Op 17 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een tuincentrum, een voorlopige voorziening vroeg tegen de sluiting van zijn bedrijfspand voor zes maanden op basis van de Opiumwet. De burgemeester van Heerlen had op 5 april 2024 een last onder bestuursdwang opgelegd, omdat er in het bedrijfspand goederen waren aangetroffen die in verband konden worden gebracht met illegale hennepteelt. Verzoeker stelde dat de sluiting zou leiden tot een acute financiële noodsituatie, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker onvoldoende bewijs had geleverd van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter merkte op dat verzoeker geen inzicht had gegeven in zijn actuele financiële situatie en dat de aangevoerde schade niet voldoende onderbouwd was. Bovendien was er geen bewijs dat het niet mogelijk was om de planten en vissen tijdelijk te verplaatsen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen evident onrechtmatig besluit was van de burgemeester en wees het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en er werd geen griffierecht of proceskostenveroordeling opgelegd.