ECLI:NL:RBLIM:2024:2744

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
03.075956.23
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring aanranding en schennis van de eerbaarheid in een rijdende trein met vrijspraak voor schennis in een trein als niet zijnde een openbare plaats

Op 27 mei 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2002, die beschuldigd werd van meerdere feiten van aanranding en schennis van de eerbaarheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 november 2022 in een rijdende trein [slachtoffer 1] heeft aangerand en dat hij op dezelfde dag in het openbaar heeft gemasturbeerd in het bijzijn van [slachtoffer 3] en [naam 2]. De verdachte werd vrijgesproken van de ten laste gelegde schennis van de eerbaarheid in de trein, omdat de rechtbank oordeelde dat een rijdende trein niet kan worden beschouwd als een openbare plaats in de zin van de wet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 80 uur, rekening houdend met zijn bijzondere persoonlijke omstandigheden, waaronder een autismespectrumstoornis en een beperkte neurocognitieve stoornis. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3], en heeft de vorderingen van andere benadeelde partijen afgewezen omdat deze niet ontvankelijk waren. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de omstandigheden van de verdachte en de impact van zijn daden op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.075956.23
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 2002,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. G.W.L.A.M. Koppen, advocaat kantoorhoudende te Eindhoven.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 mei 2024. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De slachtoffers [slachtoffer 1] (feit 1 en 4), [slachtoffer 2] (feit 2), [slachtoffer 3] (feit 3), [slachtoffer 4] (feit 6) en [slachtoffer 5] (feit 7) hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Namens de benadeelde partijen is op de zitting gehoord [naam 1] van Slachtofferhulp Nederland.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:op 6 november 2022 [slachtoffer 1] heeft aangerand in een rijdende trein;
Feit 2:op 5 december 2022 in het openbaar heeft gemasturbeerd in een rijdende trein, in het bijzijn en tegen de wil van [slachtoffer 2] ;
Feit 3:op 6 november 2022 in het openbaar heeft gemasturbeerd op of aan een openbare weg, in het bijzijn en tegen de wil van [slachtoffer 3] en [naam 2] ;
Feit 4:op 6 november 2022 in het openbaar heeft gemasturbeerd in een rijdende trein, in het bijzijn en tegen de wil van [naam 3] en [slachtoffer 1] ;
Feit 5:op 6 november 2022 [naam 3] heeft aangerand in een rijdende trein;
Feit 6:op 6 november 2022 in het openbaar heeft gemasturbeerd in een rijdende trein, in het bijzijn en tegen de wil van [slachtoffer 4] ;
Feit 7:op 23 januari 2023 in het openbaar heeft gemasturbeerd in een rijdende trein, in het bijzijn en tegen de wil van [slachtoffer 5] .

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Hierbij baseert de officier van justitie zich op de aangiftes van de slachtoffers, de processen-verbaal waarin de verdachte herkend wordt en de (deels) bekennende verklaringen van de verdachte zoals afgelegd bij de politie.
Ten aanzien van de feiten 1 en 5 brengt de officier van justitie in het bijzonder naar voren dat [slachtoffer 1] en [naam 3] hebben verklaard van elkaar gezien te hebben dat zij aangerand werden. Verder blijkt uit de aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 54 van het dossier, dat de verdachte in haar bil heeft geknepen. Daardoor is er sprake van het voor dwang vereiste opzet.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van de feiten 2, 3, 4, 6 en 7 aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de feiten 1 en 5 voert de raadsman aan dat de verdachte weliswaar handelingen verrichtte die als seksueel zouden kunnen worden gezien, echter had hij geen
opzet op de vereiste dwang. Daarnaast zou er mogelijk sprake kunnen zijn van een onbewuste aanraking van de verdachte bij de slachtoffers, een onbewuste wrijving, waardoor er geen sprake is van een ontuchtige handeling. Indien de rechtbank oordeelt dat de aanrakingen toch als ontuchtige handelingen kunnen worden gekwalificeerd, is er volgens de raadsman alleen ten aanzien van de eerste aanraking sprake van ‘onverhoeds’. De raadsman verzoekt daarom om vrijspraak van de feiten 1 en 5.
