ECLI:NL:RBLIM:2024:1430

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
03.265625.22
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met zware mishandeling in Sittard

Op 15 oktober 2022 heeft een 20-jarige verdachte in Sittard geprobeerd een leeftijdsgenoot te doden door hem met kracht tegen het hoofd te slaan en vervolgens meerdere keren op zijn hoofd te stampen. De rechtbank Limburg heeft de zaak op 27 maart 2024 behandeld, waarbij de verdachte werd bijgestaan door mr. G.L.P. Biesmans. De feiten vonden plaats in het uitgaansgebied, waar de verdachte en het slachtoffer in een conflict verwikkeld raakten. De verdachte werd veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde met de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer, wat leidde tot de bewezenverklaring van poging tot doodslag. De rechtbank weegt de ernst van het geweld en de gevolgen voor het slachtoffer zwaar mee in de strafmaat. De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een schadevergoeding van € 14.165,47 toegewezen gekregen, inclusief materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft ook de noodzaak van een TBS-maatregel benadrukt, gezien het recidiverisico en de psychische problematiek van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.265625.22
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedatum] 2002,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. G.L.P. Biesmans, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 28 februari 2024 en het onderzoek is gesloten op 27 maart 2024. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De benadeelde partij, [slachtoffer] (hierna: ‘slachtoffer’), is ter terechtzitting verschenen en heeft gebruik gemaakt van het spreekrecht en een slachtofferverklaring voorgelezen. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte [slachtoffer] heeft geprobeerd te doden, subsidiair zwaar heeft mishandeld door hem tegen/op het gezicht althans het lichaam te slaan en met geschoeide voet te schoppen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, gelet op de aangifte, de medische verklaring, de camerabeelden en de getuigenverklaringen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde.
Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat het slachtoffer bij het trappen door de verdachte op het hoofd is geraakt, en al zou het hoofd zijn geraakt, is het de vraag of dit voorwaardelijk opzet op de dood oplevert, zoals aan hem wordt verweten. Uit het geconstateerde letsel kan, volgens de raadsvrouw, aldus niet volgen dat er een aanmerkelijke kans op de dood bestond.
Van zware mishandeling, hetgeen de verdachte subsidiair wordt verweten, is volgens de raadsvrouw ook geen sprake, omdat het letsel van aangever niet te kwalificeren is als zwaar lichamelijk letsel, nu de breuk in de bovenkaak, althans een breuk in de wand van de kaakbijholte, zonder operatie volledig is hersteld en de geschatte genezingsduur zes weken tot drie maanden bedroeg.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
In de nacht van 14 op 15 oktober 2022 was het slachtoffer, met een aantal vrienden in café [naam café] aan de Markt in Sittard. Op een gegeven moment stootte hij per ongeluk tegen een persoon aan die bij de bar stond. Deze persoon reageerde agressief tegen hem en zei dat hij hem buiten zou opwachten. Dat vond het slachtoffer zeer bedreigend. Op een gegeven moment is hij samen met deze jongen door een van de beveiligers naar buiten gebracht. Op het terras heeft hij nog geprobeerd om met deze jongen een hand te drukken om het goed te maken. Volgens het slachtoffer was het probleem toen opgelost. Hij zag dat de jongen naar de Putstraat liep en is achter hem aangelopen. Wat op de Putstraat is gebeurd, kan het slachtoffer zich niet meer herinneren. [2]
Op 15 oktober 2022 is het slachtoffer medisch onderzocht in het Zuyderland ziekenhuis in Sittard. Daar werd het volgende letsel geconstateerd: een fractuur in de sinus maxillaris (de kaakbijholte) links met enige verplaatsing naar posterieur, een fractuur van enkele dentale elementen en een trauma capitis (hoofdletsel). De genezingsduur van de kaakbijholtefractuur en het hoofdletsel werd geschat op 6 weken tot 3 maanden. De ingreep aan de tanden zou naar verwachting over 12 weken kunnen plaatsvinden, met daarna een herstelperiode. [3]
De bedrijfsleider van café [naam café] , [naam bedrijfsleider] , heeft de confrontatie tussen de verdachte en het slachtoffer in het café meegekregen.
