Uitspraak
RECHTBANK Limburg
2. de heer
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
- de conclusie van antwoord met de producties 1 en 2,
- de brief van 31 augustus 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
2.De feiten
Rekening Courant Krediet van EUR 400.000,00
- GSV Paneelbouw B.V., statutair gevestigd te Heerlen
- [gedaagde sub 1] , statutair gevestigd te [vestigingsplaats 2]
Verpanding bedrijfsactiva:
Compte-joint- en mede-aansprakelijkheidsovereenkomst, af te geven door de kredietnemer, [gedaagde sub 1] en GSV Paneelbouw B.V.
- De Algemene Bepalingen van Kredietverlening
- De Algemene Bepalingen van Pandrecht
Rekening Courant Krediet van EUR 100.000,00
Rekening Courant Krediet 65.27.99.140 pro resto hoofdsom EUR 400.000,00
en de kredietnemer[bedoeld zijn: GSV en [gedaagde sub 1] , toevoeging rechtbank]
verbinden zich hierbij tegenover de bank hun medewerking te onthouden aan het verstrekken van (dividend)uitkeringen op aandelen en/of het in welke andere vorm dan ook plegen van onttrekkingen in enig jaar, waardoor het eigen vermogen van de kredietnemer zal dalen beneden 30% van het balanstotaal, zulks op basis van een door een registeraccountant goedgekeurde balans.”
of één of meer hunner zijn of mogelijk zullen worden verleend op overeengekomen of alsnog overeen te komen voorwaarden;
€ 153.780,00. In de jaarrekening van [gedaagde sub 1] over 2019 is deze vordering per 1 januari 2018 eveneens opgenomen en voorts dat [gedaagde sub 1] per 1 januari 2019 een schuld aan [gedaagde sub 2] heeft van € 2,286,00 (productie 7 bij dagvaarding).
3.Het geschil
4.De beoordeling
“Door ondertekening verklaart u een exemplaar van Algemene Bepalingen van Kredietverlening, Algemene Voorwaarden en voor zover van toepassing, de Algemene Bepalingen van Pandrecht te hebben ontvangen”en
“Bijlage 1: Algemene Bepalingen van Kredietverlening, Algemene Bepalingen van Pandrecht en Algemene Voorwaarden”. De kredietovereenkomst is door [gedaagde sub 1] is ondertekend. Naar het oordeel van de rechtbank levert de ondertekende verklaring inhoudende dat [gedaagde sub 1] de algemene voorwaarden heeft ontvangen, dwingend bewijs op in de zin van artikel 157 lid 2 Rv. Door [gedaagden] is ter zake geen tegenbewijs geleverd en evenmin een (concreet op dit punt toegespitst) bewijsaanbod gedaan. Gezien het voorgaande moet daarom als vaststaand worden aangenomen dat aan [gedaagde sub 1] een exemplaar van de algemene voorwaarden ter hand is gesteld en zich geen grond voor een succesvol beroep op vernietiging voordoet.
Tevens verbindt de Kredietnemer zich om aan de Kredietgever te verpanden al zijn toekomstige vorderingen die hij op derden – uit welken hoofden ook – zal verkrijgen uit ten tijde van deze verpanding nog niet bestaande rechtsverhoudingen”. Het staat voorts vast dat de kredietovereenkomst als pandakte ter registratie bij de Belastingdienst is aangeboden en op 8 september 2008 is geregistreerd. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake van een akte waaruit blijkt dat zij tot verpanding van de erin bedoelde vorderingen is bestemd. ING, als verkrijger van het pandrecht op de vorderingen van [gedaagde sub 1] , als (mede)kredietnemer, heeft ook redelijkerwijs uit de akte mogen begrijpen dat zij tot vestiging van pandrecht was bedoeld. De kredietovereenkomst 2008 moet dus als een geregistreerde onderhandse (stam)pandakte worden aangemerkt. Daarmee is voldaan aan de vereiste wilsovereenstemming en vormvoorschriften voor vestiging van een stil pandrecht.
“(…) verpandt de Kredietnemer hierbij (…)” in combinatie met “
Tevens verbindt Kredietnemer zich om aan de Kredietgever te verpanden (…)” blijkt dat verpanding al door middel van de kredietovereenkomst 2008 plaatsvindt. [gedaagden] betogen daarom ten onrechte dat een nadere pandovereenkomst nog vereist zou zijn (randnummer 73 conclusie van antwoord).
Van Leuveren q.q./ING)). Absoluut toekomstige vorderingen kunnen aan de kredietgever worden verpand, wanneer deze (onder meer) beschikt over een geldige verpandingsvolmacht.
Van Leuveren q.q./ING)) niet volgt dat registratie van de verpandingsvolmacht zelf een vereiste is. Waar het om gaat, wil de in het geding zijnde verpandingsconstructie gelding hebben, is dat zowel de datum van de akte waarin de titel voor de volmachtverlening besloten liggen als de datum van de akte waarin de volmachtverlening is opgenomen, vaststaan. De juistheid van de datering kan ook op andere wijze dan uit registratie bij de Belastingdienst blijken en is aldus geen ‘constitutief’ vereiste voor een dergelijke verpandingsconstructie. Nu [gedaagden] op zichzelf de juistheid van de datering niet betwisten, verwerpt de rechtbank de in dat kader ingenomen stellingen van [gedaagden] (randnummer 78 conclusie van antwoord).
[gedaagde sub 2]uitgebrachte verrekeningverklaring, dan heeft het navolgende te gelden. Uit de notulen van de aandeelhoudersvergadering van [gedaagde sub 1] van 2 juli 2018 blijkt dat het plan met betrekking tot de verrekening van de agio-reserve in de jaarrekening van 2018 zal worden geëffectueerd. Deze jaarrekening is, zoals ING terecht aanvoert, opgemaakt op 5 mei 2020, terwijl het pandrecht openbaar gemaakt is op 8 maart 2019. Uit deze omstandigheden, waarbij in het bijzonder waarde wordt gehecht aan het gebruik van het woord “
geëffectueerd” in de notulen van de aandeelhoudersvergadering, leidt de rechtbank af dat aan de bedoelde verrekening pas op 5 mei 2020 daadwerkelijk uitvoering is gegeven. Daarmee staat vast dat verrekening heeft plaatsgevonden na openbaarmaking van het pandrecht.
- kosten exploot € 133,58
- griffierecht € 5.737,00
- salaris advocaat