ECLI:NL:RBLIM:2024:1601

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
C/03/300859 / HA ZA 22-28
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis na deskundigenbericht over aansprakelijkheid bij verkeersongeluk

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 13 maart 2024 een eindvonnis gewezen in een civiele procedure tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] en de rechtspersoon Federale Verzekering. De zaak betreft een verkeersongeluk dat plaatsvond op 7 maart 2018, waarbij [eiseres] stelt dat [gedaagde sub 1] haar van linksachter heeft aangereden. De rechtbank heeft eerder in een tussenvonnis van 22 februari 2023 [eiseres] toegelaten te bewijzen dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor de schade die zij heeft geleden. Om dit bewijs te leveren, heeft de rechtbank een deskundige benoemd, de heer ing. E.J.G. Wissse van Ongevallen Analyse Nederland, die op 27 september 2023 een deskundigenrapport heeft uitgebracht.

In het deskundigenrapport concludeert de deskundige dat de technische toedracht van het ongeval niet kan worden vastgesteld. Dit is te wijten aan het ontbreken van fysieke sporen op de plaats van het ongeval, waardoor het onmogelijk is om de exacte positie van de voertuigen bij de aanrijding te bepalen. De rechtbank heeft de bevindingen van de deskundige als overtuigend ervaren en heeft geoordeeld dat [eiseres] niet in staat is geweest om het bewijs te leveren dat [gedaagde sub 1] een verkeersfout heeft gemaakt. Hierdoor is de vordering van [eiseres] tot aansprakelijkheid afgewezen.

De rechtbank heeft [eiseres] ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 4.857,00, en heeft bepaald dat zij het bedrag van € 4.242,26 aan de griffier moet betalen voor de kosten van de deskundige. De rechtbank heeft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [eiseres] onmiddellijk aan de veroordelingen moet voldoen, ook al kan zij in hoger beroep gaan.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/300859 / HA ZA 22-28
Vonnis van 13 maart 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. M.T. Spronck,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
FEDERALE VERZEKERING CVBA,
gevestigd en kantoorhoudende te Brussel (België),
gedaagde partijen,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] en Federale Verzekering,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert.
Partijen zullen hierna “ [eiseres] ”, “ [gedaagde sub 1] ” en “Federale Verzekering” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 juli 2023,
- het deskundigenrapport van 27 september 2023,
- de conclusie na deskundigenbericht van [eiseres] ,
- de antwoordconclusie na deskundigenbericht van [gedaagde sub 1] en Federale Verzekering.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank heeft [eiseres] in het tussenvonnis van 22 februari 2023 toegelaten te bewijzen dat [gedaagde sub 1] [eiseres] van linksachter heeft aangereden op de middelste rijstrook.
2.2.
[eiseres] heeft vervolgens bij akte aangegeven dat zij geen andere kansrijke mogelijkheid ziet om aan de bewijsopdracht te voldoen dan de benoeming van een onafhankelijke deskundige door de rechtbank. De rechtbank is bij tussenvonnis van 12 juli 2023 overgegaan tot benoeming van de heer ing. E.J.G. Wissse van Ongevallen Analyse Nederland (hierna: OAN) als deskundige (hierna: de deskundige), die op 27 september 2023 een deskundigenbericht (hierna: het deskundigenbericht) heeft uitgebracht.
Het deskundigenbericht
2.3.
De deskundige heeft in zijn deskundigenbericht de hem in het vonnis van 12 juli 2023 voorgelegde vragen als volgt beantwoord:
1. Kunt u de toedracht van de aanrijding op 7 maart 2018 tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] vaststellen en zo ja, wat is de toedracht van deze aanrijding?
“Op grond van het beschreven onderzoek kan worden gesteld dat op technische gronden,
op basis van het procesdossier, de toedracht van onderhavige aanrijding niet kan worden
vastgesteld.”
2. Zijn er nog (andere) punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
“In de discussie tussen [naam] en MVOA ten aanzien van de beoordeling/toetsing
van de verklaringen van de betrokken bestuurders, kan worden gesteld dat de verklaring
van [eiseres] geen elementen bevat die niet kunnen passen bij het ongeval en de
resulterende schades. Daarentegen bevat de verklaring van [gedaagde sub 1] wel elementen die niet
zonder meer passen bij het ongeval en de resulterende schades.”
De deskundige heeft ter toelichting op zijn antwoord onder 1 op pagina 5 en 6 van zijn rapport onder meer, voor zover hier van belang, het volgende geschreven
“Bepalen van de botsptaats
Het bepalen van de botsplaats heeft betrekking op de absolute positie van beide voertuigen
ten opzichte van de rijbaan en de indeling van rijstroken. Daar waar de relatieve posities
kunnen worden afgeleid uit de schades, zijn de absolute posities in dit geval slechts af te
leiden uit fysieke sporen die op de rijbaan achterbleven als gevolg van onderhavig ongeval.