Hij heeft verklaard dat de verdachte, die door de politie was aangehouden, eerder die avond in café [naam café] was. Hij zag dat de verdachte een klein conflict had met het latere slachtoffer. Dit ging over het aanstoten van elkaar. Omstreeks 02:37 uur zag hij dat het slachtoffer rustig langs de verdachte liep. Op het moment dat het slachtoffer verder liep, zag hij dat de verdachte aan het slachtoffer trok. Het slachtoffer liep weg, maar de verdachte pakte hem weer vast. Collega [naam collega] heeft toen de zaak gesust. [4]
[naam collega] was die nacht werkzaam als beveiliger in café [naam café] .
Hij hoorde van [naam bedrijfsleider] dat twee jongens een woordenwisseling hadden en dat er over en weer geduwd was. Hij heeft tegen de jongens gezegd dat ze zich moesten gedragen en dat ze elkaar de hand moesten geven, wat ze ook hebben gedaan. Even later zijn zij naar de Putstraat gelopen. Op een gegeven moment draaide het slachtoffer zich om en sloeg de verdachte het slachtoffer met gebalde vuist in zijn gezicht, een zogenaamde rechtse hoek. Het slachtoffer viel achterover met zijn achterhoofd op het wegdek en bleef bewusteloos liggen. Daarna trapte de verdachte met rechts minstens tweemaal met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer. Hij vermoedt maar weet het niet zeker, dat de dader zelfs van boven af op het hoofd van het slachtoffer trapte. Hij is meteen naar de verdachte gerend en heeft deze in bedwang gehouden en hem vervolgens aan de politie overgedragen. Daarna is hij naar het slachtoffer gerend, dat nog bewusteloos was. Na ongeveer vijf minuten kwam het slachtoffer weer bij. Hij is ervan overtuigd dat als hij niet had ingegrepen het erger was afgelopen. [5]
[naam beveiliger 1] was die avond ook als beveiliger werkzaam bij café [naam café] .
Op een gegeven moment hoorde hij dat er een conflict gaande was in het café tussen twee jonge mannen. Op een gegeven moment verlieten deze twee personen het café nadat [naam collega] hen had aangesproken om de zaak te verlaten. Hij zag dat beide personen in de richting van de Putstraat liepen. [naam collega] liep achter deze twee personen aan. Toen hij vanaf café [naam café] naar de Putstraat liep, zag hij dat de verdachte met gebalde vuist met een zogenaamde hoekslag tegen het hoofd van het slachtoffer sloeg, dat daardoor bewusteloos op de grond bleef liggen. Op het moment dat de jongen op de grond lag, zag hij dat de verdachte meerdere malen met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer trapte. Getuige stelt dat als [naam collega] niet had ingegrepen de verdachte het slachtoffer had doodgetrapt. [6]
Een andere beveiligingsmedewerker, genaamd [naam beveiliger 2] , was die avond ook werkzaam in café [naam café] . Hij zag dat in het café twee personen woorden met elkaar hadden. Hij heeft op een gegeven moment tegen deze personen gezegd dat ze naar buiten moesten gaan. Beide personen zijn vervolgens naar buiten gelopen, de hoek om richting de Putstraat. Hij is vervolgens samen met collega’s [naam collega] en [naam beveiliger 1] richting de Putstraat gelopen. Ter hoogte van de schutting zag hij dat de buitenlandse jongen de andere jongen met gebalde vuist met kracht in zijn gezicht sloeg. Het slachtoffer viel meteen tegen de grond en bleef stilliggen. De buitenlandse jongen trapte met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer. [naam collega] trok de buitenlandse jongen meteen van het slachtoffer af. Hij heeft zich toen over het slachtoffer ontfermd. Hij heeft het slachtoffer op een zij gelegd om te voorkomen dat het slachtoffer in zijn eigen bloed zou stikken. Hij zag dat de voortanden van het slachtoffer weg waren. Hij weet zeker dat als zij niet hadden ingegrepen de buitenlandse jongen het slachtoffer dood of blijvend invalide had getrapt. [7]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft de camerabeelden bekeken met zicht op de Markt , en hierover het volgende gerelateerd.
