ECLI:NL:RBLIM:2024:2336

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
ROE 23/595
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning op grond van de Opiumwet na aantreffen hennepplantage

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 8 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de burgemeester van de gemeente Sittard-Geleen. De zaak betreft de sluiting van een woning van de eiser op grond van artikel 13b van de Opiumwet, na het aantreffen van een hennepplantage met 215 hennepplanten. De burgemeester had op 12 september 2022 besloten de woning te sluiten voor de duur van drie maanden, ondanks het bezwaar van de eiser. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting kon overgaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bekendmaking van het besluit op de juiste wijze heeft plaatsgevonden, ondanks de stelling van de eiser dat hij geen afhaalbericht had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de informatie van PostNL over de bezorging van het aangetekende besluit geen nieuw feit of omstandigheid was die een hernieuwde hoorzitting vereiste. Bovendien werd geoordeeld dat het tijdsverloop tussen de constatering van de hennepplantage en het besluit tot sluiting niet onredelijk was en dat de eiser een verwijt kon worden gemaakt voor het onvoldoende toezicht houden op het gebruik van het pand. De rechtbank concludeerde dat de sluiting van de woning niet onevenredig was, ondanks de financiële schade die de eiser had geleden. De uitspraak bevestigde dat de burgemeester de bevoegdheid had om de woning te sluiten en dat de belangen van de eiser niet zwaarder wogen dan de noodzaak tot sluiting.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/595

