ECLI:NL:RBLIM:2024:154

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
C/03/304568 / FA RK 22-1604
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en omgangsregeling onder regie van de GI

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 10 januari 2024 een beschikking gegeven over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders over hun kinderen. De vader heeft sinds oktober 2022 geen contact meer gehad met zijn kinderen, wat zijn eigen keuze is. Dit gebrek aan communicatie heeft geleid tot problemen bij het verkrijgen van toestemming voor gezagsbeslissingen, zoals medische zorg en identiteitsdocumenten voor de kinderen. De moeder heeft meerdere keren vervangende toestemming moeten aanvragen, omdat de vader zijn medewerking niet verleende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader niet in staat is om verantwoorde gezagsbeslissingen te nemen, wat heeft geleid tot de conclusie dat het gezamenlijk gezag niet langer houdbaar is. De rechtbank heeft daarom besloten dat de moeder voortaan alleen belast zal zijn met het gezag over de kinderen.

Daarnaast is er een omgangsregeling vastgesteld, waarbij de vader onder begeleiding van de gecertificeerde instelling (GI) omgang met de kinderen heeft. De rechtbank heeft benadrukt dat de vader zijn houding moet veranderen en moet meewerken aan het herstel van contact met zijn kinderen. De GI zal de regie hebben over de omgangsregeling, die kan worden uitgebreid of afgebouwd afhankelijk van de situatie. De rechtbank heeft de verzoeken van beide ouders om een andere omgangsregeling afgewezen, omdat de vader eerst moet samenwerken met de GI voordat verdere stappen kunnen worden ondernomen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de griffier is opgedragen om een afschrift van de beschikking naar het centrale gezagsregister te sturen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 10 januari 2024
Zaaknummer: C/03/304568 / FA RK 22-1604
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de volgende beschikking gegeven inzake:
[de moeder] ,
verzoekster, verder te noemen: de moeder,
wonend in [woonplaats] ,
advocaat mr. B.H.S. Brinkman, kantoorhoudend in Heerlen.
en:
[de vader] ,
wederpartij, verder te noemen: de vader,
wonend in [woonplaats] ,
advocaat mr. R.A. Remport Urban, kantoorhoudend in Linne, gemeente Maasgouw.
De kinderrechter merkt in deze zaak als informant aan:
de gecertificeerde instelling
STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG, verder te noemen: de GI, gevestigd te Roermond.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) is bij deze zaak betrokken:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Limburg, locatie Maastricht, hierna te noemen: de raad.
Wederom gezien de stukken, waaronder de door deze rechtbank gegeven en op 14 november 2022 uitgesproken beschikking.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 14 november 2022 heeft de rechtbank de raad verzocht onderzoek te doen en te adviseren over eventuele wijziging van het gezamenlijk gezag, de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken c.q. omgangsregeling.
1.2.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het raadsrapport van 27 februari 2023, ingekomen bij de griffie op 1 maart 2023;
- het F9-formulier van de moeder van 13 maart 2023;
- het F9-formulier van de vader, ingekomen bij de griffie op 15 maart 2023.
1.3.
De rechtbank laat de inhoud van de bijlage bij het F9-formulier van de vader, een reactie op het raadsrapport van de vader, buiten beschouwing. Het behoort namelijk tot de taak van de advocaat om het standpunt van haar cliënt en de daaraan eventueel verbonden processuele gevolgen te verwoorden.
1.4.
Op 19 december 2023 heeft de rechtbank de zaak tijdens de nadere mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, die telefonisch is gehoord, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordigster van de raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.

2.Het advies van de raad

2.1.
In het raadsrapport van 27 februari 2023 adviseert de raad de rechtbank het verzoek van de moeder om haar alleen met het ouderlijk gezag over de kinderen te belasten af te wijzen en het gezamenlijk gezag in stand te laten. Verder adviseert de raad de hoofdverblijfplaats van beide kinderen bij de moeder te bepalen. Tenslotte adviseert de raad dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken onder regie van de GI plaatsvindt, waarbij de zorgregeling tussen de vader en de kinderen in fases wordt opgebouwd, te beginnen met deels begeleide contacten.
2.2.
De moeder heeft bij F9-formulier van 13 maart 2023 meegedeeld zich niet te kunnen vinden in het advies van de raad. Zij handhaaft haar verzoeken.
2.3.
