ECLI:NL:RBLIM:2024:1691

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
C/03/328649 / KG ZA 24-76
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executoriaal beslag geconverteerd in conservatoir beslag in kort geding tussen ex-echtgenoten

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, is er een geschil tussen twee ex-echtgenoten over een executoriaal beslag dat door de vrouw is gelegd op de effectenrekening van de man. De vrouw had eerder executoriaal beslag laten leggen op de effectenrekening in het kader van een echtscheidingsprocedure, waarin de rechtbank had bepaald dat de man de helft van het actuele saldo van de effectenrekening aan de vrouw moest betalen. Echter, het hof heeft in een eerdere beschikking geoordeeld dat de effectenrekening volledig toebehoort aan de man, waardoor de titel voor het beslag is komen te vervallen. De voorzieningenrechter heeft vervolgens moeten beoordelen of het beslag moet worden opgeheven, waarbij een belangenafweging tussen de man en de vrouw moest worden gemaakt. De man stelde dat hij door het beslag belemmerd werd in zijn handelsvrijheid met de aandelen, terwijl de vrouw vreesde dat de man de aandelen zou verkopen en zij met lege handen zou komen te staan. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de man bij opheffing van het beslag zwaarder weegt dan het belang van de vrouw bij handhaving van het beslag, en heeft de vrouw veroordeeld om het beslag op te heffen. Tevens is er een dwangsom opgelegd voor het geval de vrouw niet aan deze veroordeling voldoet.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/328649 / KG ZA 24-76
Vonnis in kort geding van 8 april 2024 in de zaak van:
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. E.G.W. Hendriks,
tegen:
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.J.J. Kreutzkamp.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 10,
- de door de man overgelegde productie 11,
- de door de vrouw overgelegde producties 1 en 2,
- de mondelinge behandeling van 28 maart 2024,
- de conclusie van antwoord, tevens pleitnotitie van de vrouw.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van 24 augustus 2022, die op 3 oktober 2022 werd ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is onder meer beslist:
5.7.
verdeelt het actuele saldo (tegenwaarde) van de effectenrekening eindigend op [rekeningnummer 1] toe aan de man onder de verplichting om aan de vrouw de helft van het actuele saldo te betalen;
2.2.
Op 15 november 2022 heeft de vrouw executoriaal beslag laten leggen onder – kort gezegd – de Rabobank, onder andere op de vorderingen van de man op de Rabobank in verband met de bankrekening met nummer [rekeningnummer 1] (de onder 2.1 genoemde effectenrekening eindigend op [rekeningnummer 1] ) en [rekeningnummer 2] .
2.3.
Beide partijen zijn tegen de onder 2.1 genoemde beschikking in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het hof). Het hof heeft bij beschikking van 29 februari 2024 onder meer overwogen:
[…]
De effectenrekening eindigend op [rekeningnummer 1] (grief 9 van de man en grief 5 van de vrouw)
5.9.1.
De
rechtbankheeft in rov. 4.13 geoordeeld dat de effectenrekening nog steeds bestaat en dat “het actuele saldo op de dag dat dit saldo tussen partijen wordt verdeeld” voor verdeling in aanmerking komt. Het saldo dient gelijk verdeeld te worden. De rechtbank overweegt daartoe:
“De man heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij met zijn privé vermogen de aandelen Apple heeft gekocht en verworven. De man heeft verwezen naar zijn producties 6 en 17 ten bewijze van zijn stellingen maar hij heeft die producties niet toegelicht, hetgeen op zijn weg heeft gelegen. Los van enige toelichting kan uit die stukken niet blijken dat de man op enig moment met privé vermogen de aandelen heeft verworven. Bij die stand van zaken moet worden onderzocht of de bedoelde effecten op de bedoelde rekening van partijen onderdeel vormen van een eenvoudige gemeenschap. Nu niemand kan aantonen welk aandeel hij heeft in de effecten of in het saldo van de effecten moet het er op grond van artikel 2 lid 4 van de huwelijkse voorwaarden voor worden gehouden dat ieders aandeel in het goed gelijk is.”
5.9.2.
