ECLI:NL:RBLIM:2024:2907

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
10675719 CV EXPL 23-3735
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van overeenkomst tot dakherstel wegens tekortkoming in nakoming door aannemer

In deze zaak vorderen eisers, buren van elkaar, dat de kantonrechter verklaart dat zij de met gedaagde gesloten overeenkomsten tot dakherstel hebben ontbonden. De eisers hebben een vochtprobleem in hun woningen, dat zij hebben laten onderzoeken door gedaagde, een aannemer. Gedaagde heeft werkzaamheden uitgevoerd, maar het probleem is niet verholpen. Eisers hebben gedaagde in gebreke gesteld en uiteindelijk de overeenkomst ontbonden. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, omdat het vochtprobleem aanhoudt. De kantonrechter verklaart de ontbinding van de overeenkomst rechtsgeldig en veroordeelt gedaagde tot terugbetaling van de betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is gewezen op 29 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10675719 CV EXPL 23-3735
Vonnis van 29 mei 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,2. [eiseres sub 2] ,

beiden wonend [adres 1] te [woonplaats 1] ,
3.
[eiser sub 3],
wonend [adres 2] te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. H.N.H. Dresschers,
tegen
[gedaagde]handelend onder de naam
[handelsnaam],
wonende en zaakdoende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. P.M.H. Cruts.
Partijen worden hierna ook [eisers] (gezamenlijk en in mannelijk enkelvoud) en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 10
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek met producties 11 tot en met 13
- de conclusie van dupliek met 1 productie
- het tussenvonnis van 7 februari 2024
- de aan de zijde van [eisers] overgelegde productie 14
- het proces-verbaal van plaatsopneming en aansluitende mondelinge behandeling van 26 maart 2024 met aangehecht de reactie van [eisers] en de reactie daarop van [gedaagde] ,
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eisers zijn buren. Hun woningen, die spiegelbeeldig zijn gebouwd, zijn voorzien van een nok die aan één zijde verticaal loopt en aan de andere zijde schuin afloopt. In beide woningen doet zich het probleem voor dat bij lage buitentemperaturen vocht aan de binnenzijde van het dak vanaf de vorst over de afgewerkte plafond-/wandbeplating in de hal naar beneden loopt, waarbij een bruine verkleuring van de dakafwerking aan de binnenzijde optreedt daar waar de waterloop is geweest.
2.2.
[eisers] (in aanvang [eiser sub 3] ) heeft vanwege dit vochtprobleem contact opgenomen met zijn verzekeraar, waarna deze aannemingsbedrijf Grausbouw B.V. heeft ingeschakeld. In opdracht van Grausbouw B.V. heeft [gedaagde] de woningen aan de [adres 1] en [adres 2] te [woonplaats 1] in de winter van 2019 bezichtigd. [gedaagde] constateerde dat op de dakfolie water en ijs lagen en dat de dakfolie niet goed aansloot. Vervolgens heeft [gedaagde] geadviseerd omtrent herstel.
2.3.
[gedaagde] heeft op 2 december 2019 een offerte uitgebracht van in totaal € 10.769,-
(€ 5.384,50 aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] en € 5.384,50 aan [eiser sub 3] ) inclusief btw, waarna tussen partijen een overeenkomst van aanneming van werk is gesloten.
2.4.
In het voorjaar van 2020 heeft [gedaagde] werkzaamheden aan de daken van beide woningen verricht waaronder het aanbrengen van nieuwe folie.
2.5.
De facturen van 21 april 2020 van elk € 5.384,50 zijn door [eisers] voldaan.
2.6.
Na uitvoering van de werkzaamheden is gebleken dat het vochtprobleem in beide woningen nog steeds bestaat. Bij lage buitentemperaturen is nog steeds sprake van vochtdoorslag op de plafond- en wandbeplating aan de binnenzijde van de woningen waarbij het water via de trap naar beneden druipt.
2.7.
Op 8 maart 2021 heeft [gedaagde] beide woningen in het kader van voornoemd probleem bezocht.
2.8.
Bij aangetekende brief van 14 juni 2021 heeft [eisers] [gedaagde] in gebreke gesteld en een termijn van twee weken tot herstel gegund, waartoe [gedaagde] niet is overgegaan.
2.9.
Bij aangetekende brief van 22 februari 2022 van de (gemachtigde) van [eisers] is aan [gedaagde] (nogmaals) een termijn tot herstel gegund van twee weken na dagtekening van de brief, bij gebreke waarvan de overeenkomst door [eisers] wordt ontbonden.