3.3
De vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder de feiten 2, 4, 6 en 7 ten laste is gelegd, te weten de schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd. Daartoe overweegt de rechtbank dat ten laste is gelegd dat de schennis plaats zou hebben gevonden op of aan een openbare plaats, namelijk in een rijdende trein, terwijl conform de rechtspraak een (rijdende) trein niet als een dergelijke openbare plaats kan worden beschouwd (zie ook: HR 11 juni 1991, NJ 1991/810 en meer recent: ECLI:NL:GHDHA:2019:1863). De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van de feiten 2, 4, 6 en 7.
3.4
Het oordeel van de rechtbank [1]
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hieronder weergegeven bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Bewijsmiddelen
Feit 3
Evenals de officier van justitie en de verdediging, acht de rechtbank feit 3 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd tijdens het politieverhoor op 6 maart 2023;
- de aangifte van [naam 2] van 23 november 2022 [2] ;
- de aangifte van [slachtoffer 3] d.d. 23 november 2022 [3] .
Feiten 1 en 5
De aangifte van [slachtoffer 1] [4] vermeldt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende:
Op 6 november 2022 nam ik om 14.08 uur de trein vanuit Nijmegen naar Roermond. Op station Venray stapte er een jongen in. De jongen kwam naast mij zitten, op een uitklapbaar stoeltje. Ik was een beetje slaperig. Tijdens het gaan zitten raakte de hand van de jongen mijn heup aan. Ik schoof vervolgens opzij. Ik voelde dat zijn hand mee schoof en mijn bil aanraakte. De andere hand van de jongen zat in zijn broek. Ik dacht eerst dat hij iets uit zijn broek wilde halen, maar hij bleef met zijn hand in zijn broek heen en weer gaan, ter hoogte van zijn piemel. Hij was zich aan het aftrekken. Tegelijkertijd zat hij ook aan mij. Ik voelde dat de hand van de jongen in mijn bil kneep, ter hoogte van waar normaal gesproken een broekzak zit ongeveer, en zag dat de jongen tegelijkertijd aan het masturberen was. Ook hoorde ik de jongen heel licht en daarna diep kreunen. Ik verstijfde en wist niet wat ik moest doen. De jongen ging met zijn hand verder over mijn bil. Ik heb zijn hand toen met mijn hand weggeduwd. De jongen sprong op een schrikkerige manier op en liep weg. Hij ging vervolgens bij een ander meisje zitten. Ik zag dat dit meisje opstond, naar mij toeliep en aan mij vroeg: "Deed hij dat ook bij jou?". Ik zag dat de jongen wegliep en bij de deur van de wc ging staan. Hij bleef me aankijken. Op het treinstation in Blerick stapte hij uit.
Om 14.59 uur, toen het net gebeurd was, heb ik een Whatsapp-bericht naar mijn vriendengroep gestuurd:
"ik ben net aangerand in de trein
hij kom naast mij zitten en gaat opeens in mn reet knijpen
en toen ging tie zich aftrekken
hijs bij n ander meisje gaan zitten
die zit nu naast mij want hij deed t zelfde bij haar"
De aangifte van [naam 3] [5] vermeldt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende:
Op 6 november 2022 zat ik in een trein met vertrektijd 14.11 uur vanuit Nijmegen Heijendaal met als eindstation Roermond. Ik zat links in de stoel tegen het raam en ik zag voor mij de wc. Ik zag dat er een man rechts naast me kwam zitten. Hij kwam dicht op mij zitten. Ik voelde een hand bij mijn rechterbil. Ik keek naar rechts en zag dat het de linkerhand van de man was. Ik zag dat hij zijn rechterhand in zijn trainingsbroek had en dat hij daarmee een op en neer gaande beweging maakte. Ik schrok, ben meteen opgestaan en ging op de plek met vier stoelen achter de plek waar ik zat zitten. Tegenover mij zag ik een meisje zitten. Ik hoorde haar hetzelfde vertellen over de man als wat er bij mij gebeurd was.