De
mankeert zich met zijn grief 9 tegen het oordeel van de rechtbank dat de effectenrekening een eenvoudige gemeenschap betreft en dat het saldo verdeeld moet worden. De man heeft de aandelen met zijn privévermogen gekocht, namelijk met gelden van erfenissen en schenkingen die hij in 2005 en 2006 onder uitsluitingsclausules heeft ontvangen. De effectenrekening is kort na ontvangst van de erfenissen en schenkingen geopend, namelijk in september 2006. Van de privérekening van de man zijn er gelden overgeboekt naar de Rabobank rekening (en/of) eindigend op [rekeningnummer 3] (rekening gekoppeld aan de effectenrekening). In 2006 en 2007 zijn er vervolgens aandelen gekocht.
5.9.3.
De
vrouwbetwist dat de aandelen die op de peildatum aanwezig waren met het privévermogen van de man zijn gekocht. Zij voert het volgende aan. De erfenissen en schenkingen zijn opgesoupeerd aan het gezin. Bovendien was het saldo van de effectenrekening op 1 januari 2010 nihil. De man heeft niet onderbouwd dat de ná 2010 gekochte aandelen met zijn privévermogen zijn voldaan. Deze aandelen werden onder andere gekocht met gelden van de vrouw, namelijk met een bedrag van € 19.000,-- van een in 2016 uitgekeerde Aegon polis van de vrouw. In incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw om te bepalen dat met het actuele saldo het saldo per datum echtscheidingsbeschikking (24 augustus 2022) wordt bedoeld. Subsidiair verzoekt de vrouw verdeling van de aandelen bij helfte.
5.9.4.
De
manheeft in incidenteel hoger beroep hiertegen aangevoerd dat de aandelen (de effectenrekening) hem toekomen. De vrouw gaat er volgens hem ten onrechte van uit dat de rechtbank met “actuele saldo” het saldo per datum van de beschikking heeft bedoeld. Volgens de man is de peildatum de datum van verdeling.
5.9.5.
Het
hofoverweegt als volgt.
De effectenrekening is een en/of-rekening. De man heeft voldoende gemotiveerd gesteld dat de effectenrekening door hem is gevoed met zijn privévermogen (erfenissen en schenkingen). De man heeft met stukken onderbouwd dat:
i. de erfenissen en schenkingen zijn ontvangen op:
- op 5 juni 2005 € 14.689,37;
- op 25 juli 2005 € 25.000,--;
- op 20 september 2005 € 10.000,--;
- op 29 september 2007 (9.216,07);
ii) van de privérekening van de man de volgende bedragen zijn overgeboekt naar de en/of-rekening eindigend op [rekeningnummer 3] (welke rekening gekoppeld wordt aan de effectenrekening):
- op 11 oktober 2005 € 15.000,--;
- op 28 oktober 2005 € 15.000,--;
- op 2 november 2006 € 8.000,--;
iii) in september 2006 de effectenrekening is geopend;
iv) vervolgens de volgende aandelen zijn gekocht:
- op 11 september 2006 100 aandelen Apple voor € 5.719,92;
- op 27 november 2006 100 aandelen Apple voor € 6.821,78;
- op 26 maart 2007 200 aandelen Adobe voor € 6.519,53;
- op 26 juni 2007 50 aandelen Apple voor € 4.577,85;
- op 25 juli 2007 50 aandelen Apple voor € 4.955,09;
vi) de effectenrekening op januari 2010 een waarde van € 0,-- had, omdat de man de aandelen had verkocht. In 2010 en latere jaren zijn door de man weer aandelen gekocht. Dit gebeurde allemaal met hetzelfde geld, namelijk afkomstig uit de erfenissen en schenkingen.
De vrouw heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist. Niet is gebleken dat de erfenissen en schenkingen zijn opgemaakt aan de kosten van het gezin. Dat er voor een bedrag van € 19.000,-- van een in 2016 uitgekeerde polis van de vrouw aandelen zijn gekocht, is ook niet gebleken. Uit de stukken blijkt slechts dat dit geld op de en/of-rekening eindigend op [rekeningnummer 3] is bijgeschreven. Niet is gebleken dat hier vervolgens ook aandelen mee zijn gekocht. Dit betekent dat de effectenrekening geen eenvoudige gemeenschap betreft. De vrouw heeft dus geen (gelijk) aandeel in dit goed. Er bestaat geen grond waarop de vrouw de verdeling van dit goed kan verzoeken. De vrouw heeft voor het geval de aandelen eigendom van de man zijn, zich niet erop beroepen dat de waarde verrekend moet worden. In dat geval geldt overigens dat erfenissen en schenkingen niet vallen onder het in de huwelijkse voorwaarden opgenomen inkomensbegrip.
