ECLI:NL:RBLIM:2024:2381

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 mei 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
ROE 24/2393
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting woning op basis van Opiumwet

Op 13 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en de Burgemeester van de gemeente Roermond. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening tegen een besluit van de burgemeester, dat op 28 maart 2024 was genomen, waarbij aan de verzoeker een last onder bestuursdwang was opgelegd. Dit besluit hield in dat de woning van de verzoeker, gelegen aan [adres] te [plaats], en de daarbij behorende kelderbox voor drie maanden gesloten moesten worden. De burgemeester had deze maatregel genomen op basis van artikel 13b van de Opiumwet, omdat er in de kelderbox een grote hoeveelheid grondstoffen was aangetroffen die gebruikt worden voor de productie van harddrugs.

De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat de burgemeester weigerde het besluit te schorsen. De voorzieningenrechter heeft op 3 april 2024 een ordemaatregel getroffen, waarbij het bestreden besluit per direct werd geschorst. Tijdens de zitting op 29 april 2024 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van beide partijen gehoord. De burgemeester stelde dat de woning en de kelderbox als één samenhangend geheel moesten worden beschouwd, en dat de sluiting van de woning noodzakelijk was ter bescherming van het woon- en leefklimaat.

De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de burgemeester onvoldoende had gemotiveerd waarom de sluiting van de woning noodzakelijk was, aangezien er in de woning geen harddrugs waren aangetroffen en de aangetroffen goederen niet voldoende verband hielden met de in de kelderbox aangetroffen voorwerpen. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk het verzoek toegewezen en het besluit van de burgemeester geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is de burgemeester veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/2393

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 mei 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigden: mr. J.H.L. Antonides en mr. T.J.N. Hameleers),
en

de Burgemeester van de gemeente Roermond, de burgemeester

(gemachtigde: mr. A. Aug).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van 28 maart 2024 van de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Aan verzoeker is een last onder bestuursdwang opgelegd (bestreden besluit) die ertoe strekt dat hij met ingang van 3 april 2024 om 12:00 uur de woning gelegen aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning) en de daarbij behorende kelderbox moet sluiten en voor drie maanden gesloten moet houden.
1.1.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen en om een ordemaatregel te treffen, omdat de burgemeester niet overgaat tot schorsing van het besluit om de woning te sluiten.
1.2.
De rechtbank heeft de burgemeester voorafgaand aan de zitting gevraagd of de burgemeester bereid is om in afwachting van de zitting en de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening geen uitvoering te geven aan het bestreden besluit. De burgemeester heeft de griffie van de rechtbank laten weten het besluit niet te schorsen.
1.3.
Naar aanleiding daarvan heeft de voorzieningenrechter op 3 april 2024 een ordemaatregel getroffen, inhoudende dat het bestreden besluit per direct wordt geschorst.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt of de burgemeester verzoeker in redelijkheid mocht gelasten de woning te sluiten en voor drie maanden gesloten te houden.
De voorzieningenrechter doet dat aan de hand van de gronden die verzoeker in deze procedure en in de procedure in bezwaar heeft aangevoerd.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de belangen van verzoeker zwaarder wegen dan die van de burgemeester. Dit betekent dat de voorziening wordt toegewezen.
Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. De voorzieningenrechter kan een voorziening treffen, indien is voldaan aan de vereisten die in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan vermeld. In dit artikel is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan het in artikel 8:81 van de Awb neergelegde connexiteitsvereiste is voldaan, nu verzoeker op 2 april 2024 een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het bestreden besluit ten aanzien waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen.
6. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat spoedeisend belang voldoende aannemelijk is. Als er geen voorlopige voorziening wordt getroffen dan heeft verzoeker gedurende drie maanden geen toegang tot zijn woning.
Relevante feiten en omstandigheden
7. De voorzieningenrechter dient zich een voorlopig oordeel te vormen over de rechtmatigheid van het besluit over de woningsluiting. Daarbij acht de voorzieningenrechter de volgende feiten van belang.
