Beoordeling van incident
1. De door de rechtbank in het vonnis van 3 juli 2019 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende. Op 25 februari 2015 is [de vader] (hierna: erflater) overleden. Hij was in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met de moeder. Tezamen hebben zij vier zonen, waarvan [Zoon vier] (hierna: [Zoon vier] ) inmiddels is overleden. [Zoon vier] was gehuwd met [de echtgenote van Zoon vier] . Erflater heeft bij testament van 17 augustus 2010 over zijn nalatenschap beschikt, waarbij hij de moeder, [Zoon een] , [Zoon twee] en [Zoon drie] tot zijn erfgenamen heeft benoemd, [Zoon een] , [Zoon twee] en [Zoon drie] tezamen voor 99/100e deel en de moeder voor 1/100e deel. Erflater heeft [Zoon vier] onterfd en aan hem een legaat toegekend ter hoogte van zijn legitieme portie, dat pas opeisbaar is bij overlijden van de moeder. De moeder en [de executeur (twee)] zijn benoemd tot executeurs, welke benoeming zij hebben aanvaard. [de executeur (twee)] heeft een boedelbeschrijving opgesteld, gedateerd 28 oktober 2016, waarin het saldo van de nalatenschap voor de berekening van het legaat/de legitieme aan [Zoon vier] is vastgesteld op een bedrag van € 5.315.216,78. In verband met de berekening van de legitimaire massa zijn in hoger beroep door appellanten en door [de echtgenote van Zoon vier] diverse geschilpunten aan het hof voorgelegd in de memorie van grieven en in de memorie van antwoord, tevens houdende incidenteel appel.
3. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank:
In conventie:
1) Voor recht verklaard dat het legaat I genoemd in het testament van erflater bij verwerping van het legaat door [Zoon vier] / [de echtgenote van Zoon vier] niet in mindering komt op de legitieme portie van [Zoon vier] ;
2) De moeder en [de executeur (twee)] veroordeeld (in hun hoedanigheid van executeurs in de nalatenschap van erflater) tot betaling aan [de echtgenote van Zoon vier] (in haar hoedanigheid van executeur/afwikkelingsbewindvoerder in de nalatenschap van [Zoon vier] ) van een bedrag van € 2.904,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
In conventie en in reconventie:
3) De legitieme portie van [Zoon vier] in de nalatenschap van erflater vastgesteld op een bedrag van € 993.308,88 en die vaststelling uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
4) De proceskosten tussen partijen gecompenseerd;
5) Het meer of anders gevorderde afgewezen.
4. [de echtgenote van Zoon vier] vordert in het incident, uitvoerbaar bij voorraad, afgifte van stukken, gegrond op artikel 4:78 BW, artikel 843a Rv, althans artikel 22 Rv. Zij vordert de volgende stukken:
- Specificaties rekening-courantverhouding tussen erflater en [Naam] B.V. met betrekking tot de jaren 1998 tot en met 2014;
- Een kopie van de volledige jaarstukken van [Naam] B.V. met betrekking tot de jaren 1998 tot en met 2014;
- Een kopie van alle aangiften schenkingsrecht van erflater met betrekking tot de jaren 1998 tot en met 2014;
- Alle overige stukken, zoals bankafschriften die van belang kunnen zijn bij de beoordeling of erflater in de jaren 1998 tot en met 2014 giften aan de broers of aan een van hen heeft gedaan;
Dit op straffe van een dwangsom van € 15.000,- voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat appellanten nalaten volledig aan het te geven bevel te voldoen, tot een maximum van € 500.000,- en met bepaling dat [de echtgenote van Zoon vier] in staat wordt gesteld binnen twee maanden, althans binnen een redelijke termijn na het afgeven van deze stukken, haar eis in dit hoger beroep te vermeerderen naar aanleiding van de beschikbaar te stellen stukken, met veroordeling van appellanten in de kosten van het incident.
5. Appellanten concluderen in het incident tot afwijzing van de vorderingen van [de echtgenote van Zoon vier] en tot veroordeling van [de echtgenote van Zoon vier] in de kosten van het incident, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
6. [de echtgenote van Zoon vier] legt aan deze vordering ten grondslag dat het niet anders kan zijn dan dat erflater ook in de jaren 1997 tot en met 2014 giften aan de broers zal hebben gedaan. [Zoon vier] heeft geen enkel inzicht in de waarde van het familiebedrijf per sterfdatum erflater verkregen.
