ECLI:NL:RBLIM:2024:2275

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
ROE 22/37
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rectificatieverzoek op basis van de AVG en de beoordeling van persoonsgegevens door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op 2 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade beoordeeld. Eiser had verzocht om rectificatie van een persoonsgegeven, gebaseerd op artikel 16 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Het college had dit verzoek afgewezen, stellende dat er geen sprake was van een persoonsgegeven. De rechtbank oordeelt echter dat er wel degelijk sprake is van een persoonsgegeven, maar dat dit niet voor rectificatie in aanmerking komt, omdat het gaat om een opvatting van het college. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Daarnaast wordt het verzoek van eiser om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toegewezen, en wordt de schadevergoeding vastgesteld op € 500,-. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van het rectificatieverzoek terecht was, ook al is de grond waarop het college dit heeft gedaan niet juist. Eiser krijgt zijn griffierecht en proceskosten vergoed, maar niet voor de behandeling van het bezwaar.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/37

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het college van 23 november 2021 (aan eiser bekendgemaakt op 24 november 2021). Met dat besluit heeft het college beslist dat de afwijzing van het rectificatieverzoek van eiser van 15 september 2021 terecht was. Eiser heeft het college verzocht om rectificatie van het onjuiste gegeven dat er naar hem een onderzoek naar bijstandsfraude of een strafrechtelijk onderzoek loopt in het besluit van 21 juni 2021 ( [nummer] ) en alle andere berichten waarin dit staat. Eiser heeft zijn verzoek gebaseerd op artikel 16 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Het college heeft het rectificatieverzoek afgewezen omdat de gegevens “bijstandsfraude” en “strafrechtelijk onderzoek” geen persoonsgegevens zijn en daarom niet onder het toepassingsbereik van de AVG vallen.
1.1
Naast het beroep beoordeelt de rechtbank het verzoek van eiser om vergoeding van de schade die hij stelt te hebben geleden wegens overschrijding van de redelijke termijn.
2. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek op 17 januari 2024 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben eiser en zijn gemachtigde deelgenomen. Het college heeft de rechtbank vóór de zitting schriftelijk laten weten dat het zich op de zitting niet laat vertegenwoordigen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de afwijzing van het rectificatieverzoek een terechte beslissing is van het college. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser tegen deze beslissing heeft aangevoerd. De rechtbank beoordeelt ook of de redelijke termijn is overschreden.
4. De rechtbank is van oordeel, weliswaar op een andere grond dan de grond waarop het college de beslissing gebaseerd heeft, dat de afwijzing van het rectificatieverzoek een terechte beslissing is van het college. De rechtbank is ook van oordeel dat de redelijke termijn is overschreden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot haar oordelen komt en welke gevolgen haar oordelen hebben.
Is het gegeven dat er naar eiser een onderzoek naar bijstandsfraude of een strafrechtelijk onderzoek loopt, een persoonsgegeven?
5. Eiser voert aan dat het onjuiste gegeven, dat er naar hem een onderzoek naar bijstandsfraude of een strafrechtelijk onderzoek loopt, een gegeven is dat op hem betrekking heeft en daarom een persoonsgegeven is als bedoeld in artikel 4 van de AVG.
6. In artikel 4 onder 1 van de AVG staat het volgende:
“„persoonsgegevens”: alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon („de betrokkene”);
als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon.”
7. Het Hof van Justitie heeft in het arrest van 20 december 2017 [1] geoordeeld dat het gebruik van de woorden „iedere informatie” in de definitie van het begrip „persoonsgegeven” in artikel 2 van de Privacyrichtlijn (voorloper van de AVG) erop wijst dat het de bedoeling van de Uniewetgever was om een ruime betekenis toe te kennen aan het begrip, die niet beperkt is tot gevoelige of persoonlijke informatie, maar zich potentieel uitstrekt tot elk soort informatie, zowel objectieve informatie als subjectieve informatie in de vorm van meningen of beoordelingen, op de voorwaarde dat deze informatie de betrokkene “betreft”. Aan deze voorwaarde is volgens het Hof voldaan als de informatie vanwege haar inhoud, doel of gevolg gelieerd is aan een bepaalde persoon. Dit arrest is onder de AVG nog steeds actueel.
8. Eiser heeft het college met zijn brief van 2 juni 2021 om inzage gevraagd van zijn persoonsgegevens die het college verwerkt in het kader van een uit te voeren rechtmatigheidsgesprek/onderzoek en inzage van het onderzoekdossier dat is aangemaakt ten behoeve van dat gesprek/onderzoek. Met het besluit van 21 juni 2021 ( [nummer] ) heeft het college op dat verzoek een besluit genomen. Het besluit vermeldt dat het college aan eiser heeft laten weten dat een rechtmatigheidsonderzoek wordt uitgevoerd omdat een signaal is ontvangen dat eiser werkzaamheden verricht. Het besluit vermeldt verder dat eiser is uitgenodigd voor een rechtmatigheidsgesprek waarin de aanleiding en onderzoeksbevindingen worden besproken. Eiser krijgt met het besluit, in de vorm van een overzicht, inzage van zijn persoonsgegevens die het college in het kader van het rechtmatigheidsonderzoek verwerkt. Het college stelt zich op het standpunt dat de AVG geen recht geeft op inzage in de vorm van een kopie van stukken of dossiers waarin de persoonsgegevens staan.
8.1
Het college heeft verder als volgt overwogen:
“Voorts bestaat geen recht op inzage op grond van artikel 23 lid 1 onder d of e AVG als er sprake is van een lopend onderzoek van de sociale recherche naar bijstandsfraude of een strafrechtelijk onderzoek (bij fraude van € 50.000,- of meer zal er aangifte worden gedaan). Betrokkene heeft dan geen recht op inzage op grond van artikel 23 lid 1 onder d of e AVG.”

