ECLI:NL:RBLIM:2024:2827

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
10995808 CV EXPL 24-1437
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijk gebruiksrecht huurwoning toegewezen aan hoofdverzorger van minderjarige na relatiebreuk

In deze zaak vorderde de eisende partij, een contractuele medehuurder, toewijzing van het tijdelijk voortgezet gebruiksrecht van de huurwoning na de verbreking van de relatie met de gedaagde partij. Beide partijen zijn contractuele medehuurders en hebben een dochter, de minderjarige, die in de huurwoning woont. De kantonrechter oordeelde dat het in het belang van de minderjarige is om in de vertrouwde omgeving te blijven wonen, waar de eisende partij het ouderlijk gezag over heeft en hoofdverzorger is. De kantonrechter wees het verzoek van de eisende partij toe, met de overweging dat de belangen van de minderjarige zwaarder wegen dan die van de gedaagde partij. De gedaagde werd veroordeeld om de woning binnen veertien dagen te verlaten en een dwangsom werd opgelegd voor het geval hij hieraan niet zou voldoen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook al kan de gedaagde in hoger beroep gaan.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10995808 \ CV EXPL 24-1437
Vonnis in kort geding van 30 mei 2024
in de zaak van
[eiseres], handelend onder de naam
[handelsnaam],
in hoedanigheid van bewindvoerder in het beschermingsbewind van
[naam onderbewindgestelde],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. S.V.A.Y. Dassen-Vranken,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. Y. Wong.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd. De onderbewindgestelde wordt [naam onderbewindgestelde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 4 april 2024 met producties 1 tot en met 3;
- de producties 1 en 2 van [gedaagde] ;
- de mondelinge behandeling van 23 mei 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
- de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De goederen van [naam onderbewindgestelde] zijn met ingang van 16 februari 2014 door de kantonrechter onder bewind gesteld. [eiseres] is door de kantonrechter tot bewindvoerder benoemd.
2.2.
[naam onderbewindgestelde] en [gedaagde] hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is op 3 juni 2017 een dochter geboren (hierna: de minderjarige). [gedaagde] heeft de minderjarige erkend. [naam onderbewindgestelde] heeft het gezag over de minderjarige.
2.3.
Sinds 10 februari 2022 huren partijen gezamenlijk de woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning). De huur bedraagt thans € 722,37 per maand.
2.4.
De relatie is omstreeks april 2023 beëindigd.
2.5.
[naam onderbewindgestelde] heeft [gedaagde] meerdere malen verzocht om de woning te verlaten. [gedaagde] heeft hieraan geen gevolg gegeven.
2.6.
Op dit moment verblijven [naam onderbewindgestelde] en [gedaagde] en de minderjarige in de woning.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad, op de minuut en op alle dagen en uren:
zal bepalen dat het tijdelijk voortgezet gebruiksrecht van de woning aan [eiseres] toekomt, met uitsluiting van [gedaagde] ;
[gedaagde] zal veroordelen om de woning binnen tien dagen na betekening van dit vonnis te verlaten en deze niet meer te betreden, onder afgifte van de sleutels aan [eiseres] op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel dat niet aan deze veroordeling wordt voldaan;
of een zodanige beslissing zal nemen als de kantonrechter in goede justitie meent te behoren;
[gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt – kort samengevat – aan haar vorderingen de stelling ten grondslag dat aan de huidige formele woonsituatie een einde dient te komen aangezien de relatie tussen [naam onderbewindgestelde] en [gedaagde] dusdanig verstoord is, dat zij niet samen in de woning kunnen verblijven en dat de huidige woonsituatie de eveneens in de woning verblijvende minderjarige schaadt. Het belang van [naam onderbewindgestelde] om voorlopig in de woning te mogen blijven wonen weegt zwaarder dan het belang van [gedaagde] daarbij, aldus [eiseres]
3.3.
[gedaagde] voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] [gedaagde] concludeert primair dat het gebruiksrecht van de woning aan hem toekomt en subsidiair dat het gebruiksrecht van de woning aan [naam onderbewindgestelde] toekomt, maar dat [gedaagde] (zo begrijpt de kantonrechter) 24 maanden de tijd krijgt nadat onherroepelijk in deze zaak is beslist om de woning te verlaten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter merkt als eerste op dat [gedaagde] weliswaar concludeert dat het – naar de kantonrechter begrijpt tijdelijke – gebruiksrecht van de woning aan hem toekomt, maar dat hij geen eis in reconventie heeft ingesteld met die inhoud. Dit betekent dat de kantonrechter daarover in dit geding niet kan oordelen.
4.2.
