6.3Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstige vorm van uitgaansgeweld.
Hij heeft, zonder enige aanleiding, slachtoffer [slachtoffer] met één slag tegen de grond geslagen en vervolgens, toen het slachtoffer weerloos op de grond lag, hem met meerdere slagen en stampen op het hoofd volledig uitgeschakeld. Dat het slachtoffer het overleefd heeft, is niet aan de verdachte te danken, maar aan getuige [naam collega] die de doorgedraaide verdachte weg heeft getrokken en hem in een klem heeft gehouden totdat de politie arriveerde.
Het behoeft geen betoog dat dit soort gewelddadige feiten, gepleegd gedurende een uitgaansavond, midden op straat in het centrum van een stad, in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweegbrengen. In de eerste plaats vanzelfsprekend bij het slachtoffer zelf, maar bijvoorbeeld ook bij getuigen [naam collega] , [naam beveiliger 1] en [naam beveiliger 2] die ongewild getuige zijn geweest van deze geweldsexplosie. Ook de andere aanwezigen -en uit de camerabeelden blijkt dat het er best wat waren- moeten geschrokken zijn van het dwaze gedrag van de verdachte.
Gevolgen voor het slachtoffer
De gevolgen voor het slachtoffer zijn, zo is de rechtbank ter terechtzitting gebleken, immens. De eerste periode na 15 oktober 2022 stond vooral in het teken van lichamelijk herstel, bezoeken aan het ziekenhuis, artsen, tandartsen, politie en advocaat. Hierna traden ook de psychische gevolgen naar voren, in de vorm van nachtmerries, angsten en het schrikken van kleine incidenten. Het slachtoffer heeft studievertraging opgelopen, is moeten stoppen met zijn bijbaantje en zijn hobby voetballen. Behandelingen bij de psycholoog volgt het slachtoffer nog steeds en ook tandartsbezoeken blijken nog steeds noodzakelijk. Zo heeft hij een week voor de terechtzitting een wortelkanaalbehandeling moeten ondergaan. Dit zal niet de laatste ingreep zijn. Kortom, fysiek en mentaal heeft dit feit nog steeds een zeer grote impact op het slachtoffer.
Door de houding van de verdachte ter terechtzitting, met name de uitlating
“wie het ook schuld is (...)”, zijn de deels geheelde wonden bij het slachtoffer weer opengereten. Dit werd ook zo benoemd door de advocaat van het slachtoffer.
Justitiële documentatie
Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor een geweldsincident, namelijk op 9 december 2019. Hij is toen schuldig bevonden aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling, tegen welke veroordeling geen hoger beroep is ingesteld. Hij was derhalve een gewaarschuwd man.
Persoon van de verdachte, volwassenenstrafrecht of jeugdstrafrecht
Gezien de leeftijd van de verdachte, destijds 20 jaar, hebben de deskundigen zich uitgelaten over de toepassing van het jeugd- of het volwassenenstrafrecht.
De psychiaters Van Bakel en psychiater in opleiding Haex hebben hierover het volgende opgemerkt.
De Wegingslijst Adolescentenstrafrecht bestaat uit zes clusters waarin een afweging gemaakt
dient te worden tussen de factoren die een pedagogische aanpak indiceren en de factoren die daarvoor een mogelijke contra-indicatie zijn.
De eerste twee clusters (
Handelingsvaardighedenen
Pedagogische beïnvloeding) betreffen items die bij aanwezigheid een indicatie kunnen vormen voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De verdachte laat hierbij op de items
Handelt zonder nadenken,
scholing noodzakelijken deels op de items
Kan risico's eigen handelen nauwelijks inschattenen
Neemt actief deel aan gezin van herkomstmogelijkheden zien voor pedagogische beïnvloeding.
De overige vier clusters (
Justitiële voorgeschiedenis, Criminele levensstijl, Psychopathische trekken en Pedagogische onmogelijkheden) vertegenwoordigen de items die bij aanwezigheid als contra-indicatie kunnen gelden. De verdachte laat hierbij in het cluster
Justitiële voorgeschiedeniscontra-indicaties zien op de gebieden
Toename ernst delictenen deels op de items
Langdurige beveiliging maatschappij noodzakelijken
Is niet onder de indruk van justitiële autoriteiten. Betreffende het cluster
Psychopathische trekkenlaat de verdachte trekken van psychopathie zien. Als laatste heeft hij in het verleden reeds laten blijken dat er omtrent het cluster
Pedagogische onmogelijkhedenook problemen zijn geweest. Hij heeft blijkens de aangeleverde stukken herhaaldelijk problemen gehad met school en weinig motivatie laten zien voor instanties die hulpverlening op dat vlak wilden bieden.
