ECLI:NL:RBLIM:2024:1645

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
ROE 22/289
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor legalisatie terrasoverkapping in strijd met welstandsadvies en bestemmingsplan

Op 5 april 2024 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting Hart voor Zorg en Welzijn en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht. De zaak betreft de weigering van een omgevingsvergunning voor de legalisatie van een terrasoverkapping. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, het college van burgemeester en wethouders, de omgevingsvergunning terecht heeft geweigerd op basis van het welstandsadvies en de strijdigheid met het bestemmingsplan. De Stichting had eerder een aanvraag ingediend voor de omgevingsvergunning, maar deze werd op 7 juli 2021 geweigerd. Het bestreden besluit van 14 december 2021 verklaarde het bezwaar van de Stichting deels gegrond, maar handhaafde de weigering voor de terrasoverkapping. De rechtbank concludeert dat de terrasoverkapping in strijd is met de redelijke eisen van welstand en dat de verweerder zich op het welstandsadvies mocht baseren. De rechtbank verklaart het beroep van de Stichting ongegrond en het beroep van [eiseres] niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22 / 289

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 april 2024 in de zaak tussen

1. Stichting Hart voor Zorg en Welzijngevestigd in Maastricht, hierna ‘Stichting’
(gemachtigde: mr. M.M.G. Crompvoets),
2. [eiseres]uit [woonplaats] , hierna ‘ [eiseres] ’
(gemachtigde: mr. M.M.G. Crompvoets),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder
(gemachtigde: mr. T. Goessens).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten om de door de Stichting aangevraagde omgevingsvergunning voor het legaliseren van een bestaande terrasoverkapping op het perceel aan de [adres 1] te [plaats] te weigeren.
Bij besluit van 14 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de Stichting deels gegrond verklaard. Verweerder heeft echter de weigering van de omgevingsvergunning voor het legaliseren van de terrasoverkapping, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten. Verder heeft verweerder wel besloten om alsnog een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van de gronden, zoals die zijn aangegeven op de tekening in het bestreden besluit, als tuin/terras ten dienste van de woningen gelegen aan de [adres 2] te [plaats] .
De Stichting heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiseres] als vertegenwoordigster van de Stichting, [eiseres] in persoon, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Beroep van [eiseres]
1. De rechtbank stelt vast dat ook door [eiseres] beroep is ingesteld. Waarom dat het geval is, wordt door haar niet uitgelegd in de beroepsgronden. [eiseres] is niet de aanvrager van de geweigerde omgevingsvergunning en het bestreden besluit is ook niet tot haar gericht. [eiseres] is door verweerder in bezwaar en in het bestreden besluit beschouwd als vertegenwoordigster van de Stichting. Dat deze kwalificatie onjuist zou zijn, hebben eisers niet aangevoerd. De rechtbank beschouwt [eiseres] in deze zaak dan ook als vertegenwoordigster van de Stichting en dat betekent dat haar beroep niet-ontvankelijk is. Zij heeft dan immers enkel een van de Stichting afgeleid belang bij de aangevraagde omgevingsvergunning en dat is onvoldoende om als derde-belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te worden gezien.
1.1.
De rechtbank zal hierna het beroep beoordelen zoals dat is ingesteld door de Stichting.
Waar gaat deze zaak over?
2. Op 30 april 2021 heeft de Stichting een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. Zij heeft de aanvraag voor de omgevingsvergunning ingediend voor het legaliseren van een al geplaatste terrasoverkapping op het perceel aan de
[adres 1] te [plaats] . De Stichting heeft daarnaast de aanvraag voor de omgevingsvergunning ingediend ten behoeve van het gebruiken van de gronden, gelegen onder/naast de terrasoverkapping, als tuin/terras ten dienste van de drie woningen gelegen aan de [adres 2] te [plaats] .
2.1.
Verweerder heeft de aanvraag van de Stichting, gelet op de hierin opgenomen omschrijving van het project, aangemerkt als een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteiten:
- ‘ ‘het (ver)bouwen van een bouwwerk’ [1] ;
- ‘ ‘het wijzigen/herstellen van een beschermd monument dan wel het slopen van een beschermd monument’ [2] ;
- ‘ ‘het handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’ [3] .