De slotsom van het voorgaande is dat de man voldoende heeft aangetoond dat de effectenrekening door hem is gevoed. De effectenrekening behoort de man toe.
Dit betekent dat grief 9 van de man slaagt.
Hetgeen de vrouw in eerste aanleg heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Nu de grief van de man slaagt, behoeft grief 5 van de vrouw geen nadere bespreking.
[…]
5.17.
De
manheeft zijn verzoeken als volgt vermeerderd:
1) te verklaren voor recht dat het door de vrouw gelegde beslag op de aandelenportefeuille (het hof begrijpt: effectenrekening) onrechtmatig is;
[…]
Vermeerdering verzoek ad 1 (verklaring voor recht)
5.18.1.
De
vrouwbetwist dat het beslag onrechtmatig is. De vrouw concludeert tot afwijzing van het verzoek.
5.18.2.
Het
hofoverweegt als volgt.
De vrouw heeft naar voren gebracht (p. 18 van het verweerschrift tevens houdende beroepschrift incidenteel appel tevens houdende vermeerdering van verzoeken) dat door haar beslag is gelegd, omdat de man “
geen uitvoering gaf aan de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking voor wat betreft uitbetaling van de helft van het aandelenkapitaal”. Het beslag ziet dus op de beslissing over de verdeling van het saldo van de effectenrekening eindigend op [rekeningnummer 1] , zoals opgenomen in rov. 5.7 van het dictum. In rov. 5.9.5 is overwogen dat de effectenrekening privé eigendom van de man is. De beslissing van de rechtbank zal daarom op dit onderdeel worden vernietigd. De vordering van de vrouw tot verdeling van (het saldo van) de effectenrekening zal alsnog geheel worden afgewezen. Hierdoor ontbreekt een geldige titel voor het door de vrouw gelegde beslag. Op de vrouw rust een risicoaansprakelijkheid voor de gevolgen van het door haar (ten onrechte) gelegde beslag. De vrouw heeft met het (ten onrechte) leggen van het beslag onrechtmatig gehandeld, hetgeen haar kan worden toegerekend. Dit betekent dat het beslag onrechtmatig is (gelegd). De verzochte verklaring voor recht zal worden toegewezen.
[…]
Vervolgens heeft het hof in diezelfde beschikking onder meer het volgende beslist:
[…]
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 24 augustus 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en uitsluitend voor wat betreft […] de huwelijksvermogensrechtelijke afwikkeling voor zover daarbij het verzoek van de man tot vergoeding van de aan de vrouw toegekomen dividenden is afgewezen en het verzoek van de vrouw tot verdeling van het saldo van de effectenrekening eindigend op [rekeningnummer 1] is toegewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
[…]
- wijst af het verzoek van de vrouw tot verdeling van het saldo van de effectenrekening eindigend op [rekeningnummer 1] ;
[…]
- verklaart voor recht dat het door de vrouw gelegde beslag op de effectenrekening onrechtmatig is;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
[…]

3.Het geschil

3.1.
De man vordert, voor zoveel wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij vonnis in kort geding de vrouw te veroordelen binnen twee dagen na heden, althans na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, het beslag op de effectenrekening met bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] op te heffen onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag met een maximum van € 100.000,-, althans onder verbeurte van een nader door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, met veroordeling van de vrouw in de werkelijke kosten van deze procedure, te stellen op een bedrag van € 2.501,48, althans met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.
3.2.
De vrouw voert verweer en concludeert tot afwijzing van het door de man gevorderde, met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
De man heeft gesteld dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, terwijl de vrouw dat heeft betwist.
4.2.