8. Verzoeker is eigenaar en bewoner van de woning aan de [adres] . Uit de politierapportage van 29 februari 2024 blijkt dat er op 20 februari 2024 in de kelderbox van de woning een grote hoeveelheid (verpakkingen) van grondstoffen zijn aangetroffen, die worden gebruikt bij het vervaardigen van harddrugs. Deze grondstoffen zorgen voor explosiegevaar, maar zijn bovendien giftig, ontvlambaar en corrosief en vormen een gevaar voor de omwonenden. De kelderruimte is een gemeenschappelijke ruimte waarvan behalve verzoeker, ook de bewoner van de woning met huisnummer 7 (aan de [adres] ) een sleutel heeft/had. Verder blijkt uit de politierapportage dat in de woning van verzoeker de onderstaande goederen zijn aangetroffen (de goederen in de woning zijn niet in beslag genomen);
- een pH-meter
- plantenvoeding
- drugsparafernalia
- resten van verdovende middelen
In de kelderbox is aangetroffen (en in beslag genomen):
- 9
armaturen
- 3 koperen transformatoren
- 4 aluminium transformatoren
- 2 slakkenhuizen
- 1 metalen kachel
- 1 overige kachel
- 1 hakselaar van het merk Gamma
- 2 jerrycans à 20 liter zwavelzuur (leeg)
- 8 flessen à 1 liter methanol (7x leeg en 1x vol)
- 1 jerrycan à 5 liter methanol (halfvol)
9. Op grond van deze bevindingen heeft de burgemeester geconcludeerd dat er sprake is van een grote hoeveelheid attributen en grondstoffen voor de productie van zowel soft- als harddrugs in de woning en de kelderbox, wat wijst op bedrijfsmatige drugshandel. De burgemeester heeft op 6 maart 2024 verzoeker laten weten dat hij het voornemen heeft om de woning te sluiten. Verzoeker heeft op 21 maart 2024 zijn zienswijze kenbaar gemaakt. Vervolgens heeft de burgemeester het bestreden besluit genomen waarbij is besloten om verzoekers woning en de bijbehorende kelderbox voor de duur van drie maanden te sluiten.
Toetsingskader
10. Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, onderdeel b, van de Opiumwet als wettelijk kader. Hierin is bepaald dat de burgemeester bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang als – voor zover hier van belang – in een woning of lokaal een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder drie, of artikel 11a voorhanden is.
10.1.
Ter uitvoering van de bevoegdheid neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet heeft de burgemeester het Damoclesbeleid woningen en lokalen Roermond 2021 vastgesteld (hierna: het Damoclesbeleid). De burgemeester heeft aan het bestreden besluit artikel 4, vierde lid van het Damoclesbeleid ten grondslag gelegd. Ingevolge deze bepaling wordt bij een eerste constatering van het verkopen, afleveren, of verstrekken, dan wel daartoe aanwezig zijn van harddrugs, dan wel andere strafbare voorbereidingshandelingen gerelateerd aan harddrugs, de woning gesloten voor de duur van drie maanden.
10.2.
Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Hierbij moet het toetsingskader zoals door de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken in haar uitspraak van 28 augustus 2019 [1] (hierna: de overzichtsuitspraak) uiteengezet, in acht worden genomen. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet allereerst beoordeeld worden in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Anders is er geen bevoegdheid om de woning te sluiten. Als de bevoegdheid er is moet de sluiting van een woning ook geschikt en noodzakelijk zijn om de beoogde doelen te bereiken. Tot slot moet de sluiting evenredig zijn. [2]
De bevoegdheid om de woning en de kelderbox te sluiten
11. Verzoeker voert aan dat de burgemeester niet bevoegd is om behalve de kelderbox ook de woning te sluiten. De burgemeester heeft de woning en de kelderbox ten onrechte aangemerkt als één samenhangend geheel. Er had ook kunnen worden volstaan met enkel het sluiten van de kelderbox. Ten aanzien van de woning kan op basis van de politierapportage onvoldoende worden vastgesteld dat er zaken aanwezig waren die gebruikt worden bij de voorbereidingshandelingen van harddrugs. Er is één fles plantenvoeding en een Ph-meter in de woning aangetroffen. Verzoeker heeft deze spullen gekocht in verband met de aanschaf van een bananenplant. Er wordt gesteld dat in de woning resten van verdovende middelen zijn aangetroffen, maar dat is niet onderzocht en blijkt nergens uit. De Ph-meter en plantenvoeding kunnen als voorbereidingen van hennep dienen wat ziet op softdrugs en niet op harddrugs. Daarom had de burgemeester kunnen volstaan met het opleggen van een waarschuwing. Daarbij komt dat er geen sprake is van een ernstig geval zoals bedoeld in het beleid (artikel 5). Daarom bestrijdt verzoeker dat de burgemeester de bevoegdheid om de woning te sluiten kon ontlenen aan hetgeen in de kelderbox is aangetroffen (voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs). De gemeenschappelijke kelderbox dient bovendien niet aangemerkt te worden als een woning, heeft een eigen toegang, waar de bewoner van huisnummer 7 ook toegang toe heeft en is als los element van de woning te zien en los afsluitbaar. Daarbij komt dat de andere woning (huisnummer 7) niet is onderzocht. Juist omdat er sprake is van een gemeenschappelijke kelderbox, kan niet gezegd worden dat er sprake is van één samenhangend geheel.