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning ten behoeve van de legalisatie van de terrasoverkapping geweigerd.
3.1.
De omgevingsvergunning is geweigerd omdat de aangevraagde terrasoverkapping in strijd is met artikel 3.2.1, aanhef en onder a, van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Maastricht Noordwest’. Verweerder heeft geweigerd om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan [4] te verlenen. Dit vanwege de negatieve adviezen van de afdeling Stedenbouw en de afdeling Monumentenzorg. Deze adviezen houden in dat vanuit stedenbouwkundig c.q. ruimtelijk oogpunt gezien de, vanaf de straatzijde zichtbare, overkapping ongewenst is mede vanwege de afwijkende materialisering ten opzichte van het hoofdgebouw. Daarnaast is vanuit de afdeling Monumentenzorg geadviseerd dat de al geplaatste terrasoverkapping afbreuk doet aan de aanwezige monumentale kwaliteiten.
3.2.
Verweerder heeft de aanvraag voor de omgevingsvergunning, voor zover deze ziet op de activiteit ‘het wijzigen/herstellen van een beschermd monument dan wel het slopen van een beschermd monument’, geweigerd op grond van artikel 2.15 van de Wabo. Dit vanwege het advies van de afdeling Cultureel erfgoed dat de geplaatste terrasoverkapping geen recht doet aan de aanwezige kwaliteiten. De Stichting heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van de Stichting deels gegrond verklaard.
4.1.
Daarnaast heeft verweerder bij het bestreden besluit de weigering van de omgevingsvergunning voor het legaliseren van de terrasoverkapping, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten.
4.1.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd dat de terrasoverkapping, in tegenstelling tot wat in het primaire besluit is opgenomen, niet in strijd is met de bouwregel uit artikel 3.2.1, aanhef en onder a, van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Maastricht Noordwest’. Dit omdat deze bouwregel van toepassing is op gebouwen, terwijl de terrasoverkapping volgens verweerder geen gebouw is. Voor wat betreft deze bouwregel is er volgens verweerder dan ook geen sprake van strijd met het bestemmingsplan.
4.1.2.
In het bestreden besluit heeft verweerder gemotiveerd dat de terrasoverkapping wel in strijd is met artikel 17.2.1.1 van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Ook is de terrasoverkapping volgens verweerder in strijd met de redelijke eisen van welstand. Verweerder heeft hieraan het negatieve advies van de welstands-en monumentencommissie ten grondslag gelegd en het negatieve deskundigenadvies van de gemeentelijk adviseur Cultureel Erfgoed.
4.1.3.
In het bestreden besluit heeft verweerder geweigerd om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te verlenen met toepassing van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid [5] . Volgens verweerder is er voor de terrasoverkapping geen sprake van een goede ruimtelijke ordening gelet op de negatieve adviezen van de welstands-en monumentencommissie en Cultureel Erfgoed. Ook heeft verweerder hierbij het negatieve advies van de stedenbouwkundige betrokken.
4.2.
Het advies van Monumentenzorg is ook de reden waarom verweerder van oordeel blijft dat de monumentenzorg zich tegen legalisatie van de terrasoverkapping verzet.
4.3.
In het bestreden besluit heeft verweerder wel besloten om alsnog een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van de gronden, zoals die zijn aangeduid op de tekening in het bestreden besluit, ten behoeve van tuin/terras ten dienste van de woningen gelegen aan de [adres 2] te [plaats] .
5. De Stichting is het niet eens met het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de weigering van de omgevingsvergunning voor de legalisatie van de bestaande terrasoverkapping, en heeft hiertegen beroep ingesteld.
Gronden van beroep en beoordeling
Omvang van het geding
6. Tussen partijen is enkel de weigering van de omgevingsvergunning ten behoeve van de legalisatie van de terrasoverkapping in geschil. Het gebruik van de gronden als tuin is immers alsnog toegestaan in het bestreden besluit. Om de terrasoverkapping te kunnen legaliseren is een omgevingsvergunning benodigd voor de activiteiten:
  • ‘het (ver)bouwen van een bouwwerk’;
  • ‘het handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’;
  • ‘het wijzigen/herstellen van een beschermd monument dan wel het slopen van een beschermd monument’.
6.1.
De Stichting heeft gronden gericht tegen de weigering in het bestreden besluit door verweerder om voor al deze activiteiten een omgevingsvergunning te verlenen. De rechtbank zal hierna per activiteit de daartegen gerichte gronden achtereenvolgens behandelen.
Juridisch kader
7. Het juridisch kader heeft de rechtbank opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Strijd met het vertrouwensbeginsel
8. De Stichting stelt zich allereerst op het standpunt dat zij in het verleden contact heeft opgenomen met verweerder en dat door een ambtenaar werkzaam bij verweerder is toegezegd dat de terrasoverkapping vergunningvrij is.
9. Voor zover de Stichting hiermee een beroep op het vertrouwensbeginsel beoogt te doen overweegt de rechtbank als volgt.
9.1.
Ter zitting is niet komen vast te staan of en zo ja, met wie de Stichting contact heeft gehad. Daarnaast is ter zitting gebleken dat, mocht de Stichting al contact hebben gehad met de betreffende ambtenaar werkzaam bij verweerder over de terrasoverkapping, zij in dat kader cruciale informatie niet heeft gedeeld met de betreffende ambtenaar. De Stichting heeft namelijk ter zitting toegelicht dat zij niet kenbaar heeft gemaakt aan de betreffende ambtenaar dat de terrasoverkapping bij een rijksmonument is geplaatst. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat het feit dat de Stichting informatie opvraagt bij verweerder, niet ertoe kan leiden dat bepaalde toezeggingen worden gedaan door verweerder.
Bouwvergunning/welstand
10. Verweerder heeft de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ geweigerd omdat de terrasoverkapping in strijd is met de redelijke eisen van welstand [6] . Verweerder heeft hieraan het negatieve advies van de welstands- en monumentencommissie ten grondslag gelegd.
11. De Stichting heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte de omgevingsvergunning heeft geweigerd op grond van het advies van de welstandsadvies- en monumentencommissie en gezien de inhoud van de Restauratie-richtlijn. Zo wijst de Stichting in dit kader erop dat de terrasoverkapping een eigentijds ontwerp is, met moderne materialen zoals de Restauratierichtlijn ook voorschrijft. De overkapping is gemaakt van aluminium en (doorzichtige) kleurstof, wat de overkapping volgens de Stichting zeer modern maakt met een eigentijds ontwerp. Verder wijst de Stichting in dit kader erop dat de terrasoverkapping geen schade toebrengt aan het pand, waardoor dit volgens haar ook geen belemmering zou moeten zijn voor het verlenen van de omgevingsvergunning. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom de terrasoverkapping het straatbeeld vervuild en deze daarom afbreuk doet aan de monumentale waarden. Volgens de Stichting is de terrasoverkapping nauwelijks zichtbaar vanaf de straatzijde en doet deze geen afbreuk aan het straatbeeld. De Stichting wijst in dit kader op een foto. Gezien het voorgaande bevat het bestreden besluit volgens de Stichting een motiveringsgebrek.
12. De rechtbank overweegt als volgt.
12.1.
De terrasoverkapping is in de vergadering van 18 oktober 2021 beoordeeld door de welstands-en monumentencommissie. De welstands- en monumentencommissie heeft een advies uitgebracht en adviseert als volgt:
“De toets heeft plaatsgevonden op grond van de Algemene en gebiedsgerichte Welstandscriteria, de criteria behorend bij het genoemde bebouwingstype, het monumentenbeleid en de richtlijnen ten behoeve van bebouwing in het Cultuurhistorische Attentiegebied Maastricht.
Ondanks dat een overkapping op deze positie denkbaar is doet de reeds geplaatste terrasoverkapping afbreuk aan de aanwezige monumentale kwaliteiten en wordt negatief geadviseerd.
Vanuit monumentaal oogpunt kan geconcludeerd worden dat een overkappingsstructuur, in de vorm van een “sjop” wel vaker bij een dergelijk monumentaal boerderijcomplex voorkomt. Het reeds geplaatste exemplaar doet echter geen recht aan de aanwezige kwaliteiten en wordt vanuit de algemene restauratierichtlijn: “Behoud voor zorgvuldig ontwikkelen en vernieuwen” ook niet als een monumentale meerwaarde beschouwd en daarom negatief geadviseerd.
De overkapping bestaat uit constructiedelen van aluminium en doorzichtige delen van kunststof. Geadviseerd wordt de overkapping in een moderne architectuur uit te voeren met hout en glas of staal en glas of conform het advies van Cultureel Erfgoed het maken van een “sjop” met hout en pannen.
Gelet op het bovenstaande is het voorstel voor het legaliseren van een terrasoverkapping in strijd met redelijke eisen van welstand c.q. monumentenzorg.”
12.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) mag verweerder, hoewel hij niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan een welstandsadvies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. [7] Verweerder mag op dat advies afgaan, nadat is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze vergewisplicht is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
12.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten aanzien van het welstandsadvies heeft voldaan aan zijn vergewisplicht. Van een welstandsadvies in strijd met de (uitgangspunten) uit de restauratierichtlijn zoals de Stichting stelt is geen sprake. Het gaat immers niet om de vraag of de overkapping in kwestie wel of niet met moderne materialen wordt gemaakt, maar of wat er is gerealiseerd afbreuk doet aan het monumentale karakter van het pand. Verweerder heeft bij het advies mogen aansluiten waaruit volgt dit het geval is vanwege de wijze waarop de overkapping is uitgevoerd, namelijk in aluminium en kennelijk met een onvoldoende modern ontwerp. Het gebruik van glas in combinatie met hout of staal is volgens het welstandsadvies aangewezen. Daarnaast heeft de Stichting geen contra-expertise op het gebied van welstand overgelegd. Gelet hierop mocht verweerder de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ op basis van het advies van de welstands- en monumentencommissie weigeren.
Strijd met het bestemmingsplan/goede ruimtelijke ordening
13. Verweerder heeft de aanvraag voor de omgevingsvergunning ook voor zover deze ziet op de activiteit ‘het handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’ geweigerd. Volgens verweerder is de terrasoverkapping op grond van het advies van de welstands- en monumentencommissie, zoals dat onder rechtsoverweging 13.1 is opgenomen, in strijd met artikel 17.2.1.1 van het bestemmingsplan ‘Maastricht Noodwest’. Volgens verweerder wordt dit nog eens bevestigd door het eveneens negatieve deskundigenadvies van de gemeentelijk adviseur van Cultureel Erfgoed dat luidt:

Ondanks dat een overkapping op deze positie denkbaar is doet de reeds geplaatste terrasoverkapping afbreuk aan de aanwezige monumentale kwaliteiten en wordt negatief geadviseerd. De plannen lijken ‘enkel’ betrekking te hebben op het voornemen om tegen de oostelijke gevel een terrasoverkapping te plaatsen. Echter het blijkt dat deze overkapping reeds geplaatst is en dat dit dus eigenlijk een verzoek om legalisatie betreft. Vanuit monumentaal oogpunt kan geconcludeerd worden dat een overkappingsstructuur, in de vorm van een “sjop”, wel vaker bij een dergelijk monumentaal boerderijcomplex voorkomt. Het reeds geplaatste exemplaar doet echter geen recht aan de aanwezige kwaliteiten en wordt vanuit de algemene restauratierichtlijn: “Behoud door zorgvuldig ontwikkelen en vernieuwen” ook niet als een monumentale meerwaarde beschouwd en daarom negatief geadviseerd.
14. De Stichting stelt zich - samengevat - op het standpunt dat verweerder voor wat betreft de weigering van de omgevingsvergunning en de vraag of de terrasoverkapping in strijd is met een goede ruimtelijke ordening niet mocht uitgaan van de deskundigenadviezen.
15. De rechtbank overweegt als volgt.
15.1.
Zoals de rechtbank hiervoor onder rechtsoverweging 13.3 heeft overwogen is het vaste jurisprudentie dat verweerder zich mag baseren op een (welstands-)advies als hij heeft voldaan aan zijn vergewisplicht uit artikel 3:9 van de Awb. Uit de deskundigenadviezen zoals die hiervoor zijn weergegeven volgt - samengevat - dat de terrasoverkapping afbreuk doet aan de aanwezige monumentale waarden. Gelet op de inhoud van deze adviezen mocht verweerder zich op het standpunt stellen dat de terrasoverkapping in strijd is met de dubbelbestemming ‘Waarde-Maastrichts Erfgoed’ (artikel 17.2.1.1) van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Maastricht Noordwest’. Voor het in overeenstemming zijn met deze bestemming is immers vereist dat de bestaande cultuurhistorische waardestelling niet wordt aangetast, wat bij de terrasoverkapping juist niet het geval is. Daarnaast mocht verweerder zich gelet op deze adviezen op het standpunt stellen dat de terrasoverkapping niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Voor het afwijken van het bestemmingsplan is op grond van artikel 17.4 van het bestemmingsplan namelijk vereist dat de cultuurhistorische waardestelling en ook de archeologische waarden niet worden aangetast. Nu uit de deskundigenadviezen juist volgt dat dit wel het geval is bij de terrasoverkapping, heeft verweerder terecht de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan geweigerd. Daarbij komt dat de Stichting geen contra-expertise heeft overgelegd.
Monumentenzorg
16. Verweerder heeft de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor zover deze ziet op de activiteit ‘het wijzigen/herstellen van een beschermd monument dan wel het slopen van een beschermd monument’ eveneens geweigerd op grond van de negatieve deskundigenadviezen zoals die hiervoor zijn weergegeven.
17. De Stichting stelt zich - samengevat - op het standpunt dat verweerder voor wat betreft de weigering van de omgevingsvergunning zich niet mocht baseren op de deskundigenadviezen.
18. De rechtbank overweegt als volgt.
19. Uit artikel 2.15 van de Wabo volgt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing op de aanvraag houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.
19.1.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen mocht verweerder zich baseren op de deskundigenadviezen. Uit deze deskundigenadviezen volgt dat de dat de terrasoverkapping afbreuk doet aan de aanwezige monumentale waarden. Nu de Stichting geen contra-expertise heeft overgelegd mocht verweerder de omgevingsvergunning weigeren op grond van artikel 2.15 van de Wabo.
Strijd met het evenredigheids- en gelijkheidsbeginsel
20. De Stichting stelt zich ook op het standpunt dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Volgens de Stichting valt uit het bestreden besluit te concluderen dat wanneer de terrasoverkapping van een ander materiaal gemaakt zou zijn, verweerder wel de omgevingsvergunning zou verlenen. De Stichting stelt zich op het standpunt dat het buiten proportie is dat zij de huidige terrasoverkapping moet afbreken en een nieuwe terrasoverkapping moet laten bouwen van andere materialen. De nadelige gevolgen voor de Stichting zijn onevenredig en niet in verhouding met de met het besluit te dienen doelen. Het bestreden besluit is daarnaast onevenredig omdat verweerder is aangesloten bij het welstandsadvies en omdat de terrasoverkapping niet zichtbaar is vanaf de straat en deze het rijksmonument volgens Stichting niet aantast. Daarnaast wijst de Stichting erop dat de overkapping van groot belang is voor haar cliënten nu deze (vooral in de zomer) veel buiten zijn en baat hebben bij een overkapping ten behoeve van de activiteiten en beschutting voor de zon of regen. De Stichting heeft in dit kader gewezen op diverse uitspraken van de Afdeling van 2 februari 2022 [8] . Verweerder heeft de belangen van de Stichting niet kenbaar betrokken bij het bestreden besluit en daarom in strijd met het evenredigheidsbeginsel gehandeld. Tenslotte wijst de Stichting erop dat uit hoofdstuk 3 van de toelichting op het bestemmingsplan blijkt dat er in de omgeving van de Stichting bij verschillende andere monumentale gebouwen een aanbouw in de vorm van een carport staat. Hieruit volgt volgens de Stichting dat er door verweerder met twee maten gemeten wordt.