Overweging ten aanzien van de feiten 1 en 5
Schakelbewijs
In het strafrecht geldt de regel dat een veroordeling voor een strafbaar feit niet gebaseerd mag worden op slechts één bewijsmiddel, in dit geval de aangifte. De Hoge Raad heeft beslist dat deze bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) slechts geldt voor de gehele tenlastelegging/bewezenverklaring. Onderdelen daarvan mogen wel degelijk op één enkel bewijsmiddel berusten. Dat geldt volgens de Hoge Raad ook voor de ten laste gelegde gedragingen.
Een bijzondere vorm van steunbewijs vormt het zogeheten schakelbewijs. Met de term schakelbewijs pleegt te worden aangeduid een bewijsvoering waarbij voor de bewezenverklaring van een feit mede redengevend wordt geacht de - uit één of meer bewijsmiddelen blijkende - omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. De vraag of de redengevendheid van dergelijk - in diverse varianten voorkomend - schakelbewijs begrijpelijk is, moet worden beoordeeld in het licht van de gehele bewijsvoering (vgl. ECLI:HR:2019:1445). Daarbij kan van belang zijn of en in hoeverre de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de onderscheidene feiten zijn begaan, op essentiële punten overeenkomen.
De rechtbank stelt vast dat de aangiftes van [slachtoffer 1] en [naam 3] , dat zij zijn aangeraakt/betast door de verdachte, niet door overige bewijsmiddelen in het dossier worden ondersteund. Het bewijsminimum wordt daarmee niet zelfstandig gehaald. De rechtbank heeft zich vervolgens de vraag gesteld of wel door middel van schakelbewijs aan het bewijsminimum zou kunnen worden gekomen. In dit kader overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de aangiftes van [slachtoffer 1] en [naam 3] blijkt dat de verdachte eerst naast [slachtoffer 1] en daarna naast [naam 3] is gaan zitten, en voorts zichzelf bevredigd heeft terwijl hij de bil van [naam 3] aanraakte respectievelijk in de bil van [slachtoffer 1] kneep. [slachtoffer 1] verklaarde immers dat de verdachte naast haar is gaan zitten, zijn hand op haar heup heeft gelegd, vervolgens zijn hand richting haar bil heeft geschoven en in haar bil heeft geknepen. [naam 3] verklaarde dat de verdachte dicht naast haar kwam zitten en haar bil heeft aangeraakt. De verdachte vertoonde soortgelijk gedrag, waardoor er sprake is van een soortgelijke
modus operandi. Beide aangiftes vertonen aldus op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen met de andere aangifte. De verklaringen van [slachtoffer 1] en [naam 3] , zullen dan ook kruislings als schakelbewijs gebruikt worden.
