ECLI:NL:RBLIM:2024:1555

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
ROE 22/266
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een lokaal voor de duur van zes maanden wegens aantreffen van een handelshoeveelheid hennep

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 3 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. B.H.M. Nijsten, en de burgemeester van de gemeente Maastricht, vertegenwoordigd door mr. T.J.T. Goessens. De zaak betreft de sluiting van een lokaal voor de duur van zes maanden, nadat in het lokaal een handelshoeveelheid van drie kilogram hennep was aangetroffen. De burgemeester had op 5 november 2021 besloten het lokaal te sluiten, na een eerdere melding van drugshandel en een politieonderzoek. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de burgemeester heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak op 13 maart 2024 behandeld en beoordeeld of de burgemeester in redelijkheid tot sluiting van het lokaal heeft kunnen besluiten. De rechtbank oordeelde dat de sluiting noodzakelijk was ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de omgeving en het herstel van de openbare orde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om het lokaal te sluiten, en dat er sprake was van recidive en een kwetsbare omgeving, wat de noodzaak tot sluiting versterkte.

Eiser voerde aan dat de sluiting niet evenredig was, omdat hij niet op de hoogte was van de drugshandel en dat hij psychische problemen had. De rechtbank oordeelde echter dat eiser als huurder redelijkerwijs op de hoogte had moeten zijn van de situatie in het lokaal. De rechtbank concludeerde dat de sluiting van het lokaal gerechtvaardigd was en dat het beroep van eiser ongegrond werd verklaard. Eiser kreeg geen griffierecht terug en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/266

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.H.M. Nijsten),
en

De Burgemeester van de gemeente Maastricht

(gemachtigde: mr. T.J.T. Goessens).