11.1.
De burgemeester stelt zich op het standpunt dat hij bevoegd is om ook de woning voor drie maanden te sluiten. De woning en de kelderbox zijn één samenhangend geheel, wat tot gevolg heeft dat hetgeen in de kelderbox is aangetroffen, de burgemeester de bevoegdheid geeft om tevens de woning te sluiten. [3] Uit de politierapportage blijkt dat een grote hoeveelheid attributen en grondstoffen voor de productie van zowel soft- als harddrugs in de kelderbox zijn aangetroffen [4] , gecombineerd met het opvallende ontbreken van planten in het appartement. Er kan niet worden volstaan met een waarschuwing, omdat niet alleen sprake is van aangetroffen goederen die worden gerelateerd aan softdrugs, maar ook goederen gerelateerd aan harddrugs.
De samenhang tussen de kelderbox en de woning
11.2.
Niet in geschil is dat de burgemeester bevoegd is om de kelderbox te sluiten. De vraag rijst of deze bevoegdheid zich ook uitstrekt tot de woning van verzoeker. Dat is zo als de woning als “een samenhangend geheel” met de (gemeenschappelijke) kelderbox kan worden beschouwd.
11.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat de vraag of sprake is van “een samenhangend geheel” moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Van belang is of er een zodanige relatie bestaat tussen de te onderscheiden bouwwerken dat die als één geheel moeten worden beschouwd. Er wordt bijvoorbeeld gekeken naar zaken als de toegang, de omsluiting, de stroomvoorziening en andere voorzieningen. [5]
11.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester ervan uit heeft mogen gaan dat de woning en de kelderbox één samenhangend geheel vormen. Gebleken is dat de woningen met nummer 7 en 7A een gezamenlijke, aan de straatzijde gelegen, voordeur hebben die uitkomt in de gemeenschappelijke hal van waaruit één deur toegang geeft tot de woning met huisnummer 7, één deur tot woning met huisnummer 7A, één deur tot de gemeenschappelijke meterkast en één deur tot de gemeenschappelijke kelderbox. De bewoners van huisnummers 7 en 7A zijn in het bezit van een sleutel van de afsluitbare kelderbox. Alhoewel de deuren afzonderlijk afsluitbaar zijn, is de voorzieningenrechter van oordeel dat er sprake is van een samenhangend geheel van de kelderbox met de woning van verzoeker, nu het hier gaat om een inpandige kelderbox waar alleen toegang tot bestaat vanuit de -eveneens- inpandige hal. Echter ook is gebleken dat de bewoner van de woning met huisnummer 7 eveneens gebruik kan maken van de kelderbox zodat deze, naar de voorzieningenrechter aanneemt, dus ook met die woning een samenhangend geheel vormt. Dat de gemeenschappelijke kelderbox als los element van de woning moet worden gezien, omdat die los afsluitbaar is, kan verzoeker niet baten, omdat de inpandige kelderbox via de inpandige hal in verbinding staat met de woning van verzoeker en met de woning van de bewoner met huisnummer 7. Omdat de woning van verzoeker en de kelderbox als een samenhangend geheel moet worden gezien, is de burgemeester gelet op die samenhang in beginsel bevoegd om ook de woning te sluiten.
