de arbeidstijdenwet ook met bijvoorbeeld vijf (van de zeven) leidinggevenden niet zal worden overschreden (294 uur: 5 leidinggevenden = 58,8 uur per week per leidinggevende). Deze beredenering is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet realistisch. Dit betekent dat werknemers om en nabij 60 uur moeten werken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, ook al wordt hiermee de arbeidstijdenwet niet overschreden, dit niet zonder meer kan worden verlangd. Temeer nu de werkgever heeft verklaard dat verzoekster niet de enige leidinggevende is met schoolgaande kinderen. Een deel van de andere leidinggevenden hebben in deze periode daarom naast hun werk ook rekening te houden met de opvang voor kinderen die vakantie hebben. De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat de beroepsgrond van verzoekster slaagt en dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd.
13. Gelet op het voorgaande is het beroep van verzoekster gegrond. Verweerder zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Omdat de geplande vakantie van verzoekster al op zeer korte termijn zal plaatsvinden, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de gevraagde voorziening deels toe te wijzen.
Waarom wordt de voorziening maar ten dele toegewezen?
14. Ter zitting is door verweerder toegelicht dat de dochter een leerling is die extra aandacht krijgt om ervoor te zorgen dat zij voldoende uitdaging krijgt. Wat dat betreft zijn er dus niet echt zorgen over het oplopen van achterstand op leergebied. Wel is de laatste periode van het jaar belangrijk op sociaal gebied en vinden er juist in de periode dat verzoekster de vakantie heeft aangevraagd meerdere cito-meetmomenten plaats. Hoewel die kunnen worden ingehaald is dat niet wenselijk. De voorzieningenrechter overweegt dat het verzoekster op zich niet is aan te rekenen dat zij het verlof in een onhandige periode heeft aangevraagd, omdat verweerder dit pas ter zitting heeft toegelicht. Maar gelet op het belang van schoolgang in deze periode ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek van verzoekster slechts ten dele toe te wijzen. Op die manier is het voor verzoekster wel mogelijk gezamenlijk met haar gezin op vakantie te gaan, maar wordt de periode die de dochter mist beperkt tot één week.
15. De voorzieningenrechter laat het daarbij aan verzoekster om te kiezen of zij de week van 10 juni of de week van 17 juni verlof opneemt.