Inleiding

1. Bij besluit van 5 november 2021 (het primaire besluit) heeft de burgemeester besloten het door eiser gehuurde lokaal, gelegen aan de [adres 1] in [plaats] te sluiten en voor zes maanden gesloten te houden. [1]
1.1.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen hangende het bezwaar. [2] De burgemeester heeft het bezwaar van eiser, bij besluit van 7 januari 2022 (het bestreden besluit), ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser heeft wederom de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen, hangende het beroep. [3] De burgemeester heeft op het beroep van eiser gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser en de burgemeester hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de burgemeester in redelijkheid mocht gelasten het lokaal te sluiten en voor zes maanden gesloten te houden. De rechtbank doet dat aan de hand van de door eiser aangevoerde argumenten, de zogenoemde beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft.
Wat zijn de relevante feiten?
3. Eiser huurt van een derde een gedeelte van een loods aan de [adres 1] in Maastricht (het lokaal). De vader van eiser, de heer [naam] , heeft een autogaragebedrijf dat is gevestigd in (een deel van) dezelfde loods, maar dan met adres [adres 2] in [plaats] .
3.1.
Naar aanleiding van een TCI-rapport en melding dat er volop zou worden gehandeld
in drugs vanuit de ruimte (gelegen achter een wit rolluik) aan de [adres 2] heeft de politie op 23 december 2020 een onderzoek ingesteld. In het lokaal van eiser (gelegen achter een wit rolluik) werd vervolgens een handelshoeveelheid softdrugs (drie kilogram hennep) aangetroffen. De politie heeft zijn bevindingen in de bestuurlijke rapportage van
30 december 2020 neergelegd.
3.2.
Bij brief van 6 januari 2021 heeft de burgemeester de vader van eiser in kennis gesteld van het voornemen om tot sluiting van de loods aan de [adres 2] over te gaan voor de duur van zes maanden. De vader van eiser heeft op dit voornemen gereageerd en aangegeven dat de hennep niet is aangetroffen in het lokaal aan de [adres 2] , maar in het lokaal aan de [adres 1] in [plaats] . Naar aanleiding daarvan heeft de burgemeester nader onderzoek gedaan en op 24 september 2021 een nieuw voornemen verzonden, ditmaal aan eiser.
3.3.
Eiser heeft op dit voornemen gereageerd met een zienswijze. De burgemeester heeft in de zienswijze geen aanleiding gezien om van het voornemen af te wijken en heeft vervolgens dan ook de hiervoor, onder ‘inleiding’, genoemde besluiten genomen.
3.4.
Het lokaal is van 24 februari 2022 tot 24 augustus 2022 gesloten geweest.
Heeft eiser nog procesbelang?
4. Omdat de sluiting van het lokaal reeds is geëffectueerd, is de rechtbank allereerst genoodzaakt om (ambtshalve) te beoordelen of eiser nog een procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
4.1.
Eiser heeft ter zitting desgevraagd aangevoerd dat hij schade heeft geleden als gevolg van het bestreden besluit. Eiser heeft gedurende zes maanden namelijk de huur van enkele honderden euro’s per maand voor het lokaal moeten doorbetalen, maar van het lokaal geen gebruik kunnen maken. Eiser wenst die schade op de burgemeester te verhalen.
4.2.
Een oordeel van de rechtbank, dat de sluiting van het lokaal onrechtmatig was, kan grondslag vormen voor een aanspraak op schadevergoeding. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
Toetsingskader
5. Voor de beoordeling van het beroep geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. In dit artikel is bepaald dat de burgemeester bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien - voor zover in dezen van belang - in een lokaal een middel als bedoeld in lijst I en II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Hennep is vermeld op lijst II van de Opiumwet.
Was de burgemeester bevoegd om het lokaal te sluiten?
6. Eiser heeft niet bestreden dat de burgemeester bevoegd was om hem te gelasten het lokaal te sluiten en gesloten te houden, zodat dit niet in geschil is. De rechtbank beoordeelt de sluitingsbevoegdheid van de burgemeester daarom niet. In geschil is of de sluiting van het lokaal voor de duur van zes maanden noodzakelijk en onevenredig was.
Was sluiting van het lokaal noodzakelijk?
7. Eiser voert aan dat geen sprake (meer) was van een noodzaak tot sluiting, omdat de burgemeester veel te lang gewacht heeft met het sluiten van het lokaal. Het onderzoek van de politie dateert namelijk al van 23 december 2020, waarna de burgemeester in eerste instantie een voornemen aan de vader van eiser heeft uitgebracht. Reeds in januari 2021 heeft de vader van eiser op dat voornemen gereageerd, zodat de burgemeester op dat moment al op de hoogte was van het feit dat het niet om de ruimte aan de [adres 2] ging, maar om het lokaal aan de [adres 1] in [plaats] . De burgemeester had toen direct acties moeten ondernemen. Dat is niet gebeurd. Na nader onderzoek heeft de burgemeester namelijk pas op 27 september 2021 het voornemen tot sluiting van het lokaal aan eiser toegestuurd en pas op 5 november 2021 is definitief besloten om het lokaal te sluiten. Eiser had daarmee geen rekening meer gehouden. Dat geldt te meer omdat eiser niets van doen had met de handelshoeveelheid hennep en daarvoor strafrechtelijk dus ook