Blijkens het vermogensoverzicht had erflater per 1 januari 1998 een totaal vermogen van NLG 34.690.361,-. Dit vermogen is sinds 1997 verder aangegroeid als gevolg van beleggingswinsten, dividenden en waardestijgingen, onder meer van de aanzienlijke beleggingsportefeuille van erflater. Gezien het volgens de executeurs in 2015 aanwezige vermogen van erflater zal hij in de periode 1997-2015 nog meer schenkingen aan de broers hebben gedaan. De executeurs hebben geweigerd hier inzicht in te geven. Het is aannemelijk dat erflater zijn traditie van schenkingen aan de broers heeft voortgezet. Daarom vordert [de echtgenote van Zoon vier] specificaties van de rekening-courantverhouding tussen erflater en [Naam] BV en specificaties van het vermogen van erflater van jaar tot jaar over de jaren 1998 tot en met 2015. Dan kan [de echtgenote van Zoon vier] bezien of erflater schenkingen aan de broers heeft gedaan waarmee bij de bepaling van de legitimaire massa rekening had moeten worden gehouden
7. Appellanten verweren zich als volgt. Zij betwisten de juistheid van de door [de echtgenote van Zoon vier] ingenomen stellingen. Appellanten houden niets verborgen. Verder wordt verzocht om stukken die reeds op eerste verzoek door [de executeur (twee)] aan de toenmalig advocaat van [Zoon vier] / [de echtgenote van Zoon vier] zijn verstrekt. De volgende stukken zijn toen verstrekt:
- Verloop van de rekening-courant over de periode 2010 tot aan overlijdensdatum;
- Aanslagen Inkomstenbelasting 2010 tot en met 2014;
- Aangiftes Inkomstenbelasting 2010 tot en met 2014;
- Akte overdracht aandelen 1996;
- Akte overdracht aandelen 1988.
Ook is aan [de echtgenote van Zoon vier] (destijds [Zoon vier] ) de mogelijkheid geboden om op het kantoor van [Naam] accountants inzage te krijgen in de afschriften van de bank- en effectenrekeningen in de periode 25 februari 2010 tot en met datum overlijden. Van die mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.
Appellanten betwisten dat er een vermoeden van schenkingen kan zijn op basis van het vermogen van erflater per 1 januari 1998 en zijn vermogen per overlijdensdatum. Alle financiën van erflater verliepen via de rekening-courantverhouding met zijn vennootschap. Appellanten verwijzen naar productie 13, een gedetailleerde analyse van het verloop van de rekening-courant tussen erflater en Beheermaatschappij [Naam] B.V. over 1995 tot aan het overlijden van erflater. Alle schenkingen aan de zoons komen hierin terug. Dit betekent ook dat er geen andere aangiften schenkbelasting dan de reeds overgelegde zijn. Verder worden de aangiften Inkomstenbelasting over 1995 tot en met 2014 overgelegd, die van 2010 tot en met 2014 zijn in 2016 al verstrekt. Uit productie 13 volgt wel dat er kennelijk in 1995 een schenking heeft plaatsgevonden van in totaal NLG 22.965,-. Nadere stukken hierover zijn niet meer beschikbaar, maar deze zal aan alle broers zijn gedaan. Hiervan dient 50% in aanmerking te worden genomen, omdat erflater in gemeenschap van goederen was gehuwd.
Uit het verloop van het vermogen kan geen vermoeden van verborgen schenkingen worden afgeleid. Evenmin is sprake van een schenkingstraditie en [de echtgenote van Zoon vier] heeft dit ook niet onderbouwd. Alle onderliggende bescheiden waarover [de echtgenote van Zoon vier] al sinds 2016 beschikt bieden meer dan voldoende informatie om de legitimaire massa te berekenen.
[de echtgenote van Zoon vier] heeft niet onderbouwd om welke reden zij de jaarstukken van [Naam] B.V. nodig heeft om de omvang van de legitieme portie te kunnen berekenen. Schenkingen worden niet in de jaarstukken opgenomen. Daarnaast is sprake van bedrijfsgeheimen en concurrentiegevoelige informatie.
Appellanten wijzen verder op de wettelijke bewaarplicht van zeven jaar. Zij worden onevenredig belast indien zij stukken van 22 jaar geleden moeten afgeven. Bovendien is onzeker of alle stukken kunnen worden achterhaald gezien het tijdsverloop. Erflater is in 2015 overleden en eerst drie jaar later wordt om stukken verzocht.
8. Het hof stelt voorop dat ingevolge het bepaalde in artikel 4:78 BW de legitimaris die niet erfgenaam is tegenover de erfgenamen aanspraak kan maken op inzage en afschrift van alle bescheiden die hij voor de berekening van zijn legitieme portie behoeft en dat de erfgenamen hem desverlangd alle daartoe strekkende inlichtingen moeten verstrekken. Dit begrip moet, gelet op de wetgeschiedenis, zo ruim mogelijk worden uitgelegd, met de enkele beperking dat de gegevens nodig zijn voor de berekening van de legitieme portie.