Ten aanzien van de vorderingen van [eiseres] overweegt de kantonrechter als volgt.
4.3.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening, een vordering tot toewijzing van het tijdelijk uitsluitend gebruiksrecht van de woning. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiseres] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daartoe heeft [eiseres] gesteld dat de spoedeisendheid van de vorderingen in deze zaak voortvloeit uit het feit dat de relatie tussen partijen dusdanig verstoord geacht moet worden, dat zij niet heel veel langer samen in de woning kunnen verblijven en dat in een mogelijk nog te voeren bodemprocedure niet op korte termijn duidelijkheid kan worden verkregen wie in de woning mag blijven. Ter zitting is gebleken dat [naam onderbewindgestelde] een nieuwe relatie heeft en [gedaagde] heeft aldaar verklaard dat hij het heel lastig vindt om met [naam onderbewindgestelde] samen te zijn in één ruimte. Tevens is besproken dat de minderjarige in de woning verblijft en thans – in verband met haar gedrag – begeleiding ontvangt van een jeugdhulporganisatie en extra begeleiding krijgt op school. Deze omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de kantonrechter dat op korte termijn duidelijkheid wordt verkregen over de vraag wie voorlopig in de woning mag blijven wonen en daarmee is het spoedeisend belang periode gegeven.
4.4.
Daarnaast geldt dat de kantonrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is.
4.5.
[naam onderbewindgestelde] en [gedaagde] zijn contractuele medehuurders die noch gehuwd noch geregistreerd partner zijn geweest. In een dergelijk geval is artikel 7:267 lid 7 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) van overeenkomstige toepassing (Hoge Raad 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1964). Op grond van die bepaling kan een (mede)huurder in een bodemprocedure vorderen dat de rechter zal bepalen dat de huur van de andere (mede)huurder met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip niet langer wordt voortgezet. De vordering wordt alleen toegewezen, als dit naar billijkheid, met inachtneming van de omstandigheden van het geval, geboden is.
In dit kort geding kan geen definitieve beslissing worden gegeven over de toedeling van het huurrecht van de woning. De vorderingen van [eiseres] kunnen enkel leiden tot een voorlopige voorziening in afwachting van een beslissing in de bodemprocedure aan wie het huurrecht wordt toebedeeld.
4.6.
Beide partijen hebben argumenten aangevoerd waarom juist [naam onderbewindgestelde] of [gedaagde] tijdelijk in de woning zou moeten blijven wonen.
Volgens [eiseres] weegt het belang van [naam onderbewindgestelde] zwaarder dan het belang van [gedaagde] omdat haar financiële situatie beter is, althans stabieler. Zij is in staat om de huur en de vaste lasten van de woning te (blijven) betalen en is beter in staat te voldoen aan de eisen van zelfstandig wonen en de kosten waarmee dit gepaard gaat. Zij heeft dit in het verleden, vóór de samenwoning met [gedaagde] , ook gedaan. Daar komt bij dat [naam onderbewindgestelde] hoofdverzorgster is van de minderjarige. De minderjarige volgt onderwijs op een school die op korte afstand van de woning ligt. Ook in het kader van zorg en stabiliteit voor de minderjarige heeft [naam onderbewindgestelde] een groter belang dan [gedaagde] bij het uitsluitend gebruik van de woning.
Volgens [gedaagde] weegt zijn belang zwaarder dan het belang van [naam onderbewindgestelde] omdat hij beter in staat is om de huur te betalen dan [naam onderbewindgestelde] , een bijdrage levert in de verzorging en opvoeding van de minderjarige, hij niet beschikt over een uitgebreid familienetwerk en [naam onderbewindgestelde] wel en het hem niet kan worden verweten dat de minderjarige vanwege haar gedrag is aangemeld bij een jeugdhulporganisatie.
4.7.
Naar het oordeel van de kantonrechter weegt het belang van [naam onderbewindgestelde] zwaarder dan dat van [gedaagde] . De kantonrechter licht dat oordeel hieronder nader toe.
4.7.1.
Voldoende aannemelijk is geworden dat zowel [naam onderbewindgestelde] als [gedaagde] de huur van de woning van thans € 722,37 kan voldoen. [gedaagde] heeft inmiddels een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd op grond waarvan hij fulltime werkzaam is en in april 2024 een nettosalaris had van € 2.423,99 (inclusief ploegentoeslag) en in mei 2024 € 2.823,62 (inclusief ploegentoeslag en vakantietoeslag). Ten aanzien van het inkomen van [naam onderbewindgestelde] heeft [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat [naam onderbewindgestelde] genoeg inkomen heeft - € 1.000,00 á € 1.200,00 uit arbeid dat wordt aangevuld met een Wajonguitkering - en inmiddels beschikt over een goed gevulde spaarpot. Ook kan [naam onderbewindgestelde] volgens [eiseres] in aanmerking komen voor huurtoeslag.
4.7.2.
Doorslaggevend voor toewijzing van het voorlopige gebruiksrecht van de woning aan [naam onderbewindgestelde] is het feit dat [naam onderbewindgestelde] het ouderlijk gezag heeft over en de hoofdverzorgster is van de minderjarige en de kantonrechter het in het belang van de minderjarige acht om in haar vertrouwde omgeving – op korte afstand van de basisschool waar zij onderwijs volgt en extra begeleiding krijgt, in de buurt van vriendjes en vriendinnetjes en de jeugdhulporganisatie – te kunnen blijven wonen. Dat [naam onderbewindgestelde] hoofdverzorgster is, is voldoende aannemelijk geworden nu [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling over het contact tussen hem en de minderjarige heeft verklaard dat hij de minderjarige opvangt als [naam onderbewindgestelde] aan het werk is of gaat sporten en dat hij de minderjarige ophaalt van school als [naam onderbewindgestelde] niet kan. Vanwege zijn werktijden is hij niet in de gelegenheid de minderjarige dagelijks naar school te brengen, zo heeft hij verklaard.
4.7.3.
Gelet op deze omstandigheden acht de kantonrechter het dan ook voldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [gedaagde] de huur niet langer zal voortzetten. De kantonrechter zal daarom bij wijze van voorlopige voorziening het tijdelijk voortgezet gebruiksrecht, in afwachting van de beslissing in de nog aanhangig te maken bodemprocedure, toewijzen aan [naam onderbewindgestelde] . Dit betekent dat vorderingen 1 en 2 zullen worden toegewezen, met dien verstande dat het voortgezet gebruiksrecht van de woning eindigt zodra er in de nog aanhangig te maken bodemprocedure is beslist. Verder zal de kantonrechter bepalen dat aan [gedaagde] een redelijke termijn wordt gelaten van veertien dagen na betekening van dit vonnis om de woning te verlaten. Ten aanzien van de gevorderde dwangsom – waartegen geen verweer is gevoerd – acht de kantonrechter termen aanwezig om het gevorderde bedrag te matigen tot € 250,00 per dag of gedeelte daarvan en daaraan een maximum koppelen van € 10.000,00.
4.8.
Aangezien dit geschil voortvloeit uit de beëindiging van de affectieve relatie van [naam onderbewindgestelde] en [gedaagde] , zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.9.
Ten slotte heeft [gedaagde] verweer gevoerd tegen de vordering van [eiseres] om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Als een dergelijk verweer wordt gevoerd, dan moet er een belangenafweging plaatsvinden. De maatstaf daarbij is of het belang van degene die uitvoerbaarheid bij voorraad vordert, zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij bij behoud van de bestaande toestand totdat de uitspraak kracht van gewijsde heeft of op een eventueel rechtsmiddel is beslist (zie Hoge Raad 29 november 2016, ECLI:NL:HR:1996:ZC2215).
4.10.
Het belang van [eiseres] is – naar de kantonrechter begrijpt - gelegen in het bewerkstelligen dat de woning totdat de uitkomst van de nog aanhangig te maken bodemprocedure bekend is, enkel bewoond wordt door [naam onderbewindgestelde] en de minderjarige. Het belang van [gedaagde] is gelegen in het kunnen blijven wonen in de woning nu hij stelt geen alternatieven te hebben en op straat zal komen te staan en dat hij stelt dat zijn belangen in hoger beroep illusoir zullen worden als in zijn nadeel wordt beslist.
4.11.
Naar het oordeel van de kantonrechter weegt het belang van [eiseres] zwaarder dan het belang van [gedaagde] . Een afwijzing van de uitvoerbaarbijvoorraadverklaring past ook niet bij het spoedeisend belang van [eiseres] bij haar vordering. De kantonrechter verwijst naar rov. 4.3. Daarbij komt dat vordering 1 van [eiseres] slechts wordt toegewezen voor de periode totdat in een bodemprocedure een beslissing is genomen over aan wie van partijen het voortgezet gebruiksrecht van de woning toekomt. Dit alles betekent dat de kantonrechter dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
bepaalt dat het voortgezet gebruiksrecht van de woning staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] , tijdelijk, te weten tot hierover in de aanhangig te maken bodemprocedure is beslist, aan [eiseres] toekomt met uitsluiting van [gedaagde] ,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woning staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] te verlaten en deze niet meer te betreden, met afgifte van de sleutels aan [eiseres] ,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de veroordeling onder 5.2. voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2024.
CL