ECLI:NL:RBLIM:2024:2695

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
ROE 24/2635
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening sluiting bedrijfspand op basis van Opiumwet

Op 17 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een tuincentrum, een voorlopige voorziening vroeg tegen de sluiting van zijn bedrijfspand voor zes maanden op basis van de Opiumwet. De burgemeester van Heerlen had op 5 april 2024 een last onder bestuursdwang opgelegd, omdat er in het bedrijfspand goederen waren aangetroffen die in verband konden worden gebracht met illegale hennepteelt. Verzoeker stelde dat de sluiting zou leiden tot een acute financiële noodsituatie, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker onvoldoende bewijs had geleverd van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter merkte op dat verzoeker geen inzicht had gegeven in zijn actuele financiële situatie en dat de aangevoerde schade niet voldoende onderbouwd was. Bovendien was er geen bewijs dat het niet mogelijk was om de planten en vissen tijdelijk te verplaatsen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen evident onrechtmatig besluit was van de burgemeester en wees het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en er werd geen griffierecht of proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/2635

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

[naam] uit [vestigingsplaats] , verzoeker

(gemachtigden: mr. S.F.J. Bergmans en mr. J. Mckernan),
en

de burgemeester van de gemeente Heerlen, de burgemeester

(gemachtigden: H. Bertholet en K. Koelen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek van verzoeker om een voorlopige voorziening tegen het besluit van 5 april 2024 (het bestreden besluit) van de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Aan verzoeker is een last onder bestuursdwang opgelegd die er toe strekt dat hij het bedrijfspand aan de [adres] in [vestigingsplaats] (het bedrijfspand) moet sluiten en voor zes maanden gesloten moet houden.
1.1.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De burgemeester heeft de voorzieningenrechter desgevraagd laten weten dat hij bereid is om in afwachting van de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening geen uitvoering te geven aan het bestreden besluit.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] en [naam] namens verzoeker, de gemachtigden van verzoeker en de gemachtigden van de burgemeester. Tevens zijn verschenen [naam] (verhuurder van het bedrijfspand) en [naam] .
1.3.
Na afloop van zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Relevante feiten en omstandigheden
2. Verzoeker is huurder van de bedrijfspanden aan de [adres] in [vestigingsplaats] . Verzoeker staat bij de Kamer van Koophandel ingeschreven als een tuincentrum/winkels in dieren, dierbenodigdheden en hengelsportartikelen. [naam] en [naam] zijn eigenaar van [naam] .
3. De burgemeester heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat er in het bedrijfspand een grote hoeveelheid goederen is aangetroffen die gezien de aard, het samenstel en professionaliteit in verband worden gebracht met illegale hennepteelt. De burgemeester heeft de sluiting van het bedrijfspand voor de duur van zes maanden gebaseerd op artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, in samenhang gelezen met artikel 11a van de Opiumwet en het Damoclesbeleid Heerlen 2019.
Spoedeisend belang
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat alsnog worden (terug)betaald als verzoeker achteraf gelijk krijgt, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Dat is alleen anders als verzoeker door de sluiting van het bedrijfspand in een acute financieel noodsituatie zit of op korte termijn dreigt te komen en er daarom een onomkeerbare situatie dreigt (bijvoorbeeld een faillissement).
4.1.
Verzoeker heeft daarover aangevoerd dat sluiting van het bedrijfspand voor de duur van zes maanden zal zorgen voor een financiële noodsituatie. De sluiting van het bedrijfspand zorgt er niet alleen voor dat verzoeker geen producten meer op locatie kan verkopen, maar ook dat verkoop vanuit de webshop niet mogelijk is aangezien de voorraad zich in de loodsen bevindt. De boekhouder van verzoeker heeft berekend dat een sluiting van zes maanden zal leiden tot een verlies van € 150.000,-. De vaste lasten (huur, betaling van de salarissen) lopen door en een faillissement zal volgen. Verzoeker heeft geen mogelijkheid om voor zes maanden een ander pand te huren. Verzoeker wees op de zitting ook nog op de vissen en de planten die in het bedrijfspand aanwezig zijn en op imagoschade die ontstaat als het bedrijfspand wordt gesloten op grond van de Opiumwet.