2.10.
Voornoemde aangetekende brief is retour gestuurd aan [eisers] nadat [gedaagde] de brief niet had afgehaald bij het betreffende PostNL punt, waarna [eisers] de brief per e-mail van 28 maart 2022 heeft verzonden aan [gedaagde] .
2.11.
Bij brief van 27 april 2022 heeft [gedaagde] gereageerd.
2.12.
Partijen hebben vervolgens nog gecorrespondeerd en geprobeerd een compromis te bereiken, maar dat is niet gelukt.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert – samengevat - dat de kantonrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • primair voor recht verklaart dat eisers sub 1 en 2 en eiser sub 3 met recht de met gedaagde gesloten overeenkomsten tot dakherstel op basis van de offertes van 2 december 2019 hebben ontbonden, althans
  • subsidiair de ontbinding van beide overeenkomsten uit te spreken,
en verder [gedaagde] veroordeelt:
om aan eisers sub 1 en 2 tegen bewijs van kwijting te voldoen het bedrag van € 5.384,50 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 30 juni 2021 tot aan de dag van algehele betaling, alsmede de buitengerechtelijke kosten van € 534,03 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf datum instellen van deze vordering in rechte tot aan de dag van algehele betaling, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure te vermeerderen met wettelijke rente,
om aan eiser sub 3 tegen bewijs van kwijting te voldoen het bedrag van € 5.384,50 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 30 juni 2021 tot aan de dag van algehele betaling, alsmede de buitengerechtelijke kosten van € 534,03 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf datum instellen van deze vordering in rechte tot aan de dag van algehele betaling, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In de kern draait de zaak om de vraag wat partijen (mondeling) zijn overeengekomen met betrekking tot het vochtprobleem vanuit de nok van het dak van beide woningen. De kantonrechter stelt daarbij voorop dat bij de uitleg van een overeenkomst het aankomt op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan de door het gebezigde bewoordingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex maatstaf, HR 4 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI6319). Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang en kan acht worden geslagen op het feitelijk handelen van partijen, ook gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst kunnen van belang zijn voor de aan de overeenkomst te geven uitleg.
4.2.
Het standpunt van [eisers] is, kortgezegd, dat hij [gedaagde] opdracht heeft gegeven het vochtprobleem op te lossen en dat [gedaagde] ook heeft toegezegd dat hij het zou oplossen. Vervolgens heeft [gedaagde] voor de oplossing van het probleem werkzaamheden geoffreerd en, na acceptatie daarvan door [eisers] , uitgevoerd, maar het probleem was daarmee niet verholpen.
4.3.
[gedaagde] betwist niet dat hij heeft toegezegd het vochtprobleem op te lossen. Hij stelt zich op het standpunt, kortgezegd, dat hij een diagnose heeft gesteld op basis van wat hij heeft gezien en wat [eisers] hem heeft verteld, dat hij vermoedde op basis van de voorinformatie en als deskundig dakdekker dat het vocht aan de binnenzijde van de woning het gevolg was van doortrekkend vocht, nu de dakpannen en de folie niet meer dicht waren, dat hij daarom werkzaamheden heeft geoffreerd en dat hij de geoffreerde werkzaamheden naar behoren heeft uitgevoerd. Dat er (mogelijk) een andere oorzaak aan het vochtprobleem ten grondslag ligt, maakt niet dat hij zijn werkzaamheden niet goed heeft uitgevoerd.
4.4.
De kantonrechter constateert dat tussen partijen overeenstemming bestond dat de oorzaak van het vochtprobleem in beide woningen moest worden weggenomen. Met het oog daarop zijn partijen de overeenkomst aangegaan. [eisers] heeft erop vertrouwd dat [gedaagde] , als deskundig dakdekker, de oorzaak had gevonden en dat de werkzaamheden die hij aanbood het probleem zouden verhelpen. [eisers] mocht daar ook op vertrouwen, want [gedaagde] was niet alleen als dakdekker deskundig maar hij had ook toegezegd dat hij het probleem zou oplossen. Kern van de overeenkomst tussen partijen is dan ook dat het vochtprobleem door de werkzaamheden van [gedaagde] zou worden beëindigd.
4.5.
Dat [gedaagde] de geoffreerde werkzaamheden naar behoren heeft uitgevoerd wil de kantonrechter graag aannemen, maar met die werkzaamheden is geen uitvoering gegeven aan wat tussen partijen daadwerkelijk is overeengekomen. Immers, het vochtprobleem bestaat nog steeds. De werkzaamheden van [gedaagde] , hoe goed ook uitgevoerd, hebben er niet toe geleid dat wat beoogd werd, ook is gerealiseerd. Daarmee heeft [gedaagde] niet aan zijn verplichtingen voldaan.