Zoals gesteld heeft op de plaats van het ongeval geen vastlegging van fysieke sporen
plaatsgevonden, waardoor het bepalen van de botsplaats feitelijk niet mogelijk is. In dit
geval rest slechts de inschatting wat de posities van de voertuigen kunnen zijn geweest
uitgaande van de vastgestelde relatieve botspositie en de uiteindelijke uitloop na de botsing,
in relatie tot de beschikbare rijstrookbreedte(n). Echter, op grond van deze inschatting zal
geen zekerheid kunnen worden gegeven over op welke rijstrook de eerste aanrijding heeft
plaatsgevonden.
5 RESULTAAT
Op grond van de beschrijving van de beschikbare informatie en de onderzoeksmethodiek
kan worden vastgesteld dat de onderzoeksvragen ten behoeve van vaststellen van de
toedracht, niet (volledig) kunnen worden beantwoord.
(...)
6 INTERPRETATIE VAN DE RESULTATEN
Ten aanzien van de toedracht is het hiervoor beschreven onderzoek en de resultaten daaruit
als volgt te interpreteren. De beschikbare technische aanwijzingen in het procesdossier, zijn
even waarschijnlijk onder hypothese 1 als onder hypothese 2. Immers, de resulterende
schades zijn evengoed mogelijk als gevolg van een achteroprijding door [gedaagde sub 1] , als door een
zijwaartse beweging door [eiseres] . Doordat de individuele snelheden (in zowel langs- als
dwarsrichting) niet zijn vast te stellen, is hierin geen onderscheid te maken.
Omdat in het geheel geen vastlegging van sporen heeft plaatsgevonden kan geen uitspraak
worden gedaan over de absolute positie waarin de voertuigen zich bevonden bij de eerste
botsing. Daardoor is (dus) geen uitsluitsel te geven ten aanzien van de vraag op welke
rijstrook de aanrijding heeft plaatsgevonden.
Bovenstaande betekent dat op technische gronden, op basis van het procesdossier de
toedracht van onderhavige aanrijding niet kan worden vastgesteld.”
2.4.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad geldt voor de rechter een beperkte motiveringsplicht ten aanzien van zijn beslissing om de bevindingen van een deskundige al dan niet te volgen. Wel dient hij bij de beantwoording van de vraag of hij de conclusies waartoe een deskundige in zijn rapport is gekomen, in zijn beslissing zal volgen, alle ter zake door partijen aangevoerde feiten en omstandigheden in aanmerking te nemen en op basis van die aangevoerde stellingen in volle omvang te toetsen of aanleiding bestaat van de in het rapport geformuleerde conclusies af te wijken. De rechter zal op specifieke bezwaren van een partij moeten ingaan als deze bezwaren een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van de zienswijze van de deskundige. Indien de deskundige deze bezwaren in een rapport al gemotiveerd heeft verworpen, zal de rechter zich daarbij zonder nadere motivering mogen aansluiten, tenzij de betrokken partij na het rapport nieuwe specifieke bezwaren heeft aangevoerd (HR 21 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:649).
2.5.
De rechtbank stelt voorop dat de motivering van de deskundige haar overtuigend voorkomt. De conclusie van de deskundige dat de toedracht van het ongeval niet op technische gronden kan worden vastgesteld, past ook in de lijn van de conclusies van de partijdeskundigen. De partijdeskundigen konden immers ook niet op basis van objectief, technisch, bewijs, vaststellen wat er aan het eerste botscontact vooraf ging en waar dit plaatsvond.
2.6.
Door [gedaagde sub 1] en Federale Verzekering zijn in hun antwoordconclusie na deskundigenbericht geen bezwaren geuit tegen het volgens hen heldere deskundigenrapport, waaruit volgens hen volgt dat [eiseres] geen bewijs heeft geleverd van de door haar gestelde toedracht van het ongeval. Door [eiseres] zijn wel bezwaren geuit tegen de juistheid van de zienswijze van de deskundige. De rechtbank zal hierna de bezwaren van [eiseres] bespreken voor zover zij deze relevant acht.
De conclusie na deskundigenbericht van [eiseres]
2.7.
[eiseres] stelt, naar de rechtbank begrijpt, dat zij zich niet kan verenigen met het standpunt van de deskundige dat door [verbalisant] destijds geen vastlegging van de sporen zou hebben plaatsgevonden. Voor zover zij hiermee doelt op hetgeen zij in reactie op het
concept-deskundigenrapport daarover heeft gesteld, namelijk dat op het aanrijdingsformulier door [verbalisant] wel degelijk sporen zijn getekend, heeft de deskundige daar op pagina 11 reeds afdoende gemotiveerd op gereageerd. Die reactie van de deskundige luidde als volgt:
“Zoals eerder beschreven blijkt uit niets wat verbalisant [verbalisant] feitelijk heeft vastgesteld en waaruit dat blijkt. Daarnaast zijn in het dossier geen (sporen)foto’s beschikbaar. Hieruit volgt dat ik de bevindingen van [verbalisant] niet kan toetsen en deze om die reden niet als uitgangspunt kan aannemen.”