niet is vervolgd. De burgemeester heeft dan ook het vertrouwens- en rechtzekerheidsbeginsel
geschonden en sluiting van het lokaal diende na een dusdanig tijdsverloop geen doel meer. De burgemeester had kunnen en moeten volstaan met een waarschuwing, aldus eiser.
8. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de sluiting van het lokaal noodzakelijk was ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de omgeving en het herstel van de openbare orde. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [4] volgt namelijk dat als uitgangspunt geldt dat als in een pand een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat dat pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dat het pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel levert op zichzelf al een belang op bij sluiting, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Die noodzaak is in beginsel ook groter in geval van recidive en als het pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare omgeving ligt, omdat een zichtbare sluiting van dergelijke locaties voor bij die locatie betrokken drugscriminelen en voor buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in die omgeving. [5]
8.1.
In het lokaal van eiser heeft de politie een handelshoeveelheid van maar liefst drie kilogram hennep aangetroffen, zodat wordt aangenomen dat het lokaal van eiser een rol vervult binnen de keten van drugshandel en sprake is van een noodzaak tot sluiting. Bovendien mag in dit geval ook worden aangenomen dat sprake was van overlast en/of feitelijke drugshandel. Het onderzoek van de politie vond immers plaats naar aanleiding van een melding dat er vanuit het lokaal volop zou worden gehandeld in drugs en een van de aanwezigen in het lokaal heeft ook verklaard dat hij daar aanwezig was om de hennep te verkopen. Verder is sprake van recidive, in die zin dat de eigenaar en verhuurder van het lokaal al meerdere malen betrokken is geweest bij overtredingen van de Opiumwet en heeft
de burgemeester gesteld én onderbouwd dat het lokaal gelegen is in een kwetsbare omgeving.
Ook om die redenen bestaat er een noodzaak om tot sluiting van het lokaal over te gaan.
8.2.
Het tijdsverloop maakt het hiervoor overwogene niet anders. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [6] volgt namelijk ook dat het enkele tijdsverloop geen omstandigheid is op grond waarvan de burgemeester van handhavend optreden had behoren af te zien. Bovendien heeft de burgemeester (de reden van) het tijdsverloop in het bestreden besluit toegelicht, namelijk omdat er naar aanleiding van de bestuurlijke rapportage en zienswijze op het voornemen van 6 januari 2021 onduidelijkheid bestond over de locatie van de aangetroffen drugs en nader onderzoek vereist was. Dat onderzoek kon pas plaatsvinden op 13 september 2021 vanwege de steeds wijzigende coronamaatregelen, die een (extra) belasting voor het betreffende onderzoeksteam met zich brachten. Naar aanleiding van het nader onderzoek ontstond pas voldoende duidelijkheid over de locatie, zodat op
24 september 2021 een (nieuw) voornemen werd verstuurd aan eiser. Op 7 januari 2022 heeft de burgemeester vervolgens het bestreden besluit genomen. Het tijdsverloop kan -
gelet op deze toelichting van de burgemeester hierop - niet als onredelijk worden aangemerkt.
8.3.
De rechtbank ziet ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de burgemeester vanwege het tijdsverloop het vertrouwen heeft gewekt dat van een herstelmaatregel zou worden afgezien of had moeten volstaan met een waarschuwing. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is namelijk vereist dat sprake is van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging, die bij eiser een gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt. [7] Van een dergelijke toezegging van de burgemeester, dat het lokaal niet (meer) gesloten zou worden, is geen sprake geweest.
Met een waarschuwing kan volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [8] in dit geval ook niet worden volstaan, aangezien sprake was van een ernstig geval (een meer dan geringe overschrijding van de maximaal toegestane hoeveelheid softdrugs voor eigen gebruik).
Was sluiting van het lokaal evenredig?
9. Eiser voert verder aan dat hij geen enkele weet heeft gehad van het feit dat er op de betreffende dag personen en drie kilogram hennep in het lokaal aanwezig zijn geweest. Eiser was op dat moment ook niet in het lokaal aanwezig. Het desondanks sluiten van het lokaal van eiser is dan ook niet evenredig. Dat geldt te meer nu eiser kampt met psychische problematiek (een paniekstoornis en agorafobie oftewel plein-/straatvrees). Eiser heeft het lokaal nodig om zich terug te trekken als paniekstoornis en/of agorafobie zich voordoen.
