ECLI:NL:RBLIM:2024:2301

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
C/03/328892 / HA ZA 24-143
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot afgifte van bescheiden in het kader van legitieme portie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 1 mei 2024, heeft eiser, die een beroep doet op zijn legitieme portie uit de nalatenschappen van zijn overleden ouders, een incidentele vordering ingediend. Hij verzocht de executeur en erfgenaam, gedaagde, om informatie en bescheiden die hij nodig achtte voor de berekening van zijn legitieme portie. De rechtbank heeft de vordering in het incident afgewezen, waarbij zij de uitleg van de term 'alle daartoe strekkende inlichtingen' uit artikel 4:78 lid 1 BW heeft betrokken. De rechtbank oordeelde dat de vordering te vaag was en dat eiser niet voldoende had onderbouwd welke specifieke stukken hij verlangde. De rechtbank concludeerde dat gedaagde aan zijn informatieplicht had voldaan en dat er geen noodzaak was voor het opleggen van een dwangsom. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De zaak is op de rol gezet voor conclusie van antwoord in de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/328892 / HA ZA 24-143
Vonnis in incident van 1 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. J.G.M. Nass te Gulpen,
tegen
[gedaagde],
gedagvaard als executeur en erfgenaam in de nalatenschappen van
wijlen de heer [erflater] en mevrouw [erflaatster] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. G.A.M.F. Spera te Maastricht-Airport.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot afgifte bescheiden, met producties 1 t/m 13,
  • de conclusie van antwoord in het incident met 1 productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De relevante feiten

2.1.
[eiser] , [gedaagde] en mevrouw [naam] (hierna: [naam] ) zijn de kinderen van wijlen:
  • de heer [erflater] , overleden op [overlijdensdatum 1] 2018 (hierna: erflater), en
  • mevrouw [erflaatster] (hierna: erflaatster), overleden op [overlijdensdatum 2] 2022.
2.2.
Erflater heeft bij testament van 25 oktober 2017 over zijn nalatenschap beschikt en [eiser] en [naam] onterfd (productie 1 dagvaarding). Erflaatster en [gedaagde] hebben zijn nalatenschap op 18 juni 2019 beneficiair aanvaard (productie 2 dagvaarding).
2.3.
Erflaatster heeft eveneens bij testament van 25 oktober 2017 over haar nalatenschap beschikt en [eiser] en [naam] onterfd (productie 3 bij dagvaarding). [gedaagde] is daarin benoemd tot erfgenaam en executeur.
2.4.
Vóór hun overlijden hebben erflater en erflaatster notariële volmachten laten opmaken (productie 4 en 5 bij dagvaarding) waarin zij [gedaagde] hebben aangewezen als gevolmachtigde.
2.5.
Bij brief van 24 oktober 2022 hebben [eiser] en [naam] een beroep gedaan op hun legitieme portie aangaande beide nalatenschappen (productie 7 bij dagvaarding).
2.6.
Naar aanleiding van voornoemde brief heeft [gedaagde] een berekening gemaakt van de legitieme portie van [eiser] en [naam] (productie 8 bij dagvaarding). [eiser] kan zich niet vinden in de berekening van [gedaagde] .

3.Het geschil in de hoofdzaak en de vordering in het incident

3.1.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat het saldo van beide nalatenschappen, althans de legitimaire massa – en daarmee de legitieme portie – hoger is dan hetgeen volgt uit de berekening van [gedaagde] . Bij beide nalatenschappen is geen rekening gehouden met een aanzienlijke hoeveelheid contant opgenomen geld in de periode voorafgaand aan het overlijden en met giften. Bovendien zijn vanaf maart 2021, het moment waarop erflaatster in een verpleegtehuis werd opgenomen, curieuze uitgaven gedaan van haar betaalrekening, aldus [eiser] . Hij vordert daarom in de hoofdzaak vaststelling van de legitimaire massa, alsmede van de legitieme portie, ten aanzien van beide nalatenschappen. Daarnaast vordert hij betaling van de door de rechtbank vast te stellen legitieme porties, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf [overlijdensdatum 2] 2022 en vergoeding van de proceskosten.
3.2.
[eiser] vordert in het incident – op de voet van artikel 4:78 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) – dat [gedaagde] wordt veroordeeld, binnen een door de rechtbank te bepalen termijn, tot overlegging van de volgende bescheiden:
een overzicht van de persoonlijke lijfgoederen (waaronder juwelen) alsmede overige roerende zaken van erflater en erflaatster, alsmede de daaraan ten grondslag liggende verificatoire bescheiden;
alle overige stukken uit de administratie van erflater en erflaatster die van belang zijn voor de omvang van de legitieme porties van [eiser] ,
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag(deel) dat [gedaagde] , na verstrijking van de bepaalde termijn, geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft met verschaffing van inzage, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het incident.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Volgens haar is niet duidelijk wat [eiser] precies bedoeld met
“verificatoire bescheiden”ten aanzien van de persoonlijke bezittingen. Zij legt een foto over van alle sieraden die bij het overlijden van erflaatster resteerden (productie 1 bij antwoord in incident). Verder zijn geen aankoopbewijzen teruggevonden in de administratie van erflaatster. Met betrekking tot de overige gevorderde stukken uit de administratie van erflater en erflaatster, is volgens [gedaagde] de vordering van [eiser] te vaag. Zij heeft [eiser] reeds volledig geïnformeerd en van [gedaagde] kan niet worden verlangd bescheiden te verstrekken, waarvan ook aan [eiser] niet bekend is welke daarmee precies worden bedoeld. De vorderingen in incident liggen daarom voor afwijzing gereed, aldus [gedaagde] .

4.De beoordeling in het incident

4.1.
Het recht van een legitimaris op afgifte van bescheiden moet beoordeeld worden aan de hand van artikel 4:78 lid 1 BW. Dit artikellid bepaalt:
“Een legitimaris die niet erfgenaam is, kan tegenover de erfgenamen en met het beheer der nalatenschap belaste executeurs aanspraak maken op inzage en een afschrift van alle bescheiden die hij voor de berekening van zijn legitieme portie behoeft; zij verstrekken hem desverlangd alle daartoe strekkende inlichtingen.”
4.2.
Uit de bewoordingen
‘alle daartoe strekkende inlichtingen’volgt dat dit begrip zo ruim als mogelijk moet worden uitgelegd, maar dat het wel beperkt is tot de gegevens die nodig zijn voor de berekening van de legitieme portie (vgl. o.a. gerechtshof Den Haag,
1 september 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2329).
4.3.
Bij de beoordeling is verder van belang artikel 4:65 BW, dat bepaalt dat de legitieme portie wordt berekend over de waarde van de goederen der nalatenschap, welke waarde wordt vermeerderd met de bij deze berekening in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden vermeld in artikel 4:7 lid 1 onder a tot en met c en f BW.
4.4.
Met betrekking tot de
persoonlijke lijfgoederen(waaronder juwelen) van erflater en erflaatster, alsmede de daaraan ten grondslag liggende verificatoire bescheiden, constateert de rechtbank dat [gedaagde] – anders dan haar verklaring over de sieraden in haar brief van 13 oktober 2023 (productie 9 bij dagvaarding) – bij antwoord in het incident een overzicht heeft gegeven van de bij erflater en erflaatster in bezit zijnde sieraden. Daaruit volgt dat een zegelring, een armband en een gouden ketting reeds bij leven werden geschonken aan de kleinkinderen. Een dameshorloge werd door erflaatster gedragen tijdens de crematie. Voor het overige waren ten tijde van het overlijden van erflaatster nog aanwezig: twee trouwringen, een hangertje in de vorm van een kruisje en twee damesringen, van welke sieraden [gedaagde] een foto heeft overgelegd. Van deze sieraden zijn geen aankoopbewijzen meer voorhanden.
4.5.
Nu [eiser] niet nader onderbouwt welke specifieke stukken hij met betrekking tot de persoonlijke lijfgoederen (de sieraden) wenst te zien, gaat de rechtbank ervan uit dat [gedaagde] hiermee aan deze vordering heeft voldaan, zodat de rechtbank dit deel van het gevorderde onder a) zal afwijzen.
4.6.
[eiser] licht in de dagvaarding niet toe wat hij bedoelt met
overige roerende zakenanders dan inboedelzaken waarvan hij kennelijk op de hoogte is. De rechtbank zal daarom ook dit deel van de vordering onder a) afwijzen.
4.7.
Voor wat betreft de door [eiser] gevorderde afschriften van, dan wel inzage in
alle overige stukken uit de administratie van erflater en erflaatsteris de rechtbank van oordeel dat deze vordering moet worden afgewezen. Het begrip ‘alle overige stukken’ is immers te vaag. Voor zover dit deel van de vordering ziet op bankafschriften van erflater en erflaatster, overweegt de rechtbank dat deze weliswaar van belang zijn voor de berekening van de legitimaire portie, maar dat uit de door [eiser] gegeven onderbouwing van zijn vordering volgt dat hij over nagenoeg alle bankafschriften beschikt. Niet gesteld of onderbouwd is welke bankafschriften dan nog zouden ontbreken. Uit de berekeningen van [eiser] volgt verder ook dat hij heeft kunnen nagaan of en welke giften er (zouden) zijn gedaan zodat niet althans onvoldoende is gebleken welk belang [eiser] heeft bij overige stukken uit de administratie.
4.8.
Nu de vorderingen a) en b) in het incident van [eiser] worden afgewezen, bestaat er geen aanleiding om een dwangsom op te leggen en zal de rechtbank ook deze vordering afwijzen.
4.9.
Gelet op de familierelatie van partijen zal de rechtbank de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
5.3.
verstaat dat de zaak op de rol van
1 mei 2024staat voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2024. [1]

Voetnoten

1.type: RJ