10.1Naar het oordeel van de rechtbank is de kwalificatie van het rechtmatigheidsonderzoek naar eiser als een fraudeonderzoek en/of strafrechtelijk onderzoek, geen feitelijk gegeven maar een opvatting van het college. De juistheid van deze opvatting is niet eenvoudig en objectief vast te stellen. Het correctierecht is daarom niet bedoeld voor deze opvatting. De beslissing van het college dat de afwijzing van het rectificatieverzoek terecht was, is dan ook een terechte beslissing, ook al heeft het college deze beslissing op een andere grond genomen.
11. De rechtbank beoordeelt niet of het een strafrechtelijke persoonsgegeven is, wat eiser ook nog heeft aangevoerd. Voor de beoordeling van de vraag of het college het persoonsgegeven terecht niet gerectificeerd heeft, is het soort persoonsgegeven namelijk niet relevant.
12. De rechtbank heeft het verweerschrift van 30 juni 2021 (dat het college heeft ingediend in de voorlopige voorzieningenprocedure met zaaknummer ROE 21/1692 en) dat eiser met het besluit van 21 juni 2021 als voorbeeld heeft genoemd van een document waarin het onjuiste gegeven over hem staat, niet bij de beoordeling betrokken. In dat document staat dit gegeven namelijk niet.
Het verzoek om schadevergoeding
13. De vraag of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden, moet worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis: de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het college en de rechtbank is behandeld, het processuele gedrag van eiser tijdens de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van eiser.
14. De redelijke termijn voor de behandeling van het beroep inclusief de bezwaarschriftprocedure bedraagt in beginsel twee jaren, te rekenen vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar duren en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar. Per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden bestaat recht op een schadevergoeding van € 500,-, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. In dit geval betekent dit het volgende.
15. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift door het college op 3 november 2021 tot de datum waarop de rechtbank deze einduitspraak doet, zijn twee jaren en zes maanden verstreken. De rechtbank ziet geen aanleiding de redelijke termijn voor deze procedure op meer of minder dan twee jaren te stellen. De redelijke termijn is dan ook met zes maanden overschreden. De rechtbank stelt de schadevergoeding vast op een bedrag van € 500,-. Alleen de beroepschriftprocedure heeft te lang geduurd. Dit heeft tot gevolg dat de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) de vergoeding van € 500,- aan eiser moet betalen.