De vader heeft bij F9-formulier van 15 maart 2023 meegedeeld ten dele in te stemmen met het advies van de raad. Hij handhaaft eveneens zijn verzoeken.

3.De verdere beoordeling

Gezag
3.1.
Zoals in de beschikking van 14 november 2022 reeds overwogen is gezamenlijke gezagsuitoefening het uitgangspunt van de wetgever waarvan slechts in uitzonderlijke gevallen van wordt afgeweken.
3.2.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist echter wel dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden.
3.3.
Hoewel de raad in het raadsadvies heeft geadviseerd om het gezamenlijk gezag in stand te laten, heeft de raadsvertegenwoordigster tijdens de mondelinge behandeling, nadat de GI en de ouders de huidige stand van zaken hebben beschreven, verklaard het lastig te vinden om aan te geven of het advies nog wordt gehandhaafd, nu er ondertussen wel sprake is van gewijzigde omstandigheden, doordat de vader het afgelopen jaar niet in het belang van de kinderen heeft gehandeld en hij het gezag niet heeft uitgeoefend zoals dat zou moeten, waardoor de kinderen niet tijdig de hulpverlening krijgen die zij nodig hebben. De raad heeft nog geopperd, gelet op de veranderde situatie, om de beslissing over het gezag aan te houden.
3.4.
De rechtbank is echter, op grond van hetgeen met name tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, van oordeel dat de minimale noodzakelijke basis voor het uitoefenen van het gezamenlijk gezag over de kinderen ontbreekt.
Vast staat dat er geen enkele communicatie tussen de ouders plaatsvindt. Vast staat ook dat het de GI niet lukt om op een constructieve wijze in contact te komen met de vader. Daardoor vindt er geen communicatie over gezagsbeslissingen plaats, terwijl dat wel een vereiste is bij gezamenlijke gezagsuitoefening. Daarnaast is gebleken dat het, door het ontbreken van enige communicatie tussen de ouders en door de gebrekkige samenwerking van de vader met de GI, niet lukt om de (tijdige) toestemming van de vader te verkrijgen voor gezagsbeslissingen, zoals het aanvragen van een identiteitskaart en van medische en psychische hulpverlening voor de kinderen. De moeder heeft hierdoor al eerder een procedure moeten starten om vervangende toestemming te vragen omdat de vader zijn medewerking niet wilde verlenen. Dat de vader vervolgens – met de zitting in het zicht – zijn toestemming alsnog heeft verleend, maakt dat niet anders. Inmiddels heeft de moeder op 28 november 2023 opnieuw een verzoek bij de rechtbank ingediend voor het verkrijgen van vervangende toestemming, dit keer voor het laten plaatsen van buisjes bij [minderjarige 1] door de KNO-arts, voor het aanvragen van een identiteitskaart voor [minderjarige 2] en voor Integrale Vroeghulp via Jens voor [minderjarige 1] . Ter zitting heeft de vader weliswaar verklaard dat hij voor het plaatsen van de buisjes inmiddels wel toestemming heeft verleend via de GI, echter de GI heeft dat niet bevestigd. Volgens de vader kwam dit doordat er dan waarschijnlijk iets is misgegaan bij de verzending van het formulier. Hoe het ook zij, de rechtbank kan niet anders dan concluderen dat de houding van de vader in ieder geval steeds voor veel vertraging zorgt en voor proceskosten aan de zijde van de moeder. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling overigens niet verklaard dat hij ook zijn toestemming heeft verleend of (per ommegaand) zal gaan verlenen voor de door de GI noodzakelijk geachte hulpverlening via Jens voor [minderjarige 1] . Dit terwijl de GI en de moeder hebben verklaard dat er veel zorgen zijn rondom [minderjarige 1] , dat zij signaalgedrag vertoont, zij op school niet tot leren komt en een korte concentratiespanne heeft en ook de vader tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat het heel slecht gaat met [minderjarige 1] . Doordat de vader desondanks hier (nog) geen toestemming voor heeft verleend, levert ook dit weer een vertraging op voor het opstarten van deze noodzakelijke hulp, hetgeen niet in het belang van [minderjarige 1] is. Ten aanzien van het aanvragen van een identiteitskaart voor [minderjarige 2] heeft de vader verklaard dat het getekende toestemmingsformulier klaar ligt voor verzending, maar dat hij wil dat de moeder eerst verklaart dat zij niet, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vader, met de kinderen de landsgrens oversteekt, ook als zij bijvoorbeeld in Duitsland boodschappen wil doen of wil tanken.
