ECLI:NL:RBLIM:2024:2327

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
ROE 24 / 1439
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de noodzaak en evenredigheid van de sluiting van een woning op basis van de Opiumwet

Op 7 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoekster en de burgemeester van de gemeente Weert. De burgemeester had op 4 september 2023 besloten om de woning van verzoekster te sluiten voor een periode van zes maanden, na een doorzoeking waarbij aanzienlijke hoeveelheden drugs werden aangetroffen. Verzoekster maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter had eerder, op 26 oktober 2023, het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het sluitingsbesluit geschorst. In het bestreden besluit van 23 januari 2024 bleef de burgemeester echter bij zijn eerdere besluit om de woning te sluiten, maar verkortte de sluitingsduur tot drie maanden.

De voorzieningenrechter heeft het beroep van verzoekster gegrond verklaard. De rechter oordeelde dat de burgemeester niet had kunnen besluiten tot sluiting van de woning, omdat de noodzaak daartoe niet meer aanwezig was. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester met een waarschuwing had kunnen volstaan, gezien het tijdsverloop en het feit dat er geen aanwijzingen waren dat de woning nog een rol speelde in de drugshandel. De rechter vernietigde het bestreden besluit en herstelde de oorspronkelijke situatie door het primaire besluit te herroepen. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 24/1439 en ROE 24/1440
uitspraak van de voorzieningenrechter van
7 mei 2024op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J.J.H.M. de Crom),
en

de Burgemeester van de gemeente Weert, de burgemeester,

(gemachtigde: M. Soubai).

Inleiding

1. Bij besluit van 4 september 2023 heeft de burgemeester besloten de woning van verzoekster aan de [adres] te [plaats] met ingang van 2 oktober 2023 voor zes maanden te sluiten.
1.1
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2
Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 oktober 2023 (ECLI:NL:2023:6253, zaaknummer 2023/2209) is verzoeksters verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en is het besluit van 4 september 2023 geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
1.3
Met het besluit van 23 januari 2024 (het bestreden besluit) op het bezwaar is de burgemeester bij het besluit tot sluiting gebleven. De burgemeester heeft rekening gehouden met het tijdsverloop en daarom beslist dat de woning van verzoekster voor de duur van drie maanden zal worden gesloten. De sluiting gaat in conform de opgelegde schorsing zes weken na dagtekening van het bestreden besluit.
1.4
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is
geregistreerd onder zaaknummer ROE 24/1439. Zij heeft de voorzieningenrechter opnieuw verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dat verzoek is geregistreerd onder zaaknummer ROE 24/1439.
1.5
De burgemeester heeft te kennen gegeven niet bereid te zijn de woning van verzoekster niet te zullen sluiten totdat door de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening. Op 4 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter een ordemaatregel getroffen in afwachting van de behandeling van het verzoek op een zitting. De burgemeester mag de woning van verzoekster in afwachting van de uitspraak op het verzoek niet sluiten.
1.6
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster en haar zoon [naam] , de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van de burgemeester.
1.7
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van verzoekster. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt de sluiting van de woning van verzoekster voor de duur van drie maanden op grond van de Opiumwet. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van verzoekster.
3. De voorzieningenrechter verklaart het beroep gegrond. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat als gevolg daarvan geen grond meer. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot het oordeel dat het beroep gegrond is komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Verzoekster is eigenaresse van de woning aan het adres [adres] te [plaats] . Verzoekster is samen met haar (twee) meerderjarige zoons woonachtig op dit adres.
Naar aanleiding van een melding bij het Team Criminele Inlichtingen (TCI) van de Politie Limburg op 1 juli 2023 is besloten om op 2 juli 2023 de woning van verzoekster te doorzoeken. De melding hield in dat op het adres [adres] te [plaats] , een aantal kilo cocaïne en hennep ligt en men van plan is vanuit het criminele circuit deze partij te rippen.
4.1
De politie trof tijdens een onderzoek in de woning op 2 juli 2023 het volgende aan:
- op de begane grond een grote tas met daarin een zwarte strijkzak. In deze zwarte strijkzak zaten twee grote gripzakken met hennep en diverse kleine gripzakjes met hennep; een tas met daarin diverse gripzakjes met hennep; drie boterhamzakjes met daarin wit poeder; een doorzichtig bakje met daarin diverse lege gripszakjes op een bank; gripzakjes met hennep; een kleine weegschaal met hierop restanten witte poeder; een zakje met hennepgruis;
- op de eerste verdieping een leeg sealtje en een plastic bakje met onder andere twee kleine weegschaaltjes waarvan op één restanten wit poeder zat (kamer zoon [naam] ) en een vol sealtje met cocaïne (logeerkamer) en
- op de zolder een stroomstootwapen in de vorm van een autosleutel.
In totaal heeft de politie in de woning van verzoekster 2102 gram hennep en 79 gram cocaïne aangetroffen.
4.2
De burgemeester heeft op 24 juli 2023 het voornemen uitgebracht om de woning van verzoekster te sluiten. Verzoekster heeft haar zienswijze kenbaar gemaakt op
22 augustus 2023.
4.3
De burgemeester heeft vervolgens de onder “Inleiding” vermelde besluiten genomen.
Toetsingskader
5. Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet als wettelijk kader. Hierin is bepaald dat de burgemeester bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien – voor zover hier van belang – in woningen een middel als bedoeld in lijst I en II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Cocaïne is vermeld op lijst I van de Opiumwet en hennep is vermeld op lijst II van de Opiumwet.
5.1
Ter uitvoering van de bevoegdheid neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet heeft de burgemeester het Damoclesbeleid vastgesteld, dat in werking is getreden op
27 juni 2019. In dit beleid staat dat wanneer de burgemeester in het geval van een woning concludeert dat er sprake is van een ernstig geval met betrekking tot softdrugs en/of voorbereidingshandelingen, er in principe een sluiting van drie maanden volgt. Indien er sprake is van een ernstig geval met betrekking tot harddrugs dan volgt er een sluiting van zes maanden.
5.2
Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Hierbij dient het toetsingskader zoals door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in haar uitspraak van
28 augustus 2019 (hierna: de overzichtsuitspraak) uiteengezet, nader uitgewerkt in de uitspraken van 6 juli 2022 [1] , in acht te worden genomen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022 [2] volgt voorts dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt.
5.3
Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding dient allereerst beoordeeld te worden in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. De sluiting van een woning moet, indien het besluit bevoegd is genomen, geschikt en noodzakelijk zijn om de beoogde doelen te bereiken en de sluiting dient ook evenredig te zijn. [3]
Bevoegdheid
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster de overtreding van artikel 13b van de Opiumwet, en daarmee de bevoegdheid van de burgemeester om de woning te sluiten, niet betwist. De gronden van verzoekster zijn gericht op de noodzaak en de evenredigheid van de sluiting.
Noodzakelijkheid en evenredigheid
7. De voorzieningenrechter dient derhalve te beoordelen in hoeverre de woningsluiting noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat en herstel van de openbare orde. Daarnaast dient de woningsluiting ook evenredig te zijn.
8. De burgemeester heeft aan het bestreden besluit in reactie op het bezwaar van verzoekster onder meer ten grondslag gelegd dat hij zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een geval waarin sluiting noodzakelijk is. In de melding is aangegeven dat men van plan was om vanuit het criminele circuit de partij drugs in de woning te rippen. Een woning met grote handelshoeveelheden hard- en softdrugs in samenhang met de hierboven genoemde melding over een ripdeal verstoort de openbare orde zodanig, dat een tijdelijke sluiting noodzakelijk en onvermijdelijk is om de openbare orde te herstellen. Met de tijdelijke sluiting van de woning wordt de bekendheid van de woning als drugspand weggenomen en de kans op afrekeningen en op ripdeals verkleind. Daarbij wordt met de tijdelijke sluiting het signaal afgegeven naar de omgeving dat er wordt opgetreden tegen illegale drugshandel in de gemeente Weert. De burgemeester heeft er voorts op gewezen dat de genoemde zoon van verzoekster een drugsantecedent heeft.