Een groep personen voor café [naam café] kreeg onenigheid. Twee personen uit deze groep liepen richting de Putstraat. Op de Putstraat sloeg één persoon richting de andere persoon en raakte hem op het hoofd. De andere persoon viel direct op de grond. De persoon die geslagen had, sloeg vervolgens nogmaals driemaal naar beneden in de richting van de persoon die gevallen was.
Vanuit een andere camerapositie, met zicht op het incident, zag deze verbalisant het volgende.
De persoon die was geslagen, lag roerloos op de grond. De persoon die had geslagen, sloeg vervolgens eenmaal op het hoofd van de persoon die roerloos op de grond lag. Vervolgens trapte hij driemaal met kracht, met zijn rechterbeen of rechtervoet, op het hoofd van de persoon die roerloos op de grond lag. Door een andere persoon werd degene die sloeg en trapte van de op de grond liggende persoon afgetrokken. De persoon op de grond bleef roerloos liggen. [8]
Ter terechtzitting heeft de rechtbank de camerabeelden uit het dossier met de titel ‘ [bestandsnaam 1] ’ en vervolgens de beelden met de titel ‘ [bestandsnaam 2] ’ bekeken.
De rechtbank sluit zich aan bij hetgeen verbalisant [verbalisant 1] in het proces-verbaal heeft gerelateerd dat hiervoor is opgenomen over het bekijken van de camerabeelden.
Voorts heeft de rechtbank het volgende waargenomen.
Op de eerste beelden ziet de rechtbank, in aanvulling op hetgeen de verbalisant heeft gerelateerd, dat het slachtoffer lijkt te worden tegengehouden toen hij achter de verdachte aanliep. Hij trekt zich echter los, loopt verder achter de verdachte aan en trekt zijn jas vast. Daarna lopen de verdachte en het slachtoffer de hoek om. Vervolgens draait de verdachte zich om en beweegt richting het slachtoffer. Op het moment dat de verdachte een slaande beweging naar het slachtoffer maakt, komt het slachtoffer met twee gestrekte armen omhoog.
Op de tweede beelden ziet de rechtbank, in aanvulling op hetgeen de verbalisant heeft gerelateerd, dat de verdachte driemaal een krachtige, stampende, beweging maakt richting het hoofd van het slachtoffer, waarbij de eerste en derde keer het hoofd beweegt.
De getuige [getuige] , aldaar aanwezig, wijst naar het slachtoffer en lacht meermaals.
De verdachte kijkt, als de agenten hem vasthouden, één van de agenten vragend aan. [9]
Bewijsoverweging
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte zich, door zijn handelen, schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
Om tot een bewezenverklaring te komen van een poging tot doodslag moet sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer. Het zal moeten gaan om een kans op het gevolg (de dood) die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten is. Tevens moet de verdachte deze aanmerkelijke kans ook hebben aanvaard. De beantwoording van deze vragen is afhankelijk van de omstandigheden waaronder de gedragingen zijn verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm aangemerkt worden als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank oordeelt, indachtig het voornoemde beoordelingskader, als volgt.