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat met hetgeen verzoeker heeft aangevoerd niet is komen vast te staan dat er sprake is van een spoedeisend belang. Hij heeft niet aangetoond dat hij in een acute financiële noodsituatie verkeert of op korte termijn komt te verkeren door de sluiting. Daarbij is allereerst van belang dat verzoeker geen informatie heeft gegeven over zijn actuele financiële situatie. Verzoeker heeft hierover slechts één stuk overgelegd. Uit een analyse die daarin is gemaakt op basis van de voorgaande jaren volgt volgens verzoeker een verlies van € 150.000,- wanneer het bedrijfspand voor zes maanden wordt gesloten. Hieruit blijkt bijvoorbeeld niet wat verzoeker op dit moment in kas heeft, wat er op zijn rekening staat of wat een sluiting op korte termijn voor financiële gevolgen heeft en voor de continuïteit van verzoeker betekent. Op zitting heeft [naam] namens verzoeker hierover bovendien verklaard dat hij enkele tienduizenden euro’s heeft als reserve. Behalve de onduidelijkheid over de actuele financiële situatie, heeft verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook onvoldoende onderbouwd dat sluiting van het bedrijfspand gedurende het groeiseizoen ervoor zorgt dat er extra veel omzet gemist wordt en dat dit daarom van grote invloed is op de continuïteit van verzoeker. De voorzieningenrechter onderkent dat bij een sluiting de vaste lasten doorlopen terwijl er weinig tot geen omzet tegenover staat, maar kan op grond van de beschikbare financiële informatie niet vaststellen dat verzoeker op korte termijn failliet zal gaan als het bedrijfspand (in het groeiseizoen) wordt gesloten. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat het bij het vereiste spoedeisende belang voor het treffen van een voorlopige voorziening er niet om gaat of verzoeker door de gehele sluiting van zes maanden uiteindelijk failliet gaat, maar of aannemelijk is dat dit op korte termijn zal gebeuren en daardoor een onomkeerbare situatie zal ontstaan. Het is aan verzoeker om dat te onderbouwen en dat heeft hij naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende gedaan met het ene stuk dat hij heeft overgelegd. Verzoeker heeft daarnaast niet aangetoond dat het niet mogelijk is om zijn planten en vissen (tijdelijk) te verplaatsen. Zijn eigen stelling dat dit niet mogelijk is en dat hij wel op zoek is geweest naar een (tijdelijke) oplossing voor zijn planten en vissen maar dat dit niet gelukt is, is daarvoor onvoldoende. Dat moet verzoeker onderbouwen, maar dat heeft hij niet gedaan en het blijkt ook niet uit de overgelegde stukken. Dat daarin een spoedeisend belang is gelegen heeft verzoeker dus evenmin aannemelijk gemaakt. De voorzieningenrechter overweegt daarbij dat verzoeker al langere tijd wist dat het bedrijfspand zou kunnen worden gesloten en dat niet is gebleken dat hij actie heeft ondernomen om de vissen en planten te verplaatsen. Bovendien wordt verzoeker een termijn van in ieder geval twee weken na de uitspraak gegund voordat wordt gesloten. Ten slotte overweegt de voorzieningenrechter dat het leiden van eventuele imagoschade ook in de kern een financieel belang is, waarvoor achteraf een schadevergoeding kan worden gevraagd als de sluiting onrechtmatig blijkt te zijn geweest. Hoe begrijpelijk ook dat verzoeker dat wil voorkomen, dat leidt er daarom ook niet toe dat de voorzieningenrechter om die reden een spoedeisend belang aanneemt.
Evident onrechtmatig?
5. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door de burgemeester ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. Met andere woorden: als overduidelijk is dat de burgemeester het bedrijfspand niet mocht sluiten. Gelet op het dossier en de standpunten van partijen (voor verzoeker: de zienswijze en de bezwaargronden) is de voorzieningenrechter van oordeel dat daarvan hier geen sprake is.
5.1.
Dit oordeel geldt alleen voor deze voorlopige voorziening (voor de beoordeling of er nu wat moet gebeuren) en bindt de rechter die over het beroep gaat niet: die kan daar dus van afwijken.
Afspraken gemaakt op zitting
6. Tijdens de zitting hebben partijen – nadat mondeling uitspraak was gedaan - afgesproken dat de burgemeester wacht met het sluiten van het bedrijfspand tot één week na het nemen van het besluit op bezwaar. Een precieze datum was tijdens de zitting nog niet te geven; de verwachting is dat de beslissing op bezwaar eind juni 2024 wordt genomen.

Conclusie en gevolgen

7. De conclusie is dat er geen spoedeisend belang is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
8. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2024 door mr. P.H. Broier, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.P.A. Jacobs-van Wijlick, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: 27 mei 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.