ECLI:NL:RBLIM:2024:2137

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
ROE 24/2089 en ROE 24/2091
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in bestuursrechtelijke bijstandszaak met intrekking en terugvordering

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 26 april 2024, worden voorlopige voorzieningen besproken in het kader van een bezwaar tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen. Verzoekster, die sinds 23 oktober 2019 een bijstandsuitkering ontvangt, heeft bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar bijstandsrecht en de terugvordering van een bedrag van € 20.365,34. Het college heeft deze besluiten genomen op basis van vermoedens dat verzoekster niet op het uitkeringsadres woont en haar inlichtingenplicht heeft geschonden. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 15 april 2024 behandeld, waarbij de verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek in de zaak met zaaknummer ROE 24/2089 toegewezen, omdat verzoekster zich in een precaire financiële situatie bevindt en er voldoende aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat de intrekking van de bijstand per 1 december 2022 niet voldoende gemotiveerd is. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de intrekking van de bijstand over de periode van 1 mei 2023 tot 22 juni 2023 moet worden toegewezen, met uitzondering van de periode van 23 mei 2023 tot en met 10 juni 2023, waarin verzoekster langer dan vier weken in het buitenland verbleef. Het verzoek in de zaak met zaaknummer ROE 24/2091 is afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang is aangetoond met betrekking tot de opgelegde boete.

De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat verzoekster recht heeft op een proceskostenvergoeding van € 1.750,00. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 24/2089 en ROE 24/2091
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 april 2024
in de zaken tussen
[naam], uit [woonplaats] , verzoekster
(gemachtigde: mr. F.H.I. Hundscheid),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen, het college
(gemachtigde: [Naam gemachtigde] ).
Inleiding
1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om voorlopige voorzieningen van verzoekster tegen een besluit van het college tot intrekking en terugvordering van het recht op bijstand én een besluit tot het opleggen van een boete.
1.1. Bij besluit van 7 december 2023 heeft het college het besluit tot toekenning van bijstand ingetrokken over de periode van 23 oktober 2019 tot en met 11 september 2020 en vervolgens met ingang van 1 december 2022, althans 23 mei 2023 én een bedrag van
€ 20.365,34 teruggevorderd. Bij besluit van 16 januari 2024 is aan verzoekster een boete ter hoogte van € 770,28 opgelegd. Tegen deze besluiten heeft verzoekster bezwaar gemaakt en verzocht voorlopige voorzieningen te treffen.
1.2. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 15 april 2024 tegelijkertijd met de verzoeken van verzoekster met zaaknummers ROE 24/2087 en ROE 24/2090 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het college.
Beoordeling door de voorzieningenrechter