Het slachtoffer is eerst door één harde klap tegen het hoofd door de verdachte bewusteloos achterover op het wegdek gevallen. Vervolgens heeft de verdachte het slachtoffer meermaals geslagen, waarvan in ieder geval een keer op het hoofd, en heeft hij daarna met geschoeide voet, met kracht, in verticale bewegingen, minimaal tweemaal op het hoofd van het slachtoffer gestampt. Uit de camerabeelden volgt dat de verdachte dit op een ongecontroleerde, wilde manier heeft gedaan. Doordat het hoofd van het slachtoffer op het harde wegdek lag, hij er weerloos lag en er door de verdachte van bovenaf op zijn hoofd werd gestampt, had het hoofd van het slachtoffer geen uitwijkmogelijkheden, waardoor de impact van het stampen nog groter was. Deze hevigheid is ook gebleken uit de beschrijving van het letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen: hij had onder meer een breuk in de kaakbijholte met verplaatsing van botdelen en gebroken tanden. Deze geweldsexplosie is pas geëindigd doordat getuige [naam collega] de verdachte wegtrok bij het slachtoffer en hem in een klem heeft vastgehouden tot de politie kwam; anders was de verdachte gewoon doorgegaan met het geweld. Dat het slachtoffer het voorval na kan vertellen is meer geluk dan wijsheid en geenszins aan de verdachte te danken. Dit blijkt ook uit de getuigenverklaringen van [naam beveiliger 2] , [naam collega] en [naam beveiliger 1] . Zij verklaren -kort gezegd- dat als er niet was ingegrepen de verdachte het slachtoffer waarschijnlijk dood had getrapt.
De rechtbank overweegt verder als volgt. Het is een algemene ervaringsregel dat het hoofd dusdanig kwetsbaar is dat, indien daartegen wordt geschopt, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg kan hebben. Gelet op de hiervoor beschreven gecombineerde geweldsuitoefeningen zijdens de verdachte en de hevigheid ervan, bestond er, naar het oordeel van de rechtbank, een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer het leven zou laten. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte leidt de rechtbank af dat de verdachte daarbij met vol opzet heeft gehandeld. Zijn doel was om het slachtoffer dood te stampen, in welk opzet hij uiteindelijk door anderen is verhinderd. Dat is de enige conclusie die de inhoud van de bewijsmiddelen rechtvaardigt.
De raadsvrouw heeft nog verwezen naar een aantal uitspraken waarin het geweld jegens het hoofd niet is uitgemond in een bewezenverklaring van de poging tot doodslag. De rechtbank kan hierover slechts opmerken dat de vraag of er sprake is van een poging tot doodslag per geval dient te worden bekeken. De feiten en omstandigheden van dat specifieke geval dienen aldus te worden gewogen en beoordeeld. De feiten en omstandigheden in de door de raadsvrouw aangehaalde zaken waren anders dan in de onderhavige zaak. En dan is de uitkomst ook anders.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op het slachtoffer [slachtoffer] .
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht het aan de verdachte tenlastegelegde bewezen, met dien verstande dat
aan de bewezenverklaring het onderdeel ‘
gestampt’zal worden toegevoegd in plaats van het onderdeel
“geschopt”.Immers, het geweld tegen het hoofd van het slachtoffer heeft plaatsgevonden van boven naar onder, terwijl schoppen een horizontale beweging suggereert. Uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat bij de verdachte geen onduidelijkheid heeft bestaan omtrent hetgeen hem werd verweten en met name ook niet omtrent de handelingen die hij jegens het slachtoffer heeft verricht. De in dit verband aanwezige camerabeelden zijn ter terechtzitting bekeken en de rechtbank heeft
het stampendoor de verdachte op die beelden waargenomen en dit ook expliciet benoemd. De verdachte heeft aldus de corrigerende lezing van de tenlastelegging redelijkerwijs kunnen voorzien. De rechtbank heeft hierbij bovendien gelet op de vraag of de door de rechtbank gedane
inlezingvan het onderdeel
‘gestampt’een redelijke uitleg van de tenlastelegging betreft, dat wil zeggen een uitleg die recht doet aan de bedoