In deze zaak heeft de kantonrechter op 27 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerder verstekvonnis van 19 juli 2023. De eiser in verzet, die oorspronkelijk als gedaagde was gedagvaard, betwistte de vordering van de gedaagde in verzet, die schadevergoeding eiste wegens gebreken aan een gekochte auto. De kantonrechter oordeelde dat de verkeerde partij was gedagvaard, aangezien de auto was gekocht van een derde partij, [bedrijfsnaam], en niet van de eiser in verzet. De kantonrechter concludeerde dat de vorderingen tegen de eiser in verzet moesten worden afgewezen, omdat deze niet betrokken was bij de verkoop van de auto en er geen sprake was van enige vertegenwoordigingsbevoegdheid.
De kantonrechter behandelde ook het verzoek van de gedaagde in verzet om de procedure te schorsen, zodat hij [bedrijfsnaam] kon dagvaarden. Dit verzoek werd afgewezen, omdat de gedaagde in verzet de verkeerde partij had betrokken en er geen gerechtvaardigd belang was voor schorsing. De eiser in verzet had belang bij een snelle afronding van de procedure, gezien de beslaglegging door de gedaagde in verzet.
Uiteindelijk werd de gedaagde in verzet veroordeeld tot betaling van de werkelijke proceskosten aan de eiser in verzet, omdat het instellen van de vordering tegen de verkeerde partij onrechtmatig was. De kantonrechter vernietigde het eerdere verstekvonnis en wees de vorderingen van de gedaagde in verzet af, terwijl de werkelijke proceskosten van de eiser in verzet werden vastgesteld op € 4.501,81. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.