ECLI:NL:RBLIM:2024:2332

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
ROE 24/2408
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen

Op 1 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. K.J.C. van Bekkum, had een verzoek ingediend tegen de Belastingdienst Toeslagen, die als verweerder optrad. Het verzoek was gericht op het verkrijgen van een voorlopige voorziening met betrekking tot het verstrekken van gegevens in de bezwaarfase en het compenseren van een vergoeding voor het toeslagjaar 2012.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen op basis van het ontbreken van materiële connexiteit. De rechter oordeelde dat het verzoek om gegevensverstrekking verder ging dan wat in een eventuele bodemprocedure zou kunnen worden afgedwongen. Daarnaast was er geen sprake van een spoedeisend belang, aangezien verzoekster niet in een acute financiële noodsituatie verkeerde. De voorzieningenrechter benadrukte dat de erkenning als slachtoffer in de kinderopvangtoeslag-affaire al was gegeven en dat verzoekster de mogelijkheid had om een aanvraag in te dienen bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS).

De uitspraak werd gedaan in het openbaar en partijen zijn erop gewezen dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat. De beslissing is gemotiveerd met verwijzingen naar relevante wetsartikelen en rechtspraak, en de voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor een vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/2408
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 mei 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam], uit [woonplaats] , verzoekster
(gemachtigde: mr. K.J.C. van Bekkum),
en
de Belastingdienst Toeslagen, verweerder
(gemachtigden: [naam] en [naam] ).
Beslissing

1.De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

2. De voorzieningenrechter geeft voor deze beslissing de volgende motivering. Voor een goed begrip van deze uitspraak is hieronder ook, zoals in de mondelinge uitspraak al aangekondigd, een inleiding en het juridische kader opgenomen. Verder is de mondelinge uitspraak hieronder iets uitgebreider gemotiveerd, door verwijzingen naar wetsartikelen en rechtspraak.
Inleiding
3. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit over het verstrekken van een vergoeding in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
3.1.
Met het bestreden besluit van 23 november 2023 heeft verweerder, naar aanleiding van het verzoek van verzoekster om de kinderopvangtoeslag opnieuw te bekijken, de kinderopvangtoeslag over de jaren 2005 tot en met 2019 beoordeeld en geconcludeerd dat verzoekster recht heeft op een vergoeding over de toeslagjaren 2007, 2008, 2009, 2013, 2014 en 2015 en dat verzoekster geen recht heeft op een vergoeding voor het toeslagjaar 2012. Verweerder heeft de vergoeding vastgesteld op € 69.266,-. Verzoekster heeft al eerder een bedrag van € 68.971,- ontvangen. Zij heeft daarom nog recht op € 295,-. Verweerder heeft, onder meer, verwezen naar de uitleg per jaar en naar het advies van de Commissie van Wijzen die als bijlagen bij het bestreden besluit zijn gevoegd.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
3.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
3.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigden van verweerder.
3.4.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.
Beoordeling door de voorzieningenrechter

4.Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om:

- bij wijze van voorlopige voorziening verweerder op te dragen het feitenoverzicht, analyse, beschikkingen en minuten te verstrekken;
- het toeslagjaar 2012 te compenseren op grond van artikel 2.1, eerste lid, sub a, van de Wht;
- een eventuele verhoging van de immateriële schadevergoeding door het voorgaande tevens toe te kennen;
- de compensatie van het toeslagjaar 2014 te verhogen met de toenmalige gangbare vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand;
- toeslagjaar 2017 te compenseren op grond van de ex-partnerregeling;
- verweerder te veroordelen in de kosten van deze procedure.
4.1.
Verzoekster heeft ter zitting haar verzoek aangevuld met het verzoek om verweerder bij wijze van voorlopige voorziening op te dragen haar te erkennen als slachtoffer in de kinderopvangtoeslag-affaire voor het toeslagjaar 2012 zodat zij een verzoek kan indienen bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS).
5. Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
6. Het verzoek strekt er, onder meer, toe dat verweerder wordt opgedragen in de bezwaarfase een aantal gegevens te verstrekken.
6.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat uit de functie van het in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb besloten liggende connexiteitsvereiste voortvloeit dat daaraan niet alleen in formele maar ook in materiële zin dient te worden voldaan. [1] Dat wil zeggen dat de gevorderde voorlopige voorziening niet alleen formeel maar ook materieel betrekking moet hebben op het in de hoofdzaak bestreden besluit. Dit houdt in dat een voorlopige voorziening kan worden getroffen ter zake van elk aspect dat ook in de bodemprocedure aan de orde kan komen, maar waar dat niet het geval is, ook de weg van de voorlopige voorziening niet openstaat.
6.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de formele connexiteit is voldaan omdat het verzoek betrekking heeft op de procedure inzake de door verweerder geweigerde vergoeding op grond van de Wht waartegen verzoekster bezwaar heeft gemaakt en waartegen, nadat uitspraak op het bezwaar is gedaan, beroep bij deze rechtbank kan worden ingesteld.
6.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ontbreekt in dit geval wel de materiële connexiteit. Het verzoek richt zich op het in de bezwaarfase verkrijgen van alle voor de zaak relevante stukken. Dit verzoek gaat verder dan de bestuursrechter in een eventuele bodemprocedure over het niet toekennen van een vergoeding op grond van de Wht zou kunnen afdwingen. Voor de bezwaarfase geldt in beginsel de eis dat verweerder alle op de zaak betrekking hebbende stukken uiterlijk een week voorafgaande aan het horen ter inzage legt. [2] In een beroepsprocedure is verweerder eveneens verplicht alle op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen [3] maar het wettelijk systeem laat aan verweerder de mogelijkheid om niet te voldoen aan deze verplichting. Indien verweerder niet heeft voldaan aan deze verplichting kan dit weliswaar (vergaande) gevolgen hebben [4] , zoals bijvoorbeeld een gegrondverklaring van het ingestelde beroep met een veroordeling in de proceskosten, maar verweerder kan ervoor kiezen deze gevolgen te accepteren [5] . Er staat dus wel een sanctie op het niet voldoen aan de verplichting om stukken over te leggen in de beroepsfase maar het echt afdwingen kan de bestuursrechter niet. Zonder afbreuk te doen aan het fundamentele belang bij een tijdige en volledige informatieverstrekking in bezwaar volgt hieruit dat de voorzieningenrechter verweerder ook niet in bezwaar kan verplichten om alle voor de zaak relevante stukken te verstrekken. Dat betekent dat de materiele connexiteit ontbreekt.
7. Ten aanzien van het verzoek van verzoekster om bij wijze van voorlopige voorziening te worden erkend als slachtoffer in de kinderopvangtoeslag-affaire voor het toeslagjaar 2012 en het verzoek een (hogere) compensatie toe te kennen overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
7.1.
De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekster de gevolgen die zij ervaart naar aanleiding van de kinderopvangtoeslag- affaire achter zich wil laten. Ze wil daarom graag zo snel mogelijk een definitieve beslechting van het geschil. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster met haar verzoek dit doel niet kan bereiken. Verzoekster is reeds door verweerder erkend als slachtoffer in de kinderopvangtoeslag-affaire en tussen partijen is niet in geschil dat zij een aanvraag kan indienen bij de CWS. Verder heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is niet bindend in een eventuele bodemprocedure. De enige weg om de procedure mogelijk te versnellen is door het instellen van een beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar. Voor het overige gaat het in de kern om een financieel geschil. Het gaat namelijk om de vergoeding voor de toeslagjaren 2012, 2014 en 2017. Een financieel belang vormt op zichzelf geen reden om een spoedeisend belang aan te nemen. Dit is slechts anders in geval van een acute financiële noodsituatie. De voorzieningenrechter is echter niet gebleken dat verzoekster in financieel opzicht de beslissing op bezwaar niet kan afwachten zodat het vereiste spoedeisende belang in dat opzicht ontbreekt.
8. De voorzieningenrechter is tot slot niet gebleken dat sprake is van een evident onrechtmatig besluit op grond waarvan het treffen van een voorlopige voorziening gerechtvaardigd zou zijn.
Conclusie en gevolgen
9. Gelet op voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek af. Voor een vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
10. Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2024 door mr. N.J.J. Derks-Voncken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Cremers, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: 7 mei 2024.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 augustus 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AR4450.
2.Op grond van artikel 7:4, tweede lid, van de Awb.
3.Op grond van artikel 8:42 van de Awb.
4.Artikel 8:31 van de Awb.