2.8.
De rechtbank verenigt zich met dit door de deskundige ingenomen standpunt, en verwijst, in aanvulling daarop, naar hetgeen zij onder r.o. 4.3. en 2.12 in het vonnis van 22 februari 2023 heeft overwogen, meer in het bijzonder naar hetgeen is overwogen over de, niet op diens eigen waarnemingen gebaseerde, door [verbalisant] opgestelde kenmerkenmelding, en het ontbreken van onafhankelijk technisch bewijs. De rechtbank verwijst verder nog naar pagina 13 van de rapportage van de door [eiseres] ingeschakelde deskundige, [naam] , die in dit verband het navolgende opmerkt:
“De politie heeft dit aanrijdingsformulier ingevuld en daar sporen op de weg bij getekend, zie afbeelding 14. Of deze sporen er op die plaats hebben gestaan is niet duidelijk, de politie is summier geweest met het verslaan van de bevindingen.”.
2.9.
[eiseres] stelt verder dat uit het deskundigenbericht valt op te maken dat haar verklaring beter past in het schadebeeld. Volgens [eiseres] volgt hieruit dat moet worden geconcludeerd dat haar verklaring een correcte weergave van de werkelijkheid is en leidend moet zijn. Het enkele feit dat de verklaring van [gedaagde sub 1] volgens de deskundige elementen bevat die niet, zonder meer, kunnen passen bij het schadebeeld, terwijl de verklaring van [eiseres] geen elementen bevat die niet kunnen passen bij het schadebeeld, maakt echter nog niet dat daarmee de toedracht van het ongeval in rechte is komen vast te staan. Deze, op pagina 7 en 8 van het deskundigenrapport, overigens genuanceerde constatering van de deskundige doet immers niet af aan de, op begrijpelijke en consistente wijze gemotiveerde, conclusie van de deskundige dat de toedracht (technisch) niet kan worden vastgesteld, wegens het ontbreken van sporen(materiaal). Die conclusie is leidend voor het antwoord op de vraag of door [eiseres] het bewijs van de door haar gestelde toedracht van het ongeval, namelijk dat [gedaagde sub 1] haar van linksachter heeft aangereden op de middelste rijkstrook, is geleverd. Het antwoord op die vraag luidt, gelet op de conclusie van de deskundige, dat dit bewijs niet door [eiseres] is geleverd. Voor zover [eiseres] zich erop beroept dat haar verklaring wordt ondersteund door het sporenbeeld dat [verbalisant] heeft geschetst op het aanrijdingsformulier, verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor al over de bruikbaarheid en overtuigingskracht van de verslaglegging door [verbalisant] is overwogen.
De conclusie
2.10.
Omdat de, door [eiseres] gestelde, toedracht van het ongeval niet is komen vast te staan, is evenmin komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] , zoals [eiseres] heeft gesteld, een verkeersfout heeft gemaakt. [eiseres] , op wie de bewijslast van haar stellingen over de toedracht van het ongeval rust, is er dus niet in geslaagd om te bewijzen dat [gedaagde sub 1] een verkeersnorm heeft geschonden, die leidt tot aansprakelijkheid voor de schade die [eiseres] heeft geleden als gevolg van het ongeval.
2.11.
De onder i) gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden, en nog te lijden, materiële- en immateriële schade als gevolg van het ongeval op 7 maart 2018 zal daarom worden afgewezen. De onder ii) gevorderde veroordeling tot betaling van de buitengerechtelijke kosten, waaronder de kosten van de deelgeschilprocedure (in de beschikking van 22 juli 2021 begroot op € 7.170,-), en de kosten die zijn gemaakt ten behoeve van de ingeschakelde partijdeskundige ( [naam] Ongevallenanalyse), zullen, gelet op het voorgaande, eveneens worden afgewezen.
2.12.
[eiseres] is de partij die in het ongelijk wordt gesteld en zij zal daarom ook in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] en Federale Verzekering als volgt vastgesteld:
- griffierecht € 2.837,00
- salaris advocaat 1.842,00 (3 punten x € 614,00)
- nakosten
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 4.857,00
2.13.
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
2.14.
De rechtbank zal [eiseres] , als partij die in de kosten van het geding wordt veroordeeld, ambtshalve, ingevolge art. 244 lid 1 Rv, tot betaling veroordelen van het, met toepassing art. 199 lid 3 Rv, voorlopig in debet gestelde (voorgeschoten) bedrag van het loon van de deskundige, ad € 4.242,26, aan de griffier.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
3.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van het, uit ’s Rijks kas aan de deskundige betaalde, bedrag van € 4.242,26 aan de griffier,
3.3.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 4.857,00 aan de zijde van [gedaagde sub 1] en Federale Verzekering, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiseres] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
3.4.
veroordeelt [eiseres] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
3.5.
verklaart de verklaart de veroordelingen onder 3.2., 3.3. en 3.4. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2024.
cb