Dwang
Uit het bestanddeel ‘dwingen’ volgt het vereiste dat het (eventueel voorwaardelijk) opzet mede omvat het tegen de wil van het slachtoffer doen ondergaan van de ontuchtige handeling. Ten aanzien van het vereiste opzet op de dwang, overweegt de rechtbank dat de verdachte zichzelf gedurende zijn treinreis, kort achter elkaar, bevredigd heeft in het bijzijn van [slachtoffer 1] en [naam 3] , terwijl hij in de bil van [slachtoffer 1] kneep en de bil van [naam 3] aanraakte. Doordat de verdachte zichzelf gelijktijdig bevredigde, volgt daaruit naar het oordeel van de rechtbank dat de wil van de verdachte erop gericht was om aan de aanrakingen van [slachtoffer 1] en [naam 3] een seksuele lading te geven. Uit de verklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat zij slaperig was en uit de verklaring van [naam 3] dat de verdachte dicht naast haar kwam zitten, terwijl zij links tegen het raam zat. Zowel [slachtoffer 1] als [naam 3] konden deze handelingen aldus niet zien aankomen, waardoor deze handelingen naar het oordeel van de rechtbank onverhoeds waren. Tevens konden zowel [slachtoffer 1] als [naam 3] zich daardoor aanvankelijk niet onttrekken aan de handelingen van de verdachte, waardoor er sprake is van dwang, en tevens opzet van de verdachte op voornoemde dwang.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte zich aldus schuldig gemaakt aan het dwingen van [slachtoffer 1] en [naam 3] , door een andere feitelijkheid, om ontuchtige handelingen te dulden.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1
op 6 november 2022 in een rijdende trein tussen station Nijmegen en station Venlo,
door een andere feitelijkheid, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het aanraken van de heup en de bil van die [slachtoffer 1] en vervolgens het knijpen in de bil van die [slachtoffer 1] en bestaande die andere feitelijkheid, hieruit dat hij, verdachte,
- naast die [slachtoffer 1] in de trein is gaan zitten en
- onverhoeds zijn hand op haar heup heeft gelegd en
- onverhoeds zijn hand richting haar bil heeft geschoven en
- onverhoeds in haar bil heeft geknepen;
Feit 3
op 6 november 2022 in de gemeente Venlo de eerbaarheid heeft geschondenop of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten op of aan de [straatnaam] , door toen en aldaar te masturberen, terwijl hij, verdachte, naast en/of in de nabijheid van [slachtoffer 3] en [naam 2] stond te wachten voor een verkeerslicht;
Feit 5
op 6 november 2022 in een rijdende trein tussen station Nijmegen en station Venlo, door een andere feitelijkheid, [naam 3] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het aanraken van de bil van die [naam 3] en bestaande die andere feitelijkheid, hieruit dat hij, verdachte,
- dicht naast die [naam 3] in de trein is gaan zitten en
- onverhoeds haar bil heeft aangeraakt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
Feit 3
schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd;
Feit 5
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psycholoog J.C.L.M. Duijkers heeft over de geestvermogens van de verdachte op 21 februari 2024 een rapport uitgebracht. De rechtbank komt op basis van de in dat rapport vervatte bevindingen en het daarin vervatte advies niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit. Wel neemt de rechtbank de conclusie van de psycholoog over in die zin dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van de bewezenverklaarde strafbare feiten.
De verdachte is aldus strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf van 80 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en voortzetting van de ambulante behandeling door [instelling] .
In zijn strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van het feit, de OM-richtlijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder de uit het NIFP-rapport blijkende verminderde toerekenbaarheid.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om een geheel voorwaardelijke taakstraf aan de verdachte op te leggen. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat een onvoorwaardelijke (taak)straf een te zware wissel trekt op de verdachte en eerder averecht zou werken, nu er mogelijk teveel van de verdachte gevraagd zal worden vanwege de bij hem vastgestelde autismespectrumstoornis in combinatie met niet-aangeboren hersenletsel, en het reeds lopende behandeltraject bij [instelling] , zijn dagbesteding en straks het op hem aangepaste leer-werktraject, waarvoor hij is aangemeld.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft [slachtoffer 1] en [naam 3] aangerand in de trein en daarnaast in het bijzijn van [slachtoffer 3] en [naam 2] gemasturbeerd, terwijl hij achter deze [slachtoffer 3] en [naam 2] aan bleef fietsen. Het ging steeds om jonge meiden/vrouwen, die op een vervelende en nare manier met het gedrag van de verdachte geconfronteerd zijn. Uit de op zitting gegeven toelichting door Slachtofferhulp blijkt dat de impact van het handelen van de verdachte op de slachtoffers groot is. Slachtoffer [slachtoffer 3] is tot op heden nog angstig als zij op straat fietst. Slachtoffer [slachtoffer 1] slaapt nog altijd slecht, kan zich niet concentreren en heeft er last van als er mannen in haar buurt zijn.
Gelet op de ernst van de gepleegde feiten, is een onvoorwaardelijke (taak)straf geïndiceerd. In deze zaak spelen echter bijzondere omstandigheden een rol, met name met betrekking tot de persoon van de verdachte, die leiden tot een andere bestraffing.