“Besluit

Wij hebben dan ook besloten om u, lopende het onderzoek, geen inzage te verstrekken in het onderzoeksdossier.”
9. In het besluit van 21 juni 2021 (kenmerk: [nummer] ) staan de naam, het adres, de geboortedatum, de nationaliteit, het burgerservicenummer en het IBAN-banknummer van eiser. Eiser is met deze gegevens als natuurlijk persoon geïdentificeerd. Alle informatie in het besluit die eiser betreft, is dan een persoonsgegeven.
9.1
Het college vat in het besluit het rechtmatigheidsonderzoek kennelijk ook op als een onderzoek naar bijstandsfraude of naar (het starten van) een strafrechtelijk onderzoek. Het college wijst inzage van het onderzoeksdossier dat ten behoeve van het rechtmatigheidsonderzoek is opgemaakt, lopende het rechtmatigheidsonderzoek, namelijk af onder verwijzing naar de in algemene bewoordingen opgenomen passage, dat het recht op inzage niet bestaat als een onderzoek naar bijstandsfraude of (naar het starten van) een strafrechtelijk onderzoek loopt. Omdat het college met het besluit van 21 juni 2021 op het inzageverzoek van eiser van 2 juni 2021 heeft gereageerd, kan de afwijzing van de inzage geen betrekking hebben op een ander onderzoek of ander onderzoeksdossier. Het besluit geeft ook geen reden voor een ander inzicht. Omdat de informatie, dat er een rechtmatigheidsonderzoek (naar eisers recht op een uitkering) loopt, vanwege de inhoud gelieerd is aan eiser en deze informatie daarom eiser betreft, geldt dat ook voor de opvatting van het college, dat het rechtmatigheidsonderzoek ook een onderzoek naar bijstandsfraude of naar (het starten van) een strafrechtelijk onderzoek is. Deze opvatting van het college is daarom ook een persoonsgegeven van eiser.
Moet het persoonsgegeven worden gerectificeerd?
10. Artikel 16 van de AVG geeft de betrokkene het recht tot rectificatie of aanvulling als de persoonsgegevens onjuist of onvolledig zijn. Volgens vaste rechtspraak [2] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) moeten de onjuistheden wel eenvoudig en objectief zijn vast te stellen. Het correctierecht is niet bedoeld om indrukken, meningen, onderzoeksresultaten en conclusies waarmee betrokkene zich niet kan verenigen, te corrigeren of te verwijderen. De juistheid van deze vermeldingen kan in de daarvoor bedoelde procedure aan de orde worden gesteld.
10.1
Naar het oordeel van de rechtbank is de kwalificatie van het rechtmatigheidsonderzoek naar eiser als een fraudeonderzoek en/of strafrechtelijk onderzoek, geen feitelijk gegeven maar een opvatting van het college. De juistheid van deze opvatting is niet eenvoudig en objectief vast te stellen. Het correctierecht is daarom niet bedoeld voor deze opvatting. De beslissing van het college dat de afwijzing van het rectificatieverzoek terecht was, is dan ook een terechte beslissing, ook al heeft het college deze beslissing op een andere grond genomen.
11. De rechtbank beoordeelt niet of het een strafrechtelijke persoonsgegeven is, wat eiser ook nog heeft aangevoerd. Voor de beoordeling van de vraag of het college het persoonsgegeven terecht niet gerectificeerd heeft, is het soort persoonsgegeven namelijk niet relevant.
12. De rechtbank heeft het verweerschrift van 30 juni 2021 (dat het college heeft ingediend in de voorlopige voorzieningenprocedure met zaaknummer ROE 21/1692 en) dat eiser met het besluit van 21 juni 2021 als voorbeeld heeft genoemd van een document waarin het onjuiste gegeven over hem staat, niet bij de beoordeling betrokken. In dat document staat dit gegeven namelijk niet.
Het verzoek om schadevergoeding
13. De vraag of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden, moet worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis: de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het college en de rechtbank is behandeld, het processuele gedrag van eiser tijdens de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van eiser.
14. De redelijke termijn voor de behandeling van het beroep inclusief de bezwaarschriftprocedure bedraagt in beginsel twee jaren, te rekenen vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar duren en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar. Per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden bestaat recht op een schadevergoeding van € 500,-, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. In dit geval betekent dit het volgende.
15. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift door het college op 3 november 2021 tot de datum waarop de rechtbank deze einduitspraak doet, zijn twee jaren en zes maanden verstreken. De rechtbank ziet geen aanleiding de redelijke termijn voor deze procedure op meer of minder dan twee jaren te stellen. De redelijke termijn is dan ook met zes maanden overschreden. De rechtbank stelt de schadevergoeding vast op een bedrag van € 500,-. Alleen de beroepschriftprocedure heeft te lang geduurd. Dit heeft tot gevolg dat de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) de vergoeding van € 500,- aan eiser moet betalen.

Conclusies en gevolgen

16. Het beroep is gegrond. Het besluit van 23 november 2021 wordt vernietigd. Het besluit is namelijk op onjuiste grond genomen. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van dat besluit echter in stand. De beslissing, dat de afwijzing van het rectificatieverzoek terecht is, is namelijk juist. Dit betekent dat het rectificatieverzoek afgewezen blijft. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser het griffierecht vergoed en een vergoeding van de proceskosten die hij in verband met de behandeling van het beroep heeft gemaakt. Eiser krijgt geen vergoeding van de proceskosten die hij voor de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt. Het college heeft de beslissing tot afwijzing van het rectificatieverzoek namelijk niet moeten herroepen. De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op een bedrag van € 1.750,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor de behandeling van beroep op de zitting met een waarde van € 875,- en wegingsfactor 1).
17. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding toe tot een bedrag van
€ 500,-. Eiser krijgt daarbij een vergoeding voor de proceskosten die hij in verband met het indienen van het verzoek heeft moeten maken. De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op een bedrag van € 437,50 (één punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde van € 875,- en wegingsfactor 0,5). Voor toekenning van een afzonderlijk punt voor de behandeling van het verzoek om schadevergoeding op de zitting bestaat geen aanleiding. Het verzoek is namelijk nagenoeg niet besproken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond, vernietigt het besluit van 23 november 2021 en laat de
rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand;
- bepaalt dat het college het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser
vergoedt;
- veroordeelt het college in de proceskosten die eiser voor de behandeling van het beroep
heeft moeten maken tot een bedrag van € 1.750,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) tot het
betalen van een schadevergoeding aan eiser van € 500,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) in de
proceskosten die eiser voor het indienen van het verzoek heeft moeten maken tot een
bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van
J.W.J.M. van Rijt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 2 mei 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin de partij uitlegt waarom ze het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2017:994 (Nowak/DPC)
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:230).