In deze procedure gaat het in beginsel over een door de vrouw gelegd executoriaal beslag. De voorzieningenrechter overweegt dat hij bij uitstek de executierechter is, waarbij het executie-kortgeding een wettelijk afzonderlijk geregeld voorbeeld is van het algemene kort geding van artikel 254 Rv. Hoewel artikel 438 Rv (inzake executiegeschillen) in tegenstelling tot artikel 254 Rv niet de eis van spoedeisendheid stelt, moet deze worden afgeleid uit de aard van het kort geding. Het spoedeisend karakter van de gevorderde ‘voorziening bij voorraad’ is evident, zodat de aard van het gevorderde ook in de onderhavige procedure een spoedeisend belang met zich brengt. Dat een spoedeisend belang aanwezig moet zijn, geldt overigens niet in het geval het beslag, zoals hierna zal worden overwogen, inmiddels zou moeten worden gezien als een conservatoir beslag. De mogelijkheid van opheffing van een dergelijk beslag is immers uitdrukkelijk aan de voorzieningenrechter toevertrouwd in het dan van toepassing zijnde artikel 705 Rv, waarbij niet de eis van spoedeisendheid geldt en door de eisende partij derhalve geen spoedeisend belang hoeft te worden gesteld voor ontvankelijkheid in haar vordering.
4.3.
Al met al is de man ontvankelijk in zijn vordering.
Moet de vrouw veroordeeld worden om het beslag op te heffen?
4.4.
Voordat de voorzieningenrechter zal beoordelen of de vrouw conform de vordering van de man moet worden veroordeeld het beslag op te heffen, dient eerst het toetsingskader te worden bepaald. In dit verband is van belang dat het beslag in eerste instantie is gelegd als executoriaal beslag (zie hiervoor onder 2.2) op grond van de beslissing van de rechtbank over de effectenrekening, die inhield dat de man de verplichting had om de helft van het actuele saldo daarvan aan de vrouw te betalen (zoals hiervoor opgenomen onder 2.1). Het hof heeft evenwel overwogen dat de effectenrekening de man toebehoort en heeft de beslissing van de rechtbank op dit punt vernietigd (zie hiervoor onder 2.3). Gelet hierop is de titel, waarvoor het executoriaal beslag is gelegd, komen te vervallen. Het beslag rust weliswaar nog op – kort gezegd – de effectenrekening, maar er valt bij gebrek aan een titel niets meer te executeren. Hierdoor staat in feite niet meer ter discussie of de executie kan worden voortgezet, maar ligt naar het oordeel van de voorzieningenrechter veeleer de vraag voor of het beslag desalniettemin op de effectenrekening moet blijven rusten, voor het geval de vordering van de vrouw inzake deze effectenrekening (na een eventueel geslaagd cassatieberoep bij de Hoge Raad) alsnog mocht komen vast te staan. In die zin is het beslag als het ware geconverteerd in een conservatoir beslag. Bij de beoordeling zal de voorzieningenrechter daarom het toetsingskader hanteren dat geldt bij een vordering die strekt tot opheffing van een conservatoir beslag.
4.5.
In de eerste plaats kan een conservatoir beslag op grond van artikel 705 lid 2 Rv, voor zover van belang, worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Het oordeel van het hof dat de effectenrekening de man toebehoort is daarvoor een aanwijzing. Dit betekent echter niet automatisch dat het beslag moet worden opgeheven.
4.6.
De Hoge Raad heeft immers in de uitspraak van 30 juni 2006 (NJ 2007,483 en ECLI:NL:HR:2006:AV1559) onder meer het volgende overwogen:
3.6
Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor in 3.4 en 3.5 is overwogen, heeft te gelden dat een vordering tot opheffing van een conservatoir beslag op de grond dat de vordering tot verzekering waarvan dat beslag is gelegd, door de bodemrechter in eerste aanleg is afgewezen, in het geval tegen dat vonnis hoger beroep is ingesteld, niet zonder meer moet worden toegewezen, ook niet onder het voorbehoud van kennelijke misslagen in de uitspraak van de bodemrechter. Ook in een zodanig geval dienen de wederzijdse belangen van partijen te worden afgewogen. De omstandigheid dat de bodemrechter in eerste aanleg in de hoofdzaak reeds uitspraak heeft gedaan, dient daarbij wél te worden meegewogen. Van de voorzieningenrechter kan overigens niet worden gevergd dat hij in zijn vonnis mede een voorlopige beoordeling geeft van de kans van slagen van het door de beslaglegger tegen het vonnis in eerste aanleg ingestelde hoger beroep.
Toepassing van dit oordeel van de Hoge Raad op de onderhavige casus betekent dat een belangenafweging moet worden gemaakt, waarbij het belang van de man bij opheffing van het beslag moet worden afgewogen tegen het belang van de vrouw bij handhaving van het beslag, ook nu de man door het hof in het gelijk is gesteld. Hierbij dient te worden meegewogen dat het hof de vordering van de vrouw inzake de effectenrekening heeft afgewezen, waarbij het niet aan de voorzieningenrechter is om een voorlopige beoordeling te geven omtrent de kans van slagen van een eventueel cassatieberoep van de vrouw tegen de uitspraak van het hof op dit punt.