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.A.J.M. Niederer),
en

de burgemeester van de gemeente Sittard-Geleen

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. Bij besluit van 12 september 2022 (het primaire besluit) heeft de burgemeester besloten de aan eiser in eigendom toebehorende woning aan de [adres] in [plaats] (de woning) op 28 september 2022 op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet te sluiten en voor de duur van drie maanden gesloten te houden.
1.1.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. De burgemeester heeft de woning van eiser desondanks gesloten van 28 september 2022 tot 28 december 2022.
De burgemeester heeft het bezwaar van eiser vervolgens, bij besluit van 23 januari 2023
(het bestreden besluit), ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De burgemeester heeft op het beroep van eiser gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. G.A.J.M. Niederer. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, [gemachtigde] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de burgemeester in redelijkheid mocht gelasten de woning te sluiten en voor drie maanden gesloten te houden. De rechtbank doet dat aan de hand van de door eiser aangevoerde argumenten, de zogenoemde beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft.
3. De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten. De woning behoort in eigendom toe aan eiser. Eiser verhuurt de woning aan derden. De politie heeft in de woning van eiser een hennepplantage met in totaal 215 hennepplanten aangetroffen.
3.1.
Bij brief van 18 augustus 2022 heeft de burgemeester eiser in kennis gesteld van het voornemen om tot sluiting van de woning voor de duur van drie maanden over te gaan. Eiser heeft naar aanleiding daarvan een zienswijze ingediend. De burgemeester heeft in de zienswijze geen aanleiding gezien om van het voornemen af te wijken.
4. Eiser heeft niet bestreden dat de burgemeester bevoegd was om hem te gelasten de woning te sluiten en gesloten te houden, zodat dit niet in geschil is. De rechtbank beoordeelt de sluitingsbevoegdheid van de burgemeester daarom niet. Wel voert eiser aan dat het primaire besluit op onjuiste wijze bekend is gemaakt. Daarnaast voert eiser aan dat sprake is van nieuw bekend geworden feiten of omstandigheden, waarover hij voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit had moeten worden gehoord. Tot slot voert eiser aan dat het besluit tot sluiting van de woning onredelijk lang op zich heeft laten wachten, zodat de woningsluiting niet (meer) noodzakelijk en bovendien onevenredig is. De rechtbank beoordeelt wat eiser heeft aangevoerd in hiervoor genoemde volgorde.
Heeft de burgemeester het primaire besluit op de juiste wijze bekend gemaakt?
5. Eiser voert aan dat het primaire besluit niet op de in de wet voorgeschreven wijze bekend is gemaakt en daardoor ook niet in werking is getreden. De burgemeester heeft het besluit namelijk per aangetekende post aan eiser toegezonden, maar deze brief is door eiser niet aangenomen. PostNL heeft vervolgens nagelaten een afhaalbericht achter te laten. Eiser heeft de brief daardoor ook niet afgehaald, zodat deze aan de burgemeester is geretourneerd. Eiser heeft dientengevolge geen gebruik kunnen maken van de begunstigingstermijn. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser gesteld dat uit het Track & Trace-systeem niet blijkt dat PostNL een afhaalbericht heeft achtergelaten, maar dat de aangetekende brief naar een afhaalpunt van PostNL is gebracht. Daarnaast heeft eiser verwezen naar de persoonlijke ervaring van de voorzitter van de hoorcommissie en een uitzending van het consumentenprogramma “Radar” van 6 maart 2023, waaruit volgens eiser is gebleken dat bij 80% van de aangetekende stukken een foutieve afhandeling plaatsvond.
6. Indien een besluit aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, dient volgens vaste rechtspraak [1] te worden onderzocht of het stuk door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Niet in geschil is dat het besluit op bezwaar aangetekend en correct geadresseerd is verzonden. Wanneer PostNL bij aanbieding van het stuk vervolgens niemand thuis treft en daarom een afhaalbericht achterlaat, komt het niet ophalen van dat stuk bij het kantoor van PostNL voor rekening en risico van de belanghebbende. Stelt de belanghebbende geen afhaalbericht te hebben ontvangen, dan ligt het op zijn weg feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten.
6.1.
Eiser heeft weliswaar gesteld geen afhaalbericht te hebben ontvangen, maar is er niet in geslaagd deze stelling voldoende aannemelijk te maken. De persoonlijke ervaring van de voorzitter van de hoorcommissie en de door eiser aangehaalde uitzending van het consumentenprogramma “Radar” zien namelijk niet concreet op de postbezorging in de omgeving van het adres van eiser en zien ook niet specifiek op de periode waarin de aangetekende brief aan eiser werd toegezonden. De burgemeester heeft bovendien toegelicht en met een e-mail van PostNL onderbouwd dat indien een afhaalbericht wordt achtergelaten, aan het Track & Trace-systeem van PostNL een kennisgevingscode wordt toegevoegd. In dit geval is een dergelijke code toegevoegd, namelijk “ [code] ”. Daaruit kan - in tegenstelling tot wat eiser stelt worden afgeleid dat PostNL een afhaalbericht heeft achtergelaten. Het primaire besluit is dus wel op de in de wet [2] voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Het besluit is daarmee dus ook op dat moment al (en niet pas op het moment van sluiting van de woning en toezending van het besluit aan eiser per e-mail op 28 september 2022) in werking is getreden.
Is sprake van nieuw bekend geworden feiten of omstandigheden, naar aanleiding waarvan eiser nogmaals in de gelegenheid had moeten worden gesteld daarover te worden gehoord?