9. Verzoekster betoogt dat er geen noodzaak is tot sluiting van de woning aangezien er niet vanuit de woning in drugs is gehandeld. Verzoekster heeft verklaringen van buurtbewoners overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat er geen loop naar de woning is geweest en de woning door verzoekster en haar beide zonen normaal wordt bewoond. Ook zijn er volgens verzoekster geen meldingen binnengekomen van handel uit en rondom de woning. Verzoekster stelt verder niet op de hoogte te zijn geweest van het antecedent van haar zoon. De drugs lagen pas sinds 1 juli 2023 in de woning, dus na het vertrek voor vakantie van haar en de andere zoon. Zij wist dus ook niet dat de drugs er lagen en kon dat ook niet weten. Voorts voert zij aan dat gezien het tijdverloop een sluiting niet meer kan bijdragen aan de te bereiken doelen.
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester de situatie in de woning ten tijde van de doorzoeking op goede gronden als ernstig heeft kunnen beoordelen en aannemelijk heeft kunnen vinden dat de woning een rol vervulde in het criminele circuit.
11. Anders dan de burgemeester (ook) heeft betoogd, is van feitelijke handel vanuit de woning niet gebleken. De genoemde zoon heeft ter zitting nog eens verklaard dat dit niet het geval was. Een vroegere vriend van hem, die wist dat hij alleen thuis was, had hem gevraagd of hij voor € 500,- wat in bewaring wilde nemen. Hij heeft de drugs op verschillende plekken in huis gelegd, omdat hij bang was voor ontdekking. Er zaten resten cocaïne op de weegschaaltjes, omdat hij die nodig had voor zijn eigen gebruik. Voorts verklaarde de zoon tegenover de politie dat hij dacht dat het stroomstootwapen een aansteker was en dat hij die op de kermis had gewonnen. Deze verklaringen acht de voorzieningenrechter, in samenhang met het feit dat de zoon niet strafrechtelijk werd vervolgd voor dealen en (op grond van zijn verklaring hieromtrent) werd vrijgesproken van het voorhanden hebben van een stroomstootwapen (zie het in de zaak met nummer 2023/2209 overgelegde strafvonnis van 11 oktober 2023), geloofwaardig. Ook acht de voorzieningenrechter van belang dat er geen ‘loop’ naar de woning of overlast is geconstateerd en dat er ook geen aanwijzingen zijn dat de omgeving van de woning (drugs)overlast heeft ervaren. Verzoekster heeft in dit verband nog de mails van twee buurtgenoten van 16 respectievelijk 22 september 2023 overgelegd waarin deze bevestigen dat zij geen enkele hinder of overlast van verzoekster en haar gezin hebben ondervonden en ook niet hebben ervaren dat er extra verkeer in de buurt is geweest.
11.1
Daarmee is de noodzakelijkheid van de sluiting naar het oordeel van de voorzieningenrechter, zoals die ten tijde van de doorzoeking werd gezien, verdampt. Nu uitgangspunt is dat bestuursrechtelijke herstelsancties (primair) moeten zijn gericht op herstel in de oorspronkelijke dan wel rechtmatige toestand en/of het voorkomen van herhaling, had het op de weg van de burgemeester gelegen te motiveren waarom sluiting toen de burgemeester het bestreden besluit nam nog noodzakelijk was. De enkele overweging in het bestreden besluit dat, gelet op het tijdsverloop, de sluitingsduur wordt verkort van zes naar drie maanden acht de voorzieningenrechter onvoldoende. Weliswaar was sprake van een ernstige situatie en vervulde de woning ten tijde van de doorzoeking een rol binnen de keten van de drugshandel (opslag van handelshoeveelheden drugs), maar dat is gezien het hiervoor onder 11. overwogene, onvoldoende om daar met het bestreden besluit nog de noodzakelijkheid van de sluiting op te kunnen baseren. Dit geldt te meer nu eveneens aannemelijk is dat de overtreding slechts van zeer beperkte duur is geweest en deze werd begaan tijdens de afwezigheid van verzoekster en haar andere zoon gedurende hun vakantie van enkele weken. Nog vóór verzoeksters thuiskomst werd de overtreding feitelijk beëindigd. Voorts heeft de genoemde zoon, die weliswaar nog steeds bij verzoekster woont, als gevolg van zijn strafrechtelijke veroordeling (voor drugsbezit) nog steeds reclasseringstoezicht, zodat alleen reeds om die reden vooralsnog geen herhaling te verwachten is. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter ten slotte ook dat de woning in een wijk ligt waarin het woon- en leefklimaat niet onder druk staan, zodat ook om die reden de noodzaak minder groot is. Gebleken is dat ook na de doorzoeking geen meldingen van overlast zijn gedaan en ter zitting heeft de gemachtigde van de burgemeester nog gememoreerd dat ook bij controle van de locatie ten tijde van het bestreden besluit (omstreeks 23 januari 2024) niets is aangetroffen. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat de burgemeester niet tot sluiting had mogen besluiten en met een waarschuwing had kunnen volstaan.
12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat reeds hierom het bestreden besluit geen stand kan houden, zodat de overige beroepsgronden geen bespreking behoeven.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond. De voorzieningenrechter vernietigt daarom het bestreden besluit en voorziet zelf in de zaak door het primaire besluit te herroepen en deze uitspraak in de plaats te stellen van het vernietigde bestreden besluit.
14. Omdat direct uitspraak wordt gedaan in de hoofdzaak wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen: er is immers geen grond meer voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
15. Omdat het beroep gegrond is moet de burgemeester het griffierecht aan verzoekster vergoeden en krijgt verzoekster ook een vergoeding van de proceskosten. Dat geldt ook voor de proceskosten in bezwaar nu het primaire besluit wordt herroepen. Verzoekster heeft zich in bezwaar en beroep laten bijstaan door een gemachtigde. Voor het bezwaar worden 2 punten toegekend (indienen bezwaarschrift en bijwonen hoorzitting) van € 624,- per punt, voor het beroep 1 punten (indienen beroep) van € 875,- per punt. Voor het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening worden 2 punten (indienen beroep en bijwonen zitting) van € 875,- toegekend. Daarnaast moet de burgemeester het door verzoekster betaalde griffierecht van 2 x € 187,- aan haar vergoeden. Verzoekster heeft verzocht om vergoeding van reiskosten tot een bedrag van € 30,-. Uit de bijgevoegde stukken kan de voorzieningenrechter niet opmaken hoe zij tot dit bedrag is gekomen. Voor vergoeding komen in aanmerking de reiskosten voor zover zij zien op de kosten van openbaar vervoer, tweede klasse, van het woonadres van verzoekster naar de rechtbank. De voorzieningenrechter stelt het bedrag op grond van de reisplanner van website 9292.nl vast op € 5,70 per enkele reis, en dus in totaal € 11,40. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en stelt deze uitspraak in de plaats van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat de burgemeester aan verzoekster het betaalde griffierecht van € 374,- (2 x
€ 187,-) vergoedt;
- veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 3.884,40.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van B. van Dael, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2024.
De griffier is buiten staat
voorzieningenrechter
de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 7 mei 2024.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.