4.7.
De man heeft gesteld dat zijn belang bij opheffing van het beslag daarin is gelegen dat hij dan weer in staat is om verkoop- en aankooptransacties te verrichten met betrekking tot de aan de effectenrekening gekoppelde aandelenportefeuille. Bij handhaving van het beslag is dat niet mogelijk en kan de man niet naar eigen inzicht snel inspelen op de (veranderingen in de) markt, met de aandelen handelen en een eventuele winst realiseren. Hiertegenover heeft de vrouw gesteld dat zij, voor het geval een in te stellen cassatieberoep te zijner tijd mocht slagen, met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid met lege handen komt te staan, omdat de man het aandelenkapitaal (waarschijnlijk) zal verkopen en/of (de opbrengst van) de aandelen ergens (onzichtbaar voor de vrouw) zal stallen, zodat er een serieus restitutierisico zal ontstaan.
4.8.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het door de vrouw gestelde belang uitgaat van aannames, terwijl er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat deze reëel zijn. Hoewel de vrouw daarnaast heeft gesteld dat zij er – voorafgaand en tijdens de procedure bij het hof – in samenspraak met de man voor heeft gekozen om de executie van de beschikking van de rechtbank achterwege te laten onder handhaving van het beslag en dat dit in het kader van de toe te passen belangenafweging moet meewegen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze ‘afspraak’ niet (meer) aan de man kan worden tegengeworpen of daarmee rekening moet worden gehouden, juist omdat het hof inmiddels bij einduitspraak heeft beslist dat de effectenrekening aan de man toebehoort en de vordering van de vrouw in dat kader heeft afgewezen. Tegen die achtergrond, waarbij het hof na (uitgebreid) feitenonderzoek tot de conclusie is gekomen dat de vrouw geen vordering op de man heeft in verband met de effectenrekening (zie hiervoor onder 2.3), weegt het niet weersproken belang van de man dat hij vrijelijk kan handelen met de aandelenportefeuille als gevolg van een opheffing van het beslag zwaarder dan het belang van de vrouw bij handhaving van het beslag.
4.9.
Conclusie van het voorgaande is dat de vrouw moet worden veroordeeld om het beslag (volledig) op te heffen, zodat de vordering van de man in dit kader zal worden toegewezen. Omdat de belangenafweging uitvalt in het voordeel van de man en het beslag om die reden moet worden opgeheven, komt de voorzieningenrechter niet toe aan de beoordeling van de door de vrouw gewenste voorwaarden waaronder het beslag zou kunnen worden opgeheven, die zij als subsidiair en meer subsidiair verweer naar voren heeft gebracht.
Termijn en dwangsom
4.10.
De vrouw moet een redelijke termijn worden gegund om de veroordeling na te komen. Daar is in de vordering van de man, zoals die is geformuleerd, onvoldoende rekening mee gehouden. De voorzieningenrechter zal de vrouw een termijn van zeven dagen, na betekening van dit vonnis aan haar, geven om de veroordeling na te komen en het beslag op te heffen. De hieraan verbonden dwangsom zal de voorzieningenrechter op vordering van de man toewijzen, omdat de vrouw daar geen verweer tegen heeft gevoerd en deze dwangsom kan worden gezien als een stevige prikkel voor de vrouw om de veroordeling ook daadwerkelijk na te komen.
Proceskosten
4.11.
De proceskosten zullen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, omdat partijen ex-echtgenoten van elkaar zijn. Voor een veroordeling van één van partijen in de proceskosten van de ander ziet de voorzieningenrechter geen, althans onvoldoende grond, en zeker niet een veroordeling in de werkelijke proceskosten, zoals de man heeft gevorderd. Dat laatste komt slechts bij zéér hoge uitzondering in beeld, namelijk bij misbruik van procesrecht, maar daar is hier geen sprake van.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt de vrouw om, binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis, het beslag op de effectenrekening met bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] op te heffen,
5.2.
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 5.000,- voor iedere dag dat zij niet aan de veroordeling onder 5.1 voldoet, tot een maximum van € 100.000,- is bereikt,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2024.
JPW