21. De rechtbank overweegt als volgt.
21.1.
Verweerder heeft ter zitting onderbouwd dat de terrasoverkapping vanaf de straatzijde wel zichtbaar is en dat is uiteindelijk ook door de Stichting niet ontkend, daarom slaagt dat argument als het gaat om de evenredigheid al niet vanwege de feitelijke onjuistheid ervan. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat, gelet op het voorgaande, verweerder het standpunt mocht innemen dat de terrasoverkapping het rijksmonument aantast. Het is naar het oordeel van de rechtbank ook niet onevenredig dat verweerder bij die weigering handelt volgens het welstandsadvies. Dat een overkapping voor de cliënten van de Stichting van belang is, is geen dusdanig belang dat verweerder voor deze specifieke overkapping dan maar een omgevingsvergunning moet verlenen. Het staat de Stichting immers vrij om, als zij een overkapping wenst, de zonder vereiste omgevingsvergunning geplaatste overkapping zodanig aan te passen dat deze wel vergund zou kunnen worden. Dat de Stichting het onevenredig vindt dat zij de huidige terrasoverkapping mogelijk moet afbreken, speelt in het kader van deze procedure verder geen grote rol, omdat het in deze zaak gaat om de weigering van een omgevingsvergunning en de evenredigheid dus ook daarop moet zien.
21.2.
Voor zover de Stichting nog een beroep heeft gedaan op het gelijkheidsbeginsel, gaat dat ook niet op. Daarvoor heeft de Stichting onvoldoende inzicht gegeven in wat volgens haar dan gelijke gevallen zouden zijn.
Eerdere standpunten herhaald en ingelast
22. De Stichting heeft daarnaast ter onderbouwing van het beroep verwezen naar al hetgeen door en namens haar in de bezwaarfase naar voren is gebracht. De eerder aangevoerde argumenten en ingenomen standpunten dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
23. De rechtbank overweegt als volgt.
23.1.
Inmiddels hebben rechtbanken in Nederland en de Afdeling al in diverse uitspraken geoordeeld dat het in het beroepschrift als "herhaald en ingelast" beschouwen van wat in een eerder stadium is aangevoerd, geen gevolgen kan hebben voor het bestreden besluit. Als een bestuursorgaan in een besluit op bezwaar gemotiveerd op het aangevoerde is ingegaan en het beroepschrift geen redenen bevat waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in het besluit op bezwaar onjuist of onvolledig zou zijn, kan het simpelweg herhalen van die gronden niet leiden tot vernietiging van het besluit op bezwaar. De rechtbank zal daarom in deze uitspraak alleen die beroepsgronden bespreken, die betrekking hebben op het bestreden besluit.
Conclusie en gevolgen
24. Gelet op het voorgaande is het beroep van de Stichting ongegrond. De Stichting krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van [eiseres] niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep van de Stichting ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Genders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 5 april 2024 .
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 5 april 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Het bestreden besluit is een besluit genomen op grond van de Wabo. Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden en is de Wabo ingetrokken. Omdat de aanvraag die heeft geleid tot het bestreden besluit is ingediend voor 1 januari 2024, volgt uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet dat dit geschil moet worden beoordeeld aan de hand van het voor die datum geldende recht.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo was het - voor zover hier relevant - verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo volgde dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd werd in geval van, kort gezegd, (a) strijd met het Bouwbesluit 2012, (b) strijd met de bouwverordening, (c) strijd met het bestemmingsplan en (d) strijd met de redelijke eisen van welstand.