Noodzakelijkheid van de sluiting
12. De noodzakelijkheid van de sluiting van de kelderbox staat niet ter discussie tussen partijen. Verzoeker voert enkel aan dat er geen noodzaak is om ook de woning te sluiten. De burgemeester had ook kunnen volstaan met het sluiten van de kelderbox en brengt hetgeen in de woning is aangetroffen ten onrechte in verband met dat wat in de kelderbox is aangetroffen. Het een en ander moet evident los van elkaar worden gezien (zie ook onder 11.). Het pand staat niet bekend als drugsadres of drugspand. Er zijn geen meldingen van overlast en er was geen loop naar de woning. Daarom is er geen noodzaak om ervoor te zorgen dat de bekendheid van het pand als drugspand teniet wordt gedaan.
12.1.
De burgemeester stelt zich op het standpunt dat er tussen de woning en de kelderbox sprake is van nauwe verbondenheid en dat het daarom noodzakelijk is om beide te sluiten. Er zijn sterke aanwijzingen dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel gelet op de grote hoeveelheid aangetroffen grondstoffen en attributen die gebruikt kunnen worden voor de productie van verdovende middelen. Ter zitting heeft de burgemeester desgevraagd toegelicht dat het noodzakelijk is om de woning en de kelderbox te sluiten, omdat er een link tussen de in de kelderbox aangetroffen goederen en de in de woning aangetroffen goederen bestaat. In de woning zijn attributen voor de teelt van hennep aangetroffen zoals voedingsmiddelen en een Ph-meter, evenals resten van verdovende middelen. Dat is voldoende om de nauwe verbondenheid tussen de woning en de kelderbox vast te stellen, omdat in de kelderbox niet alleen voorwerpen voor de productie van harddrugs zijn aangetroffen, maar ook voorwerpen voor de productie van softdrugs (waaronder armaturen en slakkenhuizen). De aangetroffen hoeveelheid goederen, zowel in de woning als in de kelderbox, tonen aan dat sprake is geweest van voorbereidingshandelingen voor de teelt van hennep en harddrugs. De aanwezigheid van een aanzienlijk aantal armaturen komt niet overeen met de gebruikelijke hoeveelheid voor eigen gebruik. Dit duidt op aanwijzingen van drugshandel en daarom is de sluiting van de woning en de kelderbox noodzakelijk ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Daarnaast wordt een sterk signaal afgegeven dat de gemeente Roermond krachtig optreedt tegen drugscriminaliteit.
12.2.
Uit wat hierboven is overwogen volgt dat de burgemeester in beginsel bevoegd is om de woning te sluiten, omdat de woning en de kelderbox als “een samenhangend geheel” moet worden gezien. De voorzieningenrechter ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er ook een noodzaak is om de woning en de kelderbox te sluiten. Daarbij is van belang of de burgemeester met een minder ingrijpend middel dan een sluiting had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. [6]
12.3.
In de overzichtsuitspraak is de Afdeling ingegaan op de beoordeling van de noodzaak van een sluiting. Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding wordt beoordeeld of sluiting noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. [7] In verband hiermee is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, maar ook om andere omstandigheden zoals het aantreffen van harddrugs, een recidive situatie of de ligging van het pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, ook als ter plaatste geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van het een pand als drugspand weggenomen en wordt de loop naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit de woning werden verhandeld, kan echter in mindere mate sprake zijn van een loop naar de woning, wat de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstelkarakter van de maatregel minder groot kan maken.
12.4.