Eiser stelt zich dan ook op het standpunt dat de burgemeester had moeten volstaan met het geven van een waarschuwing. Dat geldt te meer nu de burgemeester dat recent nog ook heeft gedaan in twee andere, maar met deze zaak vergelijkbare zaken.
10. Als de sluiting van een woning noodzakelijk is, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting zijn onder andere de verwijtbaarheid en de eventuele bijzondere binding met het lokaal van belang. [9] Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan de betrokkene geen verwijt worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in het lokaal. [10]
10.1.
In dit geval is dat echter niet aan de orde. Van eiser, als huurder, mag namelijk worden verwacht dat hij redelijkerwijs op de hoogte was van de aanwezigheid van de handelshoeveelheid drugs en de drugsdealers in het lokaal. Dat geldt te meer omdat de politie een melding heeft ontvangen dat er vanuit het lokaal volop zou worden gehandeld in drugs, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat geen sprake is van een eenmalig incident. Dat ligt ook niet in de rede aangezien de aanwezige personen bekenden zijn van eiser en één van hen heeft verklaard daar aanwezig te zijn om de hennep te verkopen. Bovendien acht de rechtbank niet aannemelijk dat de aangetroffen personen zich ongeoorloofd toegang tot het lokaal hebben verschaft, aangezien uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat de afstandsbediening voor de witte roldeur in een kast lag.
10.2.
Ook is het inherent aan de sluiting van het lokaal dat eiser daartoe gedurende zes maanden geen toegang heeft gehad, maar daarvoor - bij gebreke aan beëindiging van de huurovereenkomst - wel huur heeft moeten betalen. Dat is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders indien eiser een bijzondere binding heeft met het lokaal, bijvoorbeeld om medische redenen. Eiser heeft dat weliswaar gesteld, maar heeft ook dat niet onderbouwd met bijvoorbeeld medische stukken. De rechtbank wil wel aannemen dat eiser belang heeft bij een plek om zich terug te trekken, maar uit de voorhanden stukken blijkt niet dat dit per se het lokaal moet zijn. Bovendien is het lokaal al gesloten geweest. Het had dan ook op de weg van eiser gelegen om in ieder geval toe te lichten hoe het eiser en zijn gezin in de periode van sluiting is vergaan. Dat heeft eiser echter ook niet gedaan. Het is de rechtbank dan ook niet gebleken dat eiser is aangewezen op specifiek dít lokaal en dat en/of waarom eiser dus niet elders terecht kon, zodat de sluiting van het lokaal ook om die reden niet onevenredig was.
10.3.
Dat de burgemeester in een tweetal andere zaken, waarin (ook) harddrugs zijn aangetroffen, heeft volstaan met een waarschuwing, maakt het hiervoor overwogene niet anders. Eiser heeft namelijk wel gesteld dat die zaken vergelijkbaar zijn met onderhavige. Eiser heeft dat niet onderbouwd, door die beslissingen en/of uitspraken in deze procedure bijvoorbeeld over te leggen of de zaaknummers daarvan te noemen, en de burgemeester heeft dat betwist. Daarvan kan dan ook niet worden uitgegaan. Bovendien heeft de burgemeester in ieder geval in één van de zaken toegelicht waarom in die zaak - in tegenstelling tot in de zaak van eiser - is volstaan met een waarschuwing, namelijk omdat slechts een geringe hoeveelheid harddrugs werd aangetroffen in een woning, waar ook een drietal minderjarige kinderen wonen. Daarnaast bestond het risico dat de woningsluiting het bij dat gezin betrokken hulpverleningstraject zou doorkruisen. Die omstandigheden zijn niet vergelijkbaar met de door eiser aangevoerde omstandigheden, zodat de burgemeester op basis daarvan in deze zaak niet met een waarschuwing had hoeven te volstaan.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de burgemeester in redelijkheid mocht gelasten het lokaal te sluiten en voor zes maanden gesloten te houden. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ook geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.C. Mellendijk-Leinders, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 3 april 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet.
2.Bij uitspraak van 1 december 2021 is dit verzoek toegewezen (zaaknummer ROE 21/2975).
3.Bij uitspraak van 17 februari 2022 is dit verzoek afgewezen (zaaknummer ROE 22/267).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1333.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:851 en de uitspraak van de Afdeling van 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3481.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY4412.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1362.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1333.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2116.