ECLI:NL:RBLIM:2024:1975

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
ROE 22/986
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing handhavingsverzoeken inzake woningsplitsing

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 22 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van handhavingsverzoeken door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasgouw. Eiser, wonende op een perceel aan de [adres 1] te [woonplaats], stelde dat de bovenverdieping van een nabijgelegen woning aan de [adres 2] te [plaats 2] zonder de vereiste omgevingsvergunning was gesplitst in twee woningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bovenverdieping niet als zelfstandige woning kan worden aangemerkt, omdat er geen keukenapparatuur aanwezig is en de ruimte niet geschikt is voor de huisvesting van een huishouden. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een overtreding van het bestemmingsplan en dat verweerder terecht de verzoeken om handhaving heeft afgewezen. Eiser heeft zijn beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen griffierecht terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22 / 986

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasgouw, verweerder
(gemachtigden: [gemachtigde] en mr. S.M.Y. Huijnen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij] , uit [plaats 1] (de derde-partij).

Procesverloop

Bij besluit van 20 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de verzoeken om handhaving van eiser ten aanzien van de door hem gestelde woningsplitsing in het pand gelegen op het perceel aan de [adres 2] te [plaats 2] , afgewezen.
Bij besluit van 22 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de afwijzing van de handhavingsverzoeken in stand gelaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiser heeft op 19 maart 2024 aanvullende stukken naar de rechtbank gestuurd. Deze stukken zijn op 20 maart 2024 door de rechtbank ontvangen. De rechtbank heeft deze omvangrijke stukken van eiser vanwege strijd met de goede procesorde geweigerd, ook omdat deze buiten de termijn als bedoeld in artikel 8:58, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigden van verweerder en de derde-partij.

Overwegingen

Overgangsrecht Omgevingswet
1. Het bestreden besluit is gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 is vervallen. Uit artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijkt dat het oude recht van toepassing blijft op een bestuurlijke sanctie die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is opgelegd voor een overtreding die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft plaatsgevonden.
De feiten
2. Eiser woont op het perceel aan de [adres 1] te [woonplaats] . Dit perceel grenst aan het perceel van de derde-partij gelegen aan de [adres 2] te [plaats 2] . Op 17 mei 2021 en op 7 juni 2021 heeft eiser verzocht om handhavend optreden. Volgens eiser heeft de derde-partij zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning de woning aan de [adres 2] te [plaats 2] gesplitst in twee woningen.
3. Naar aanleiding van deze verzoeken om handhaving heeft verweerder op
11 augustus 2021 een controle uitgevoerd in de woning aan de [adres 2] te [plaats 2] (hierna: de woning). Van deze controle is een controlerapport opgemaakt. Tijdens de controle is door verweerder geconstateerd dat de derde-partij de woning gesplitst heeft in twee woningen. Volgens verweerder is de bovenverdieping namelijk volledig geschikt gemaakt voor de huisvesting van een tweede huishouden, met name door het geplaatste keukenblok op de verdieping. Omdat deze woningsplitsing in strijd is met
artikel 11.2.2, onderdeel a, van het bestemmingsplan ‘Afbouw planvoorraad Woningbouw 2018’ [1] en artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo heeft verweerder op
15 september 2021 een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom uitgebracht aan de derde-partij. Op 23 september 2021 heeft een zienswijzegesprek plaatsgevonden tussen verweerder en de derde-partij.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder de verzoeken om handhaving van eiser afgewezen. Volgens verweerder is tijdens het zienswijzegesprek duidelijk geworden dat er toch geen sprake is van woningsplitsing omdat de bovenverdieping van de woning niet gebruikt wordt en zal worden als zelfstandige woonruimte, en ook niet verhuurd gaat worden. Daarnaast is duidelijk geworden dat de bovenverdieping niet geschikt is voor de huisvesting van één huishouden omdat er in het aanwezige keukenblok geen kookgelegenheid, zoals een kookplaat en kookapparatuur, aanwezig is. Volgens verweerder is er daarom geen sprake van twee woningen en dus ook niet van woningsplitsing waardoor er geen sprake is van een overtreding van artikel 11.2.2, onderdeel a, van het bestemmingsplan ‘Afbouw planvoorraad Woningbouw 2018’ [2] en artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
5. Verweerder heeft op 3 maart 2022 wederom een controle uitgevoerd in de woning. Tijdens deze controle is gebleken dat er nog steeds geen kookapparatuur aanwezig is en dat tevens het gat in het keukenblad waar de kookplaat geïnstalleerd zou worden, dicht is gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser, in navolging van het advies van de commissie bezwaarschriften, ongegrond verklaard. Verweerder is bij de afwijzing van de handhavingsverzoeken van eiser gebleven.
6. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft hiertegen beroep ingesteld. Op hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd, zal de rechtbank hierna ingaan.
Gronden van beroep en beoordeling
Woningsplitsing
7. Eiser stelt zich - samengevat - op het standpunt dat het aantal woningen op het bouwperceel zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning is toegenomen van één woning naar twee woningen hetgeen in strijd is met artikel 11.2.2, onderdeel a, van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Afbouw planvoorraad Woningbouw 2018’ en
artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Volgens eiser is de verdieping van de woning namelijk, gelet op de status van de daarin opgenomen voorzieningen, geschikt gemaakt voor de bewoning van een tweede huishouden.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
Is er sprake van een overtreding?
9. De rechtbank heeft het juridisch kader opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
10. De rechtbank stelt voorop dat zij bij haar beoordeling alleen de situatie zoals die bestond ten tijde van het bestreden besluit kan betrekken. Feiten en omstandigheden die zien op de periode (ruim) na het bestreden besluit kunnen in beginsel geen rol spelen bij de beoordeling van de vraag of verweerder ten tijde van het bestreden besluit terecht van handhavend optreden heeft afgezien.
11. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een overtreding omdat verweerder terecht heeft aangenomen dat niet is komen vast te staan dat sprake is van woningsplitsing. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
12. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [3] volgt dat de vraag of sprake is van een zelfstandige woning beoordeeld dient te worden aan de hand van de feitelijke situatie. Dit is het geval als de betreffende ruimte door de inrichting en de aanwezige (woon)voorzieningen als zelfstandige woning kan worden gebruikt.
12.1.
De rechtbank is van oordeel dat de bovenverdieping van de woning niet is aan te merken als een ‘woning’ zoals bedoeld geldende bestemmingsplan. Daarbij is vooral relevant dat van een keuken op de bovenverdieping geen sprake is, zodat niet van een tweede zelfstandige woning kan worden gesproken. [4] De rechtbank acht hierbij van belang dat uit de foto’s, zoals die zijn opgenomen in het controlerapport van de controle van
11 augustus 2021, niet blijkt van een functionerende keuken. Weliswaar is er een keukenblok geplaatst (feitelijk een kastenwand), maar door het ontbreken van specifiek ten behoeve van het bereiden van maaltijden aangebrachte noodzakelijke voorzieningen, zoals een afzuigkap, een kookplaat, een magnetron of oven en een koel- en/of vriesinstallatie is van een keuken geen sprake. Bereiding van maaltijden is immers de kern van een keuken. Een eventuele bewoner van de bovenverdieping kan de betreffende ruimte dus niet bewonen zonder afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten de woning. De keuken ontbreekt dus en dat betekent dat de bovenverdieping niet kan worden gebruikt als zelfstandige woning. Dat er door verweerder is geconstateerd tijdens de controle van 11 augustus 2021 dat de woning één meterkast heeft waarvan de groepen zijn verdeeld tussen de begane grond en de bovenverdieping maakt niet dat er wel sprake is van een zelfstandige woning en dus van woningsplitsing. Uit de foto’s blijkt naar het oordeel van de rechtbank namelijk niet dat sprake is van gesplitste energiemeters zoals eiser ter zitting aangaf.
12.2.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat de enkele omstandigheid dat de derde-partij ooit het plan heeft gehad om een tweede woning op de bovenverdieping in kwestie te realiseren (vandaar ook het keukenblok) en daarvoor ook een principeverzoek bij verweerder heeft ingediend waarop verweerder negatief heeft gereageerd, niet betekent dat ten tijde van het bestreden besluit feitelijk ook een tweede woning in strijd met het bestemmingsplan is gerealiseerd.
13. De bovenverdieping van de woning is, gelet op het voorgaande, niet aan te merken als een zelfstandige woning in de zin van artikel 1.47 van het bestemmingsplan waardoor de woning niet in strijd met artikel 11.2.2, onderdeel a, van het bestemmingsplan is gesplitst in twee woningen. Nu er geen sprake is van een overtreding, heeft verweerder terecht de verzoeken om handhaving van eiser afgewezen.
Conclusie en gevolgen
14. Gelet op het voorgaande is het beroep van eiser ongegrond.
14.1.
Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Genders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 22 april 2024 .
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 22 april 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo - voor zover hier van belang - was het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestond uit (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
De woning is gelegen binnen het bestemmingsplan ‘Afbouw planvoorraad Woningbouw 2018’ [5] (hierna: het bestemmingsplan).
Op grond van het bestemmingsplan heeft het perceel waarop de woning gelegen is de enkelbestemming ‘Wonen - Met bouwmogelijkheid’.
Op grond van artikel 11.2.2, onderdeel a, van het bestemmingsplan geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen dat het aantal woningen per bouwperceel niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de maatvoering “maximum aantal wooneenheden” is aangegeven.
Ter plaatse van de woning is maximaal één wooneenheid toegestaan.
Op grond van artikel 1.47 van het bestemmingsplan is een ‘woning’ een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor het huisvesten van één huishouden.

Voetnoten

1.Vastgesteld op 19 maart 2019.
2.Vastgesteld op 19 maart 2019.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1109 (overweging 3.2), 10 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1128 (overweging 3.3) en 8 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV3254 (overweging 2.3.1).
4.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 8 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2752.
5.Vastgesteld op 19 maart 2019.