De voorzieningenrechter volgt de burgemeester niet in de stelling dat het noodzakelijk is om ook de woning te sluiten. De in de woning aangetroffen fles plantenvoeding en de Ph-meter kunnen weliswaar worden gebruikt in het kader van voorbereidingshandelingen voor de productie van softdrugs (hennep) waarvoor ook in de kelderbox voorwerpen en stoffen voorhanden waren, maar in de woning werden, anders dan in de kelderbox, geen voorwerpen en stoffen voor de productie van harddrugs aangetroffen. Ter zitting heeft de burgemeester gezegd dat de aangetroffen resten van verdovende middelen, die ook niet in beslag zijn genomen en evenmin werden onderzocht, niet ten grondslag hebben gelegen aan de sluiting van de woning. De aangetroffen drugsparafernalia zijn op zichzelf alleen maar aanvullende ondersteunende gegevens, aldus de burgemeester. Daarvan kon echter desgevraagd niet worden geconcretiseerd wat deze inhielden, anders dan dat aan de hand van de foto’s behorend bij de politierapportage een enkel sealtje, een tray waarop (mogelijk) resten van verdovende middelen zaten en een creditcard als zodanig werden aangewezen. De voorzieningenrechter vindt deze motivering voor de nauwe verbondenheid van de in de woning aangetroffen zaken met de in de kelderbox aangetroffen voorwerpen en stoffen voor de productie voor harddrugs, onvoldoende.
12.5.
Nu voorts is gebleken dat het feitelijk mogelijk is om alleen de kelderbox te sluiten en er is niet gebleken van overlastmeldingen van drugshandel in of vanuit de woning/kelderbox, er is geen handelshoeveelheid drugs in de woning en er is ook niet gebleken van een loop naar de woning, heeft de burgemeester onvoldoende gemotiveerd waarom sluiting van de woning van verzoeker noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde.
12.6.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog het volgende. De voorzieningenrechter vindt van belang dat er sprake is van een gemeenschappelijke kelderbox die een samenhangend geheel vormt met de woning van verzoeker en -uitgaande van hiervoor omschreven feitelijke situatie- ook met de woning met huisnummer 7. Daarmee valt het niet uit te sluiten dat anderen dan verzoeker de in de kelderbox aangetroffen zaken hebben gelegd/-gezet, zoals door verzoeker betoogd. Ook hierom heeft de burgemeester onvoldoende gemotiveerd dat de in de kelderbox aangetroffen zaken verband houden met hetgeen in de woning van verzoeker werd aangetroffen.
12.7.
De burgemeester heeft in dit verband nog toegelicht dat de aanleiding voor het binnentreden in de woning van verzoeker een internationaal rechtshulpverzoek vanuit België is geweest in verband met het aantreffen van een drugslab in België en een uitgevoerde controle in een loods in [plaats] . Daarbij is een oplegger met boot aangetroffen waarvan verzoeker de kentekenhouder is. Op basis daarvan is een link naar verzoeker gelegd en is de politie (uiteindelijk) de woning van verzoeker binnengetreden. Deze aanleiding voor het onderzoek blijkt ook uit de politierapportage, maar vormt naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin voldoende motivering waarom het noodzakelijk is om de woning en de kelderbox te sluiten, nu die niet afdoet aan het hiervoor overwogene.
12.8.
Het voorgaande maakt dat de burgemeester in zijn beslissing op bezwaar nader dient te motiveren waarom hij van mening is dat naast de kelderbox, ook de woning van verzoeker moet worden gesloten, of dat met een minder ingrijpend middel had kunnen worden volstaan, zoals bijvoorbeeld sluiting van alleen de kelderbox. Nu reeds om deze reden de voorlopige voorziening wordt toegewezen, behoeven de overige gronden geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 28 maart 2024 is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
13.1.
Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoeker ook een vergoeding van zijn proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,- (met een waarde van 1 punt per proceshandeling). Daarnaast krijgt verzoeker een vergoeding van het griffierecht van € 187,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primair besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 187,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.H.C. Schroeten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2024
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 13 mei 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.
2.Zie de evenredigheidsuitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
3.De burgemeester verwijst hiervoor naar: de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2438.
4.De grondslag is gebaseerd op artikel 13b, onderdeel b, van de Opiumwet in combinatie met artikel 4, vierde lid, van het Damoclesbeleid (voorbereidingshandelingen gerelateerd aan harddrugs).
5.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 11 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1193, van
6.Zie de evenredigheidsuitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1916 en ECLI:NL:RVS:2022:1910.