Uit de inhoud van de NIFP-rapportage van 21 februari 2024 blijkt dat de verdachte lijdt aan een autismespectrumstoornis en een beperkte neurocognitieve stoornis als gevolg van een ongeval op jonge leeftijd, waardoor er sprake is van informatieverwerking met vertraagde snelheid, concentratie beperkingen in complexere situaties, executief-planmatige problemen met vooral een gebrek aan eigen initiatief en sociaal cognitieve beperkingen in complexere sociale situaties die vaak te snel voor de verdachte gaan. De verdachte overziet situaties niet en staat onvoldoende stil bij wat zijn eigen gedrag met een ander doet. Tevens is het voor de verdachte lastig om zijn eigen en andermans emotionele binnenwereld te lezen.
De verdachte was tijdens het plegen van de feiten onder invloed van deze stoornissen. Als gevolg daarvan is de verdachte pas in staat het laakbare van zijn handelen jegens de slachtoffers in te zien, nadat hem wordt geleerd dat bepaald gedrag normoverschrijdend en strafbaar is. Kort na zijn aanhouding is er daarom hulp voor de verdachte ingeschakeld, waar hij tot op heden goed aan meewerkt en baat bij heeft. Het is in het belang van de verdachte, maar ook van de maatschappij, dat de verdachte ambulante behandeling voor zijn problematiek blijft krijgen. De psycholoog adviseert om deze behandeling middels bijzondere voorwaarden gekoppeld aan een (deels) voorwaardelijke straf aan de verdachte op te leggen.
Naar aanleiding daarvan heeft de reclassering in het reclasseringsadvies van 16 april 2024 de bijzondere voorwaarden meldplicht bij de reclassering en voortzetting van de ambulante behandeling door [instelling] geformuleerd.
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande en alles afwegende, een voorwaardelijke taakstraf van 80 uren met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden, zoals hierboven aangehaald, opleggen.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partijen
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 2.071,61, bestaande uit € 771,61 materiële schade (reiskosten naar vader, een vriendin, haar opleiding en het politiebureau) en € 1.300,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, terzake van de feiten 1 en 4.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 390,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, terzake van feit 2.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 390,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, terzake van feit 3.
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert een schadevergoeding van € 390,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, terzake van feit 6.
De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert een schadevergoeding van € 501,88, bestaande uit
€ 111,88 aan materiële schade (reiskosten naar school en stage) en € 390,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, terzake van feit 7.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van [slachtoffer 2] (feit 2), [slachtoffer 3] (feit 3) en [slachtoffer 4] (feit 6), namelijk tot een bedrag van € 300,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] (feit 1 en 4) vordert de officier van justitie de gedeeltelijke toewijzing van de materiële schade (de reiskosten naar het politiebureau ad € 12,72 en naar haar opleiding ad € 41,22) en de immateriële schade eveneens toe te wijzen, namelijk tot een bedrag van € 500,-, het totaalbedrag van € 553,94 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 5] (feit 7) vordert de officier van justitie de volledige toewijzing van de materiële schade (reiskosten ad € 111,88) en de gedeeltelijke toewijzing van de immateriële schade, namelijk tot een bedrag van € 300,-, het totaalbedrag van € 411,88 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om de immateriële schade van alle benadeelde partijen te matigen.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de materiële schadeposten van benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1 en 4) voor zover deze zien op de reiskosten naar het politiebureau en haar opleiding, en ten aanzien van de materiële schadeposten van [slachtoffer 5] (feit 7) in het geheel.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Rechtstreekse schade
Aan de benadeelde partijen [slachtoffer 1] (feit 1) en [slachtoffer 3] (feit 3) is rechtstreeks schade toegebracht door de bewezenverklaarde feiten. Deze benadeelde partijen kunnen dan ook worden ontvangen in hun vorderingen.