2.De voorzieningenrechter wijst het verzoek in de zaak met zaaknummer

ROE 24/2089 toe en het verzoek in de zaak met zaaknummer ROE 24/2091 af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Zaaknummer ROE 24/2089
3. Verzoekster ontvangt sinds 23 oktober 2019 (opnieuw) een bijstandsuitkering voor de noodzakelijke kosten van levensonderhoud op grond van de Participatiewet (PW). Verzoekster is drie keer uitgenodigd voor een gesprek om de diverse leefgebieden, mogelijkheden richting de arbeidsmarkt en hulpvragen in kaart te brengen en ondersteuning te bieden is. Zij is zonder bericht niet verschenen. Na berichten dat verzoekster nooit thuis is, meer in België dan in Nederland verblijft en ongeveer twee maanden in het buitenland is geweest is het college een onderzoek gestart. Verzoekster is uitgenodigd voor een gesprek op 22 juni 2023. Op dat gesprek is verzoekster verschenen. Aansluitend heeft een huisbezoek plaatsgevonden. De bevindingen van het onderzoek zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van 22 juni 2023 de toekenning van bijstand per 22 juni 2023 in te trekken, omdat niet aannemelijk is dat verzoekster haar hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres en het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Hiertegen heeft verzoekster geen bezwaar gemaakt. De bijstand was al opgeschort vanaf 1 mei 2023. Bij het besluit van 22 juni 2023 is meegedeeld dat nog een onderzoek zal volgen over de voorliggende periode. Hiertoe heeft het college aanvullende verbruiksgegevens (gas, water, elektriciteit en afval) en bankafschriften opgevraagd. Verzoekster is niet verschenen op een gesprek op 1 september 2023 waarvoor zij was uitgenodigd. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 14 november 2023.
4. De bevindingen van het onderzoek over de voorliggende periode op grond van artikel 53a, zesde lid, van de PW vormden voor het college aanleiding het besluit van
7 december 2023 te nemen. Hierin heeft het college het besluit tot toekenning van bijstand ingetrokken over de periode van 23 oktober 2019 tot en met 11 september 2020 en vervolgens met ingang van (primair) 1 december 2022. Verzoekster heeft geen melding gemaakt dat haar feitelijke woonadres afwijkt van haar uitkeringsadres. Verzoekster heeft de inlichtingenplicht geschonden waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen. Uit de bij het besluit behorende rapportage komt naar voren dat over de periode van 1 december 2022 tot en met 15 juni 2023 verzoekster de inlichtingen -en medewerkingsplicht heeft geschonden. In die periode heeft zij langer dan toegestaan in Liberia verbleven (15 april 2023 tot en met 10 juni 2023). Uit Facebookmomenten is gebleken dat zij ook op andere momenten in het buitenland heeft verbleven. Ook zijn de bankafschriften over de periode van 1 december 2022 tot en met 15 juni 2023 opgevraagd. Verzoekster heeft slechts bankgegevens over de periode van 1 mei 2023 tot en met 15 juni 2023 ingeleverd. Subsidiair wordt de bijstand ingetrokken per 23 mei 2023 in verband met de overschrijding van de maximaal toegestane duur van haar verblijf in het buitenland. Zij heeft 46 dagen in het buitenland verbleven, zonder daarvan melding te maken. Verzoekster moet over de periodes van 23 oktober 2019 tot en met 11 september 2020 en van 1 december 2022 tot en met 30 april 2023 € 20.365,34 terugbetalen, aldus het college. Hiertegen heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
5. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van
de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige
voorziening treffen als onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist.
5.1.
De voorzieningenrechter ziet in wat verzoekster heeft aangevoerd voldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van omstandigheden die maken dat vanwege onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist ten aanzien van het besluit van 7 december 2023. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
5.2.
Verzoekster heeft aangevoerd dat zij sinds 1 mei 2023 geen uitkering meer ontvangt, dat ze daardoor een huurachterstand heeft en dat haar verhuurder een procedure tot ontbinding van de huurovereenkomst en tot ontruiming van de woning is gestart. Het spoedeisend belang bij de door haar gevraagde voorziening is daarmee gegeven.
5.3.
De voorzieningenrechter zal echter niet alle onderdelen van het besluit van
7 december 2023 beoordelen. Namens verzoekster is namelijk verzocht per 1 mei 2023 bijstand toe te kennen. Daaruit vloeit voort dat de in intrekking van de bijstand over de periode van 23 oktober 2019 tot en met 11 september 2020 buiten het verzoek om voorlopige voorziening valt. Immers, zelfs wanneer de voorzieningenrechter van oordeel zou zijn dat deze intrekking geen stand kan houden, zou dat niet (kunnen) leiden tot uitbetaling van bijstand per 1 mei 2024. Hetzelfde geldt ten aanzien van het besluit tot terugvordering van € 20.365,34. Wanneer de intrekking over de periode van 23 oktober 2019 tot en met 11 september 2020 naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen stand zou kunnen houden kan dat ook niet leiden tot een nabetaling van bijstand. De bijstand is over die periode namelijk wel uitbetaald aan verzoekster. Deze onderdelen van het besluit van 7 december 2023 zal de voorzieningenrechter daarom niet beoordelen.
5.4.
Als de voorzieningenrechter van oordeel zou zijn dat de intrekking van de bijstand per 1 december 2022, althans per 23 mei 2023 geen stand kan houden, dan zou dat wél kunnen leiden tot uitbetaling van bijstand per 1 mei 2023, zoals door verzoekster verzocht. Nu de bijstand per 22 juni 2023 is geëindigd (zie rechtsoverweging 3) kan het dan overigens uitsluitend gaan om een uitbetaling over de periode tot 22 juni 2023. Dit onderdeel van het besluit van 7 december 2023 zal de voorzieningenrechter daarom beoordelen.
6. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de beantwoording van de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of de bezwaren van verzoekster tegen de intrekking van de bijstand per 1 december 2022, althans per 23 mei 2023 een redelijke kans van slagen hebben.
6.1.
De voorzieningenrechter is met verzoekster van oordeel dat onduidelijk is waarop de intrekking van de bijstand per 1 december 2022 is gebaseerd (de primaire intrekkingsgrond). In het besluit staat dat verzoekster per die datum niet woont op het uitkeringsadres, maar dat is verder niet gemotiveerd. Die motivering volgt ook niet uit de onderliggende rapportage van 14 november 2023. Uit de rapportage van 14 november 2023 blijkt dat er per 1 december 2022 (namelijk van 11 september 2020 tot 11 september 2023) geen sprake was van extreem laag waterverbruik. In de rapportage staat dat de intrekking per 1 december 2022 is gebaseerd op het ontbreken van opgevraagde bankafschriften over de periode van 1 december 2022 tot 1 mei 2023 (p. 130 van het dossier, hoofdstuk 9 van de rapportage van 14 november 2023), zodat de inlichtingen- en de medewerkingsplicht is geschonden, waardoor het recht niet kan worden vastgesteld. Ter zitting is namens het college naar voren gebracht het niet aanleveren van bankafschriften de medewerkingsverplichting betreft. Ook is namens het college aangegeven dat niet wordt uitgesloten dat de intrekking (toch) zal worden gebaseerd op het niet hebben van het hoofdverblijf op het uitkeringsadres. Of de intrekking per 1 december 2022 stand kan houden is naar het oordeel van de voorzieningenrechter op dit moment onvoldoende duidelijk. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in overweging dat er per 1 december 2022 geen sprake was van extreem laag waterverbruik, zodat het aan het college is aannemelijk te maken dat verzoekster toen niet op het uitkeringsadres woonde. Een motivering voor dat standpunt ontbreekt vooralsnog. Een schending van de medewerkingsplicht kan aanleiding zijn de bijstand in te trekken vanaf het moment dat de schending zich voordoet. Dat is in het geval van verzoekster per 25 augustus 2023 (tot en met 24 augustus 2023 kon ze de gevraagde bankafschriften inleveren) en kan dus in beginsel geen intrekking rechtvaardigen per 1 december 2022. Het enkele feit dat door de schending van de medewerkings-verplichting geen bankafschriften voorhanden zijn die zien op een periode voor de schending, maakt niet dat daardoor het recht op bijstand over die periode niet kan worden vastgesteld. Uitgangspunt is namelijk de situatie zoals de betrokkene die heeft weergegeven en waarop de bijstandsverlening is gebaseerd. Alleen als gegronde en concrete twijfel bestaat over de rechtmatigheid van de verleende bijstand over die periode is door het ontbreken van de betreffende gegevens of bewijsstukken het recht op bijstand niet vast te stellen zodat intrekking is gerechtvaardigd. [1] Een motivering voor dat standpunt ontbreekt vooralsnog.
6.2.
Ter zitting is door het college aangegeven dat de bijstand niet per 23 mei 2023 kan worden ingetrokken (de subsidiaire intrekkingsgrond), omdat tussen partijen niet in geschil is dat verzoekster op 10 juni 2023 is teruggekeerd naar Nederland. De intrekking op de subsidiaire grondslag zal daarom bij de beslissing op bezwaar worden beperkt tot de periode van 23 mei 2023 tot en met 10 juni 2023.
7. Gelet op wat hiervoor in overwegingen 6.1 en 6.2 is overwogen en gezien de precaire financiële situatie van verzoekster zal de voorzieningenrechter, de belangen van beide partijen afwegend, een voorlopige voorziening treffen die inhoudt dat het college aan verzoekster de bijstand uitbetaalt over de periode van 1 mei 2023 tot 22 juni 2023, met uitzondering van de periode van 23 mei 2023 tot en met 10 juni 2023. Tussen partijen is namelijk niet in geschil dat verzoekster op 15 april 2023 naar Liberia is vertrokken en op
10 juni 2023 is teruggekeerd naar Nederland. Vanaf 23 mei 2023 was verzoekster daarom langer dan vier weken in het buitenland, zodat zij geen recht had op bijstand. [2]
8. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat verzoekster een vergoeding krijgt van haar proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.750, -, omdat de gemachtigde van verzoekster een beroepschrift heeft ingediend en ter zitting is verschenen. Nu er in de zaak met zaaknummer ROE 24/2089 geen griffierecht is geheven is er geen aanleiding te bepalen dat het college griffierecht moet vergoeden.
Zaaknummer ROE 24/2091
9. Partijen zijn het erover eens dat ten aanzien van het besluit tot oplegging van een boete geen sprake is van een spoedeisend belang. Dat verzoek zal daarom worden afgewezen.

10.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing
Zaaknummer ROE 24/2089
De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in zoverre dat zij bepaalt dat het college aan verzoekster de bijstand uitbetaalt over de periode van 1 mei 2023 tot 22 juni 2023, met uitzondering van de periode van 23 mei 2023 tot en met 10 juni 2023;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 1.750,00.
Zaaknummer ROE 24/2091
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C. Schrammen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
26 april 2024.
griffier
voorzieningenrechter
De griffier is buiten staat deze uitspraak
te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 26 april 2024.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:38, rov. 4.5.2.
2.Dat staat in artikel 13, eerste lid, achter e van de Participatiewet.