De rechtbank is, met de raad, van oordeel dat de vader door zijn weigerachtige houding en door onnodige c.q. niet realistische voorwaarden te stellen aan het verlenen van zijn toestemming niet in het belang van de kinderen handelt. De voor de kinderen noodzakelijke medische zorg (zoals het plaatsen van buisjes) en psychische zorg (zoals inschakeling van Integrale Vroeghulp) kunnen daardoor niet in het vereiste tempo worden ingezet. Bovendien is het niet aan de vader om voorwaarden te stellen voor zijn instemming met de aanvraag van een identiteitskaart.
3.5.
De rechtbank overweegt daarnaast dat de vader sinds oktober 2022 geen contact meer heeft gehad met [minderjarige 2] , die drie jaar is, en sinds februari 2022 geen contact meer met [minderjarige 1] , die vijf jaar is, heeft gehad, ondanks alle inspanningen van de GI om tot herstel van het contact te komen. Zoals ter zitting is aangegeven heeft de rechtbank ambtshalve kennis genomen van de beschikking van de kinderrechter van 22 augustus 2023, waarbij de ondertoezichtstelling is verlengd. Hierin vallen de volgende passages te lezen: “
De vader accepteert om onduidelijke redenen niet de regie van de GI om het contact tussen de vader en de kinderen te herstellen.”
“Het is de taak en verantwoordelijkheid van de vader als gezaghebbend ouder om alsnog in gesprek te gaan met de GI.”
“De kinderrechter begrijpt niet waarom de vader kennelijk voor een alles of niets situatie kiest bij het contact met de kinderen en als hij zijn zin niet krijgt elk(e opbouw van) contact weigert”.
De vader is al geruime tijd niet betrokken bij het leven en de opvoeding van de kinderen. Dat is een keuze die de vader maakt. Door deze keuze, die niet in het belang van zijn kinderen is, raakt de vader steeds verder weg van de kinderen en acht de rechtbank hem niet meer in staat om beslissingen in hun belang te nemen.
3.6.
Er zijn geen aanwijzingen dat in de huidige situatie binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen, aangezien sinds 2022 geen verandering is gekomen in de opstelling van de vader, ook niet nadat de ondertoezichtstelling is verlengd. De vader blijft met zijn opstelling in strijd met de belangen van de kinderen handelen. Als gevolg hiervan is naar het oordeel van de rechtbank een onaanvaardbaar risico aanwezig dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders indien zij gezamenlijk met het ouderlijk gezag belast blijven, waarbij niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Bovendien is het noodzakelijk om het gezamenlijk gezag te beëindigen omdat de vader, door zijn eigen handelen, niet meer op de hoogte is van de ontwikkeling van de kinderen en hij dus niet meer in staat is verantwoorde gezagsbeslissingen te nemen.
3.7.
De rechtbank zal het gezamenlijk gezag van de ouders over de kinderen beëindigen en bepalen dat de moeder voortaan alleen belast zal zijn met het gezag over de kinderen.
3.8.
De rechtbank zal in verband met het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit gezagsregisters tevens bepalen dat de griffier een afschrift van deze beschikking dient te doen toekomen aan het centraal gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
Hoofdverblijfplaats
3.9.
Nu de moeder met het eenhoofdig gezag over de kinderen wordt belast, hoeft niet meer afzonderlijk te worden beslist over de hoofdverblijfplaats van de kinderen. Uit artikel 1:12 BW volgt immers al dat de kinderen in dit geval hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de moeder. De rechtbank zal de verzoeken van beide ouders dan ook afwijzen.
Omgang
Wettelijk kader
3.10.
Nu het gezamenlijk gezag van de ouders wordt beëindigd is artikel 1:377a lid 1 BW van toepassing op de verzoeken met betrekking tot de contacten tussen de vader en de kinderen. Op grond van voornoemd artikel heeft het kind recht op omgang met zijn ouders. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Ingevolge het tweede lid van dit artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. Op grond van het derde lid van dit artikel ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.11.
Op grond van artikel 1:377 e BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.12.
De moeder heeft onweersproken gesteld dat de ouders bij het verbreken van de relatie afspraken hebben gemaakt over onder meer de omgang tussen de vader en de kinderen. Deze afspraken zijn vastgelegd in een door beide ouders getekend (ongedateerd) document, welk document door de moeder is overgelegd als bijlage 3 bij het verzoekschrift.