Alles in overweging nemende lijken de beperkte pedagogische mogelijkheden niet op te wegen tegen de relatief sterke contra-indicaties. Toepassing van het jeugdstrafrecht wordt derhalve niet geadviseerd.
Ook hierin volgt de rechtbank het advies van Van Bakel en Haex. In dit verband merkt de rechtbank nog het volgende op. Ingevolge het bepaalde in artikel 77c Sr is het uitgangspunt dat een meerderjarige berecht wordt volgens het volwassenenstrafrecht. Op grond van voornoemd artikel kan hiervan worden afgeweken, indien de verdachte 18 tot 23 jaar oud was ten tijde van het plegen van het delict en daartoe gronden gevonden worden in ‘de omstandigheden waaronder het feit is begaan’ of de ‘persoonlijkheid van de dader’. Opgemerkt zij dat de rechter de ernst van het feit kan laten meewegen bij de beslissing artikel 77c Sr niet toe te passen.
De rechtbank is uit het procesdossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting gebleken dat het geweld dat de verdachte toepast in ernst toeneemt, het in de onderhavige zaak een bijzonder ernstig feit betreft, de verdachte een manipulatieve en berekenende houding aanneemt, ouders heeft die niet echt bij hem betrokken zijn en ook dat het recidiverisico zorgwekkend hoog is. De rechtbank ziet aldus eerder een verdachte die doet waar hij zin in heeft dan dat de ouders een corrigerende werking op hem kunnen uitoefenen. Hij woonde ten tijde van de delictpleging immers niet thuis bij zijn ouders, maar bij zijn zus, en was regelmatig de hort op. Tijdens het telefonisch contact tussen psychiater in opleiding Haex en de zus van de verdachte vertelde de laatstgenoemde het volgende (p. 24 van het rapport van Van Bakel en Haex):
“Zij geeft aan weinig zeggenschap over hem te hebben. Hij gebruikt dagelijks drugs,
drinkt regelmatig alcohol en gaat wekelijks naar feestjes. Betrokkene laat zich niet aanspreken door zus. Als kind zou hij zich ook vaak moeilijk aan hebben laten spreken door ouders, hij deed taken vaak maar half of niet. Dit speelt momenteel ook bij zus thuis. Betrokkene moet vaak herhaaldelijk aangesproken worden op taken, maar het lijkt niet binnen te komen.”
De rechtbank ziet aldus geen aanleiding om van het uitgangspunt -toepassing volwassenenstrafrecht- af te wijken en sluit daarom aan bij psychiater Van Bakel en psychiater in opleiding Haex in hun advies om het volwassenenstrafrecht toe te passen.
Recidivegevaar
Deskundigen Van Bakel en Haex schatten het recidiverisico in als hoog.
De rechtbank deelt deze inschatting. Zij heeft er geen vertrouwen in dat de verdachte zijn leven echt een andere wending zal geven. Hij lijkt nu op de goede weg te zijn, maar de rechtbank vermoedt -gelet op het feit dat de verdachte er een gewoonte van maakt de feiten te verdraaien en daarbij manipulatief te werk gaat- dat dit grotendeels is ingegeven door de straf die hem boven het hoofd hangt. De rechtbank gelooft niet dat de verdachte intrinsiek gemotiveerd is om zijn leven te beteren en om verantwoording te nemen voor zijn daden.
De bevindingen van de rechtbank omtrent het gedrag van de verdachte en zijn houding ten opzichte van de beschuldiging in deze zaak rechtvaardigen immers geenszins een andersluidende conclusie.
Wat ook opvalt is de vermeende spijt aan de zijde van de verdachte. Op verschillende plekken in het procesdossier blijkt dat de verdachte heeft aangegeven spijt te hebben van hetgeen hij gedaan heeft. Ten tijde van het gesprek met Van Bakel en Haex gaf de verdachte aan dat hij
“ietsje te ver was gegaan”en in het gesprek met de reclassering (rapportage d.d. 15 februari 2024) gaf hij aan dat hij zichzelf slachtoffer voelde. Tijdens de terechtzitting is pijnlijk duidelijk geworden dat de verdachte kennelijk nog steeds geen zelfinzicht heeft, nu hij op de vraag of hij de camerabeelden had gezien, antwoordde:
“wie het ook schuld is, dit had nooit mogen gebeuren”. Opvallend was ook dat de verdachte, ondanks de tijdens de ter terechtzitting getoonde glasheldere beelden, volhardde in zijn bewering dat het slachtoffer, voor de eerste slag door de verdachte, met gebalde vuisten dreigend voor hem stond, terwijl uit de camerabeelden daarvan nadrukkelijk niets is gebleken. Dit getuigt van gebrek aan enig zelfinzicht en empathisch vermogen en zelfs over zijn spijt verklaarde de verdachte aldus verschillend. De enige die schuld heeft aan dit voorval is de verdachte zelf, maar dat lijkt hij niet in te zien. Ter zitting wekte hij alleszins de indruk zijn verantwoordelijkheid voor hetgeen is gebeurd niet te nemen. Ook de 326 dagen in voorarrest en de ambulante behandeling die hij tijdens de schorsingsperiode heeft gevolgd, hebben daar kennelijk geen verandering in gebracht. Dit maakt dat de rechtbank, evenals deze deskundigen, het recidivegevaar als hoog inschat.
Straf
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank geen andere of lichtere sanctie dan een forse gevangenisstraf passend en geboden.
De rechtbank is hiervoor reeds tot de conclusie gekomen dat het feit aan de verdachte verminderd kan worden toegerekend en dat zij het volwassenenstrafrecht zal toepassen.
De rechtbank zal hier bij de bepaling van de straf eveneens rekening mee houden.
De rechtbank zal, gelet op voornoemde overwegingen, de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Maatregel
De vraag is vervolgens of aan de verdachte, naast een gevangenisstraf, ook een maatregel dient te worden opgelegd. Psychiater Van Bakel en psychiater in opleiding Haex adviseren een TBS met dwangverpleging. Zij relateren hierover het volgende:
Hoewel betrokkene geen eerdere langere behandel- of detentieperiodes heeft doorgemaakt, is er een tweeledige afweging die tot dit advies geleid heeft. Ten eerste biedt alleen een TBS de waarborg dat de verdachte gedurende langere tijd, zolang als nodig, binnen een passende setting therapeutisch bejegend en gemonitord kan worden. Een situatie waarin hij zou kunnen kiezen voor een gevangenisstraf in plaats van voor een behandeltraject, wordt ten sterkste ontraden, omdat het recidiverisico na ontslag uit de PI, bij iemand die oftewel geen inzicht heeft in wat hem beweegt, oftewel geen openheid van zaken heeft, onacceptabel hoog is. Ten tweede schatten de deskundigen in dat de verdachte vanuit de aard van zijn persoonlijkheidsstructuur heel waarschijnlijk niet in staat is om zich gedurende langere tijd aan een behandeltraject te conformeren en op een gegeven moment toch afspraken en voorwaarden ter discussie zal gaan stellen. Doordat hij in staat is gebleken om vele hulpverleners - niet in de laatste plaats de NIFP- psychiater - op oneigenlijke gronden voor zich in te nemen, bestaat het risico op onderschatting van zijn problematiek en op een snellere afbouw van het risicomanagement dan in feite verantwoord is. Dit alles maakt dat de voorwaardelijke variant van de TBS met voorwaarden niet op zijn plaats is.
Van een behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden gaat volgens de deskundigen onvoldoende druk uit. Een TBS met bevel tot verpleging van overheidswege is volgens hen de enige passende optie.
De rechtbank stelt vast dat het door de verdachte begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren of meer is gesteld en dat bij de verdachte ten tijde van het gepleegde feit sprake was van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen vereist de oplegging van deze maatregel. Het gaat bovendien om een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank volgt het advies van Van Bakel en Haex. Zij heeft er geen vertrouwen in dat het opleggen van een TBS met voorwaarden voldoende dwingend is om de verdachte te bewegen tot de noodzakelijke gedragsverandering. Gelet op de houding van de verdachte ten opzichte van begeleiding en behandeling in het verleden, zijn houding voor en ter terechtzitting en zijn strafblad, ziet de rechtbank geen ander alternatief om het reële risico op recidive van ernstige feiten in te perken dan met een TBS met dwangverpleging. De toezegging van de verdachte ter terechtzitting, dat hij een behandeling zal ondergaan als hem die zou worden opgelegd, acht de rechtbank onvoldoende waarborg om recidive te voorkomen. De verdachte dient niet eerder terug te keren in de maatschappij dan na een passende behandeling. Tekenend is daarbij het feit dat zelfs een langdurige detentie er niet voor heeft kunnen zorgen dat bij de verdachte enige vorm van zelfinzicht is ontstaan.
De rechtbank zal daarom, naast de hiervoor genoemde gevangenisstraf, tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opleggen.
De op te leggen maatregel kan een periode van vier jaren te boven gaan, omdat deze wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst tot aan de datum van de uitspraak. Nu het aan de verdachte tenlastegelegde feit bewezen is verklaard, de rechtbank -samen met deskundigen Van Bakel en Haex- van oordeel is dat het recidiverisico hoog is en het feit dat het de verdachte maar niet lukt om maar enige vorm van zelfinzicht te tonen, is de rechtbank van oordeel dat de voorlopige hechtenis na de uitspraak niet weer dient te worden geschorst. Dat betekent dat de voorlopige hechtenis op het moment van de uitspraak weer herleeft en dat de verdachte weer in detentie dient te gaan.