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bevatte een zogenoemd limitatief imperatief stelsel: wanneer één van de weigeringsgronden aan de orde was, moest verweerder de omgevingsvergunning weigeren (imperatief) en daarnaast mocht verweerder de aanvraag alleen weigeren wanneer één van de daar genoemde weigeringsgronden aan de orde was (limitatief). Dat laatste betekende dat verweerder de bouwvergunning moest verlenen als geen van deze weigeringsgronden zich voordeed. In dat geval had verweerder geen ruimte voor het maken van een belangenafweging.
Uit artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo volgde dat in gevallen als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo de aanvraag mede moest worden aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo en de vergunning op de grond, bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo slechts geweigerd werd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo niet mogelijk was.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo was het - voor zover hier relevant - verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ter plaatse van de terrasoverkapping geldt het bestemmingsplan ‘Maastricht Noordwest’ (hierna: het bestemmingsplan).
Op grond van het bestemmingsplan gelden ter plaatse - voor zover hier relevant - de enkelbestemming ‘Agrarisch’ en de dubbelbestemming ‘Waarde – Maastrichts Erfgoed’.
Uit artikel 17.2.1.1 van het bestemmingsplan volgt dat op de voor 'Waarde - Maastrichts Erfgoed' aangewezen gronden met gemeentelijke monumenten zoals bedoeld in artikel 17 lid 1.2 onder a. tot en met d. alsmede binnen een cultuurhistorisch attentiegebied als bedoeld in artikel 17 lid 1.2 onder e. uitsluitend gebouwd mag worden indien en voor zover:
bebouwing mogelijk is krachtens de onderliggende bestemming, en;
de bestaande cultuurhistorische waardestelling niet wordt aangetast door wezenlijke veranderingen in situering, massa, kapvorm, hoogtematen en gevelindeling, zulks met inbegrip van waardevolle details, en;
de bouwplannen niet strijdig zijn met de toegekende cultuurhistorische waardestelling en toepasselijke richtlijnen, een en ander conform het bepaalde in de als bijlage 2 opgenomen rapportages ‘Bestemmingsplan Maastricht Noordwest: deelrapportages cultuurhistorie en archeologie’:
Uit artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1, van de Wabo volgde - voor zover hier relevant - dat voor zover de aanvraag betrekking had op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo de omgevingsvergunning slechts kon worden verleend indien de activiteit niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd was met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
Uit artikel 17.4 van het bestemmingsplan volgt dat burgemeester en Wethouders, in afwijking van het bepaalde in artikel 17, tweede lid, een omgevingsvergunning kunnen verlenen voor het bouwen ten behoeve van de onderliggende bestemmingen, onder de voorwaarden dat:
de cultuurhistorische waardestelling alsmede de archeologische waarden niet worden aangetast, en;
de nieuwbouw binnen de cultuurhistorische waardestelling alsmede de archeologische waarden past dan wel een kwalitatieve bijdrage aan de genoemde waarden levert, en;
er geen wezenlijke veranderingen worden aangebracht in het stedenbouwkundige beeld, en;
voor zover het bouwen en/of de gevolgen ervan monumenten en/of archeologisch waardevolle locaties betreft, hierover voorafgaand aan de verlening van de omgevingsvergunning advies dient te worden ingewonnen bij een ter zake deskundige van de gemeente Maastricht.
Uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo volgde - voor zover hier relevant – dat het verboden was zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestond uit het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het werd ontsierd of in gevaar werd gebracht.
Uit artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo volgde - voor zover hier relevant - dat voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing was vereist om een monument als bedoeld in een zodanige verordening:
1°.te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen of
2°.te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht,
een zodanige bepaling gold als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestond, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Uit artikel 2.15 van de Wabo volgde - voor zover hier relevant - dat voor zover de aanvraag betrekking had op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo de omgevingsvergunning slechts kon worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzette. Bij de beslissing op de aanvraag diende het bevoegd gezag rekening te houden met het gebruik van het monument.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo of artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo.
3.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
4.Met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.
5.Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, en onder 1°, van de Wabo in samenhang met artikel 17.4 van het bestemmingsplan ‘Maastricht Noordwest’.
6.Artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo.
7.Zie onder meer de uitspraken van 10 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:279 en 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1139.