In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en [gedaagde] over de contractuele boete die voortvloeit uit een niet-nakoming van een koopovereenkomst. De koopovereenkomst betrof de verkoop van een perceel grond met woning, waarbij de overeengekomen koopsom € 343.000,00 bedroeg. De gedaagde partij heeft op 19 september 2022 aan de eiser meegedeeld dat hij afzag van de koop, omdat zijn hypotheekaanvraag was afgewezen. De eiser heeft vervolgens de koopovereenkomst ontbonden en aanspraak gemaakt op een contractuele boete van 10% van de koopsom, zijnde € 34.340,00.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de gedaagde niet aan de voorwaarden voor ontbinding heeft voldaan, omdat hij geen financiering voor het juiste bedrag had aangevraagd. Hierdoor was de eiser gerechtigd om de boete te vorderen. Echter, de gedaagde heeft verzocht om matiging van de boete, onder andere omdat hij als particulier geen noemenswaardige schade heeft veroorzaakt en de boete ingrijpende gevolgen voor hem zou hebben.
De rechtbank heeft geoordeeld dat, hoewel de boete in beginsel verschuldigd was, er aanleiding was om de boete te matigen tot € 15.000,00. Dit was gebaseerd op de omstandigheden van de zaak, waaronder de financiële situatie van de gedaagde en het feit dat de eiser geen directe schade had geleden door het niet doorgaan van de verkoop. De rechtbank heeft de wettelijke rente toegewezen over het toegewezen bedrag en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.