9. [de echtgenote van Zoon vier] heeft in haar memorie van antwoord, tevens incidentele eis tot afgifte van stukken, vermeld dat, waar zij in de stukken spreekt over [Naam] B.V., zij de Beheermaatschappij [Naam] B.V. bedoelt. Het hof constateert dat appellanten bij conclusie van antwoord in het incident alsnog stukken met betrekking tot het verloop van de rekening-courantverhouding tussen erflater en Beheersmaatschappij [Naam] B.V. hebben overgelegd. Nu [de echtgenote van Zoon vier] niet nader onderbouwt welke specifieke stukken zij met betrekking tot de rekening-courantverhouding wenst in te zien, gaat het hof ervan uit dat appellanten hiermee aan deze vordering hebben voldaan zodat het hof dit deel van het gevorderde zal afwijzen.
10. Voor wat betreft de door [de echtgenote van Zoon vier] gevorderde kopie van de volledige jaarstukken van [Naam] B.V. met betrekking tot de jaren 1998 tot en met 2014 is het hof van oordeel dat deze vordering moet worden afgewezen. [de echtgenote van Zoon vier] heeft niet onderbouwd waarom zij deze stukken nodig zou hebben voor de berekening van de legitieme portie. Dit betekent dat de grondslag voor afgifte van (afschriften van) deze stukken evenmin kan worden gevonden in artikel 843a Rv. Het hof ziet verder geen grond een bevel tot overlegging van deze stukken ex artikel 22 Rv te geven. Ook dit deel van het gevorderde zal worden afgewezen.
11. Vooralsnog is niet komen vast te staan dat er andere schenkingen dan de schenkingen die al bekend zijn bij partijen, zijn gedaan. Het hof zal de vordering tot verstrekken van de aangiften schenkbelasting van erflater dan ook afwijzen. Het hof tekent daarbij aan dat alleen indien een schenking daadwerkelijk plaatsvindt daarvan aangifte moet worden gedaan (door de ontvanger).
12. Voor wat betreft de vordering tot het verstrekken van ‘alle overige stukken, waaronder bankafschriften die van belang kunnen zijn bij de beoordeling of erflater in de jaren 1998 tot en met 2014 giften aan de broers of aan een van hen heeft gedaan’, overweegt het hof als volgt. Het begrip ‘alle overige stukken’ is te vaag, zodat dat deel van de vordering wordt afgewezen. Voor zover dit deel van de vordering ziet op bankafschriften van de erflater, overweegt het hof dat deze echter wel van belang kunnen zijn voor de beantwoording van de vraag of erflater nog andere giften heeft gedaan dan die al aan [de echtgenote van Zoon vier] bekend zijn. Een legitimaris heeft er recht op en belang bij om dit te kunnen nagaan, welk belang daarmee ook anders is dan het belang van de erfgenamen. Dit betekent echter niet dat [de echtgenote van Zoon vier] onbegrensd aanspraak kan maken op bankafschriften. De bewaarplicht van banken is zeven jaar. Appellanten erkennen dit ook. Anderzijds is deze vordering eerst op 7 april 2020 door [de echtgenote van Zoon vier] ingesteld. Het hof maakt uit productie 11 bij conclusie van antwoord in het incident op dat de bank- en effectenrekeningen van erflater over de periode 25 februari 2010 tot datum overlijden ter inzage zijn aangeboden. Deze stukken zullen dan ook nog aanwezig zijn. Het hof zal daarom bevelen dat afschriften van deze stukken alsnog aan [de echtgenote van Zoon vier] moeten worden verstrekt en wel binnen eenentwintig dagen na de datum van dit arrest.
13. Nu appellanten kennelijk eerder de mogelijkheid hebben geboden tot inzage in deze rekeningen, ziet het hof geen aanleiding om een dwangsom op te leggen en zal deze vordering daarom afwijzen.
14. Indien uit de stukken waarvan [de echtgenote van Zoon vier] afschriften moeten worden verstrekt, zou blijken dat nog andere schenkingen zijn gedaan, zal [de echtgenote van Zoon vier] in staat worden gesteld haar eis in verband daarmee te vermeerderen.
15. Het hof ziet in wat hiervoor is overwogen en nu de vordering gedeeltelijk zal worden toegewezen, geen grond om een van partijen in de proceskosten in het incident te veroordelen. Het hof zal deze kosten tussen partijen compenseren.