7. Eiser voert aan dat de informatie, ontvangen van PostNL, betreffende de bezorging van het aangetekende besluit van 12 september 2022, een nieuw(e) feit of omstandigheid is als bedoeld in artikel 7:9 van de Awb. Eiser had dan ook nogmaals in de gelegenheid moeten worden gesteld daarover te worden gehoord. De burgemeester heeft nagelaten eiser die gelegenheid te bieden voordat hij het bestreden besluit heeft genomen.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is de informatie, ontvangen van PostNL, betreffende de bezorging van het aangetekende besluit van 12 september 2022, geen nieuw(e) feit of omstandigheid van aanmerkelijk belang in de zin van artikel 7:9 van de Awb. De informatie is namelijk niet meer dan een onderbouwing van het reeds eerder ingenomen standpunt van de burgemeester dat een afhaalbericht is achtergelaten toen eiser niet thuis werd aangetroffen. Eiser hoefde dan ook niet nogmaals in de gelegenheid te worden gesteld zich daarover uit te laten. De burgemeester heeft de hoorplicht daarom niet geschonden. Verder heeft eiser in beroep van de informatie van PostNL kennis kunnen nemen en hierover beroepsgronden naar voren kunnen brengen. Dit heeft eiser ook gedaan. Eiser is wat dat betreft dan ook niet in zijn belangen geschaad.
Is sluiting van de woning noodzakelijk?
9. Eiser betoogt verder dat de noodzaak om tot sluiting van de woning over te gaan is verdwenen door het tijdsverloop van vier maanden tussen de constatering van de hennepplantage in de woning op 11 mei 2022 en het primaire besluit van 12 september 2022. Een uitgebreid onderzoek door de politie was in dit geval immers niet noodzakelijk, zodat de bestuurlijke rapportage onredelijk lang op zich heeft laten wachten. Bovendien is eiser niet betrokken en/of op de hoogte geweest bij de hennepplantage, terwijl eiser wel regelmatig in de woning is geweest. Eiser kan dan ook geen verwijt worden gemaakt, zodat ook om die reden de noodzaak tot sluiting van de woning ontbreekt.
10. De rechtbank is van oordeel dat het tijdsverloop tussen de constatering van de hennepplantage en het besluit tot sluiting van de woning niet tot gevolg heeft dat geen noodzaak meer bestond om tot sluiting van de woning over te gaan. Na constatering van de hennepplantage op 11 mei 2022 heeft de burgemeester op 11 augustus 2022 de bestuurlijke rapportage ontvangen. Tussen het moment van ontvangst van die rapportage en het definitieve besluit tot sluiting van de woning van eiser (op 12 september 2022) zat slechts één maand. Zoals de Afdeling al vaker heeft overwogen [3] is een dergelijke termijn nodig met het oog op een zorgvuldige voorbereiding van het besluit, waaronder ook dient te worden begrepen het opstellen van de bestuurlijke rapportage. Het tijdsverloop doet dan ook niet af aan de noodzaak tot sluiting, zoals de burgemeester die voldoende heeft gemotiveerd.
10.1.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat eiser wel degelijk een verwijt kan worden gemaakt. Van verhuurders wordt namelijk verwacht dat zij concreet toezicht houden op het gebruik van een pand dat zij verhuren. Het is niet genoeg als zij het pand alleen maar bezoeken. Zij moeten ook controles uitvoeren die zijn gericht op het gebruik van het pand. [4] Eiser heeft niet gesteld en het is de rechtbank ook niet gebleken dat hij dergelijke controles voldoende heeft uitgevoerd, mede gelet op de vindplaats van de hennep.
Is sluiting van de woning evenredig?
11. Eiser voert tot slot nog aan dat hij door de sluiting van de woning onevenredig in zijn belangen is geschaad. Sinds 1 juni 2022 is door de woningsluiting namelijk sprake van gederfde huurinkomsten. Daarnaast gebruikt eiser een groot gedeelte van het pand (de garage) als opslagruimte voor zijn schoonmaakonderneming. Door sluiting van de woning was dat niet meer mogelijk. Doordat eiser niet eerder dan op 28 september 2022 op de hoogte was van het besluit, heeft hij bovendien de op dat moment in de garage opgeslagen machines en schoonmaakmiddelen niet eruit kunnen halen. Eiser heeft daardoor een nieuwe voorraad schoonmaakmiddelen moeten aanschaffen en diverse machines moeten huren. Eiser heeft ook daardoor dus schade geleden. Tot slot heeft de sluiting een negatieve uitstraling op het pand en op eiser als persoon. Eiser meent dan ook dat de burgemeester op grond van rechtspraak en de nieuwe beleidsregels in dit geval met een waarschuwing had moeten volstaan. In het nieuwe beleid heeft de burgemeester immers de mogelijkheid van een waarschuwing opgenomen, terwijl dat daarvoor nog niet het geval was. Het had op de weg van de burgemeester gelegen om van het eerdere beleid af te wijken.
12. De Afdeling heeft ook al vaker overwogen dat bij de beoordeling van een besluit tot sluiting van een woning op grond van de Opiumwet de gevolgen daarvan moeten worden betrokken, maar dat het enkel lijden van financiële schade, door bijvoorbeeld het mislopen van huurinkomsten op zichzelf niet leidt tot onevenredigheid. [5] De rechtbank is dan ook van oordeel dat de woningsluiting om die redenen niet onevenredig is. Een afwijking van het beleid, zoals dat destijds gold, is ook niet aan de orde. Op grond van artikel 4:84 van de Awb zijn daarvoor namelijk bijzondere omstandigheden vereist. Eiser heeft dergelijke bijzondere omstandigheden niet gesteld en daarvan is de rechtbank ook niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de burgemeester in redelijkheid mocht gelasten de woning te sluiten en voor drie maanden gesloten te houden. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.C. Mellendijk-Leinders, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op 8 mei 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:84, en de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:585.
2.Artikel 3:40 van de Awb en artikel 3:41 van de Awb.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1251.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2462.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2443.