3.13.
De rechtbank zal dan ook eerst nog moeten beoordelen of er sprake is van gewijzigde omstandigheden. De vader heeft, zoals hierboven reeds overwogen, sinds februari 2022 geen (of nauwelijks) contact met [minderjarige 1] en heeft sinds oktober 2022 ook geen contact meer met [minderjarige 2] . De rechtbank is van oordeel dat hieruit volgt dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden, zodat ook de weg voor een beoordeling van het verzoek tot wijziging van de omgangsregeling open ligt.
Voorliggende verzoeken met betrekking tot de omgang
3.14.
De moeder heeft verzocht de eerder overeengekomen omgangsregeling te wijzigen, in die zin dat de vader alleen omgang met de kinderen heeft onder begeleiding van een door de rechtbank te benoemen instantie, althans een voorziening in goede justitie te treffen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder aangevoerd dat de contacten tussen de vader en de kinderen onder regie van de GI en onder begeleiding dienen plaats te vinden. De moeder heeft zich vervolgens afgevraagd of er niet eigenlijk een ontzegging van de omgang zou moeten volgen. Uit artikel 283 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt dat de verzoeker, zolang de rechter nog geen eindbeschikking heeft gegeven, het verzoek schriftelijk kan veranderen of vermeerderen. Ingeval van verandering of vermeerdering is artikel 130 Rv van overeenkomstige toepassing. Dat de moeder zich afvraagt of niet een ontzegging van de omgang zou moeten volgen, is onvoldoende om aangemerkt te worden als een wijziging van het verzoek, mede nu dit verzoek niet expliciet en ook niet schriftelijk is gedaan. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (zie ECLI:NL:HR:2000:AA8894) volgt verder dat de rechter niet bevoegd is, bij gebreke van een daarop gericht verweer of - ingeval het verzoek betrekking heeft op een kind dat twaalf jaren of ouder is - van door het kind geuite ernstige bezwaren als bedoeld in artikel 1:377a lid 3 onder c BW, de omgang ambtshalve te ontzeggen.
3.15.
De vader heeft als zelfstandig verzoek verzocht een omgangsregeling vast te stellen inhoudende dat [minderjarige 1] doordeweeks bij de moeder is en [minderjarige 2] bij de vader en dat de kinderen om het andere weekend samen bij de vader verblijven. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn verzoek gehandhaafd en aangevoerd dat hij subsidiair zou willen zien dat de kinderen ieder weekend, althans één weekend per veertien dagen bij hem verblijven.
Inhoudelijke beoordeling
3.16.
De rechtbank acht het zorgelijk dat de vader al vele maanden niet in staat is om, in het belang van de kinderen, bereikbaar te zijn voor de GI en onvoorwaardelijk mee te werken aan herstelcontacten tussen hem en de kinderen. De kinderen hebben belang erbij om contact met hun vader te hebben.
3.17.
Als hierboven vermeld heeft de kinderrechter in de beschikking van 8 augustus 2023 overwogen dat de vader om onduidelijke redenen de regie van de GI om het contact tussen hem en de kinderen te herstellen niet accepteert. De kinderrechter heeft ook overwogen het niet te begrijpen “
waarom de vader kennelijk voor een alles of niets situatie kiest bij het contact met de kinderen en als hij zijn zin niet krijg elk (opbouw van) contact weigert. Hierdoor mist de vader het contact met zijn kinderen en de kinderen op hun beurt hun vader in hun leven”. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat in deze situatie nog steeds geen wijziging is gekomen: de vader weigert het contact met de GI en wil alleen onbegeleid contact conform de door hem gewenste regeling. De vader houdt daarmee in het geheel geen rekening met de belangen van de kinderen. De GI heeft bovendien onweersproken aangevoerd dat meermaals geprobeerd is afspraken met de vader te maken, waarbij ook de kinderen tot twee keer toe zijn voorbereid op een herstelcontact, waarna de vader de gemaakte afspraak annuleerde en de kinderen daardoor teleurgesteld zijn geraakt.
3.18.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat, nu er al zo lang geen contact is tussen de vader en de kinderen, terwijl de vader hiertoe wel de nodige kansen heeft gekregen, het van belang is dat de contacten onder regie van de GI plaatsvinden en deze in eerste instantie onder begeleiding plaatsvinden.
3.19.