Nu aan de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] (feit 2), [slachtoffer 4] (feit 6) en [slachtoffer 5] (feit 7) een feitencomplex ten grondslag ligt waarvoor verdachte niet zal worden veroordeeld, zal de rechtbank de benadeelde partijen niet ontvankelijk verklaren in hun vorderingen.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] de reiskosten naar het politiebureau en haar opleiding voldoende onderbouwd heeft. Daarnaast zijn deze schadeposten niet betwist door de verdediging. De (noodzaak van de) reiskosten naar vader ad € 592,62 en vriendin ad € 125,10 staan echter naar het oordeel van de rechtbank in een te ver verwijderd verband gelet op de bewezenverklaarde feiten en zijn daarmee niet toewijsbaar. De rechtbank zal de door [slachtoffer 1] gevorderde reiskosten naar vader en vriendin daarom afwijzen.
Immateriële schade
De rechtbank stelt bij de beoordeling van de smartengeldvorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] voorop dat als schade die het gevolg is van een onrechtmatige daad een naar nadeel omvat dat niet uit vermogensschade bestaat, de benadeelde op grond van artikel 6:106, lid l, aanhef en onder b BW recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, onder meer in het geval van aantasting in persoon op andere wijze. Van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon 'op andere wijze' is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon 'op andere wijze' sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon 'op andere wijze' als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending met zich meebrengt dat de in dit verband relevante nadelige psychische gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Daarnaast is bij de benadeelden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] tevens sprake van een schending van de persoonlijke levenssfeer.
De rechtbank stelt het toe te kennen bedrag ten aanzien van de benadeelde [slachtoffer 1] op € 350,- en het toe te kennen bedrag ten aanzien van de benadeelde [slachtoffer 3] op
€ 150,-.
Schadevergoeding
[slachtoffer 1] (feit 1)
De rechtbank stelt de hoogte van de schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] vast op € 403,94, bestaande uit € 53,94 materiële schade (de reiskosten naar het politiebureau ad € 12,72 en naar haar opleiding ad € 41,22) en € 350,- immateriële schade, en wijst dit bedrag toe.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen tot betaling van het hiervoor genoemde schadebedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 6 november 2022 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in haar vordering voor immateriële schade zover deze het hierbij toe te wijzen bedrag van € 350,00 overschrijdt en wijst het meer of anders gevorderde af.
[slachtoffer 3] (feit 3)
De rechtbank stelt de hoogte van de schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] vast op € 150,- en wijst dit bedrag toe. De rechtbank zal de verdachte veroordelen tot betaling van het hiervoor genoemde schadebedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 6 november 2022 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in haar vordering voor immateriële schade zover deze het hierbij toe te wijzen bedrag van €150,00 overschrijdt.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Kostenveroordeling
De rechtbank veroordeelt de verdachte in de kosten van voornoemde benadeelde partijen, de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, tot heden begroot op € 0,-.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 239, 246 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de onder 2, 4, 6 en 7 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.5 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 1, 3 en 5 tot
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen;
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van twee jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het [adres 2] via [telefoonnummer] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door [instelling] ambulant behandelen of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is gestart en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
  • geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
Benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1)
- wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[slachtoffer 1], gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van
€ 403,94, bestaande uit € 53,94 materiële schade (de reiskosten naar het politiebureau ad € 12,72 en naar haar opleiding ad € 41,22) en € 350,- immateriële schade, het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte tevens in de
proceskostendoor de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op
nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
- bepaalt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering voor immateriële schade zover deze het bedrag van €350,00 overschrijdt en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen en wijst het meer of anders gevorderde af;
- legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van bedrag van
€ 403,94, bestaande uit € 53,94 materiële schade (de reiskosten naar het politiebureau ad € 12,72 en naar haar opleiding ad € 41,22) en € 350,- immateriële schade, het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 7 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
- verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
Benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 3)
- wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij,
[slachtoffer 3],van een bedrag van
€ 150,-, bestaande uit immateriële schade, de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.;
- veroordeelt verdachte tevens in de
proceskostendoor de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op
nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
- bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen;
- legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[slachtoffer 3] , van een bedrag van € 150,-, bestaande uit immateriële schade, de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 3 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
- verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
Benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2)
- verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 2]niet ontvankelijk in haar vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 4] (feit 6)
- verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 4]niet ontvankelijk in haar vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 5] (feit 7)
- verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 5]niet ontvankelijk in haar vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Hermanides, voorzitter, mr. S.A.M.C. van de Winkel en mr. J.S. Spijkerman, rechters, in tegenwoordigheid van S.P.C. Terpelle, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 27 mei 2024.