4.6.
De conclusie is dat [gedaagde] tekort geschoten is in de nakoming van hetgeen tussen partijen is overeengekomen. Artikel 6:265 lid 1 BW bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst te ontbinden, tenzij de tekortkoming deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Uit artikel 6:265 lid 2 BW volgt dat [eisers] pas bevoegd is de overeenkomst te ontbinden, nadat [gedaagde] in verzuim is geraakt met de nakoming van zijn verplichtingen.
4.7.
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] in verzuim was op 30 juni 2021. [eisers] heeft immers een ingebrekestelling aan [gedaagde] verstuurd op 14 juni 2021. [gedaagde] heeft niet binnen de gestelde termijn alsnog aan zijn verplichtingen voldaan.
4.8.
Gelet op het voorgaande concludeert de kantonrechter dat [eisers] de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden met de brief van 22 februari 2022. De daarop gerichte verklaring voor recht zal dan ook worden gegeven.
4.9.
De ontbinding van de overeenkomst heeft ingevolge het bepaalde in artikel 6:271 BW tot gevolg dat beide partijen bevrijd zijn van de door die ontbinding getroffen verbintenissen. Voor zover deze reeds door hen zijn nagekomen, ontstaat voor partijen een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds ontvangen prestaties. Vast staat dat [eisers] een bedrag van in totaal € 10.769,- heeft betaald aan [gedaagde] , zodat [gedaagde] dit bedrag in beginsel aan [eisers] dient terug te betalen. Tegelijkertijd staat vast dat [gedaagde] werkzaamheden heeft verricht aan de daken van de woningen van [eisers] .
4.10.
De door [gedaagde] verrichte werkzaamheden betreffen een prestatie die naar haar aard niet vatbaar is voor restitutie. Immers, de aard van de werkzaamheden sluit uit dat zij ongedaan worden gemaakt. In een dergelijk geval bepaalt artikel 6:272 BW dat voor de ongedaanmakingsverbintenis een verbintenis tot waardevergoeding in de plaats treedt.
4.11.
Op grond van dat artikel dient de ontvanger van de prestatie in beginsel de waarde te vergoeden die in het economisch verkeer normaal aan de prestatie wordt toegekend. Voor het geval dat de prestatie niet aan de verbintenis heeft beantwoord, bepaalt lid 2 van voornoemd artikel dat niet de economische waarde maar de subjectieve waarde die de prestatie voor de ontvanger heeft gehad moet worden vergoed. Bij het bepalen van de subjectieve waarde is relevant van welke werkzaamheden [eisers] profijt heeft gehad c.q. op welke werkzaamheden laatstgenoemde heeft kunnen voortbouwen. [eisers] stelt dat de door [gedaagde] uitgevoerde dak werkzaamheden geen enkele waarde vertegenwoordigen in de hiervoor bedoelde zin, aangezien het vochtprobleem nog steeds bestaat.
4.12.
[gedaagde] heeft dit niet gemotiveerd weersproken, waardoor aan deze werkzaamheden geen subjectieve waarde kan worden toegekend.
4.13.
Dat leidt tot de slotsom dat [gedaagde] een bedrag van in totaal € 10.769,- aan [eisers] (zijnde € 5.384,50 aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] en € 5.384,50 aan [eiser sub 3] ) dient te voldoen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 30 juni 2021 tot aan de dag van algehele betaling.
4.14.
De door [eisers] onbetwiste gevorderde buitengerechtelijke kosten ter hoogte van in totaal € 1.068,06 (zijnde € 534,03 aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] en € 534,03 aan [eiser sub 3] ) worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarden (10 augustus 2023) tot de dag van algehele voldoening.
4.15.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [eisers] worden tot heden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
129,14
- griffierecht
86,00
- salaris gemachtigde
1.218,00
(3,00 punten × € 406,00)
Totaal
1.433,14
4.16.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat [eisers] de met [gedaagde] gesloten overeenkomsten tot dakherstel op basis van de offertes van 2 december 2019 heeft ontbonden,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 11.837,06 (€ 5.384,53 aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] en € 5.384,53 aan [eiser sub 3] ) te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van € 10.769,-, met ingang van 30 juni 2021 tot de dag van volledige betaling en over een bedrag van € 1.068,06 met ingang van 10 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.433,14 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2024.
Type: LS