De rechtbank acht het onbegrijpelijk dat de vader, zelfs na de beschikking van de verlenging van de ondertoezichtstelling van 8 augustus 2023, zijn starre houding handhaaft en nog steeds niet inziet dat zijn opstelling niet in het belang van de kinderen is. De vader schaadt de belangen van de kinderen doordat de kinderen op herstelcontacten worden voorbereid, waarna de vader de afspraken afzegt en de kinderen hierdoor teleurgesteld raken, en ook doordat de vader kennelijk niet bereid is mee te werken aan begeleide herstelcontacten (ook al vindt hij deze zelf niet nodig), waardoor de kinderen nog steeds geen contact met hun vader hebben.
3.20.
De rechtbank is daarom van oordeel dat een wijzing van de tussen de ouders eerder overeengekomen omgangsregeling in het belang van de kinderen is.
3.21.
Blijkens artikel 1:377a lid 1 BW moet bij de beoordeling van een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling uitgangspunt zijn dat het kind en de niet met het gezag belaste ouder recht hebben op omgang met elkaar, zodat een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling wordt toegewezen, tenzij zich een van de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde ontzeggingsgronden voordoet. De rechtbank is van oordeel dat (op dit moment) niet gebleken is van een situatie waarbij de omgang niet gewenst is wegens het bestaan van een (of meer) van de in artikel 1:377a lid 3 opgesomde ontzeggingsgronden (zie ECLI:NL:HR:2000:AA8894). De rechtbank zal dan ook een omgangsregeling vaststellen. Daarbij is het wel noodzakelijk dat de houding van de vader dient te veranderen en hij, zonder voorwaarden te stellen, dient mee te werken aan het tot stand brengen van herstelcontacten. De rechtbank acht het van belang dat de GI de mogelijkheid blijft houden om de omgang tussen de vader en de kinderen van de grond te krijgen, in de vorm van begeleide omgang, waaraan de vader – in het belang van de kinderen – (uiteraard) dient mee te werken. De regie van de GI is dan ook noodzakelijk om op passende wijze vorm te kunnen geven aan de (opbouw van) contact tussen de vader en de kinderen. Alleen op die manier kan de omgang op een veilige, zorgvuldige en consequente manier voor de kinderen worden opgebouwd.
3.22.
De rechtbank acht een omgangsregeling zoals door de vader verzocht dus niet in het belang van de kinderen en zal dit verzoek afwijzen. De rechtbank zal evenmin een begeleidingsinstantie benoemen zoals door de moeder verzocht. De rechtbank is van oordeel dat de vader eerst het contact met de GI dient aan te gaan, waarna de GI het beste kan beoordelen welke professionele instantie het meest geschikt (en beschikbaar) is om de omgang te begeleiden. De rechtbank realiseert zich dat door deze beslissing de GI veel vrijheid krijgt om een contactregeling in te vullen, maar gelet op de onbetrouwbare en tegenwerkende houding van de vader ten opzichte van contactherstel acht de rechtbank deze beslissing op dit moment de maximaal haalbare.
3.23.
De rechtbank verwacht van de vader dat hij gaat inzien dat zijn houding in de weg staat aan contact met de kinderen en aan eventuele opbouw van dit contact. Door zich namelijk te (blijven) verzetten tegen de voorwaarden voor omgang, handelt de vader niet in het belang van de kinderen. Deze voorwaarden (zoals begeleid contact) zijn door de GI opgesteld om tegemoet te komen aan de behoeften van de kinderen aan continuïteit, rust en stabiliteit. Van de vader mag daarom worden verwacht dat hij zich aan deze voorwaarden houdt, ook als hij het niet eens is met de inhoud hiervan.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beëindigt het gezamenlijk gezag van de ouders en bepaalt dat het gezag over de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2018 in [geboorteplaats] en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2020 in [geboorteplaats] ,
voortaan aan de moeder toekomt;
4.2.
wijzigt de tussen de ouders overeengekomen omgangsregeling en bepaalt dat de vader (begeleide) omgang met de kinderen heeft, waarbij de verdere invulling van deze regeling qua vorm en frequentie onder regie van de GI vorm zal worden gegeven en de regeling kan worden uitgebreid en de begeleiding kan worden afgebouwd indien de GI dit in het belang van de kinderen acht;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het centrale gezagsregister, om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie;
4.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, (kinder)rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.A.W. Graus, griffier op 10 januari 2024.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.