Buiten staat
Mr. J.S. Spijkerman is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Feit 1
hij op of omstreeks 6 november 2022 in een rijdende trein tussen station Nijmegen en station Venlo, in elk geval in Nederland,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid,
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het aanraken en/of betasten van de heup en/of de bil van die [slachtoffer 1] en/of (vervolgens) het knijpen in de bil van die [slachtoffer 1]
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, hieruit dat hij, verdachte,
- ( dicht) naast die [slachtoffer 1] in de trein is gaan zitten en/of
- ( onverhoeds) zijn hand op haar heup heeft gelegd en/of
- ( onverhoeds) zijn hand richting haar bil heeft geschoven en/of bewogen en/of
- ( onverhoeds) in haar bil heeft geknepen;
Feit 2
hij op of omstreeks 5 december 2022 in een rijdende trein tussen station Eindhoven en station Blerick, in elk geval in Nederland,
de eerbaarheid heeft geschonden
op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten in voornoemde trein, door toen en aldaar te masturberen in het bijzijn van een persoon genaamd [slachtoffer 2] ;
Feit 3
hij op of omstreeks 6 november 2022 in de gemeente Venlo
de eerbaarheid heeft geschonden
op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten op of aan de [straatnaam] , in elk geval op of aan een openbare weg,
door toen en aldaar te masturberen, terwijl hij, verdachte, naast en/of in de nabijheid van een persoon genaamd [slachtoffer 3] en/of een persoon genaamd [naam 2] stond te wachten voor een verkeerslicht;
Feit 4
hij op of omstreeks 6 november 2022 in een rijdende trein tussen station Nijmegen en station Venlo, in elk geval in Nederland,
de eerbaarheid heeft geschonden
op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten in voornoemde trein, door toen en aldaar te masturberen in het bijzijn van een of meer perso(o)n(en) waaronder een persoon genaamd [naam 3] en/of een persoon genaamd [slachtoffer 1] ;
Feit 5
hij op of omstreeks 6 november 2022 in een rijdende trein tussen station Nijmegen en station Venlo, in elk geval in Nederland,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid,
[naam 3] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het aanraken en/of betasten van de bil van die [naam 3]
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, hieruit dat hij, verdachte,
- ( dicht) naast die [naam 3] in de trein is gaan zitten en/of
- ( onverhoeds) haar bil heeft aangeraakt en/of betast;
Feit 6
hij op of omstreeks 6 november 2022 in een rijdende trein tussen station Venray en station Reuver, in elk geval in Nederland,
de eerbaarheid heeft geschonden
op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten in voornoemde trein, door toen en aldaar te masturberen in het bijzijn van een persoon genaamd [slachtoffer 4] ;
Feit 7
hij op of omstreeks 23 januari 2023 in een rijdende trein tussen station Eindhoven en station Venlo, in elk geval in Nederland,
de eerbaarheid heeft geschonden
op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten in voornoemde trein, door toen en aldaar te masturberen in het bijzijn van een persoon genaamd [slachtoffer 5] .

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, zaakregistratienummer
2.Proces-verbaal aangifte van [naam 2] d.d. 23 november 2022, pg. 13.
3.Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 3] d.d. 23 november 2022, pg. 22.
4.Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 17 november 2022, pg. 53, 54, 55 en 56
5.Proces-verbaal aangifte van [naam 3] d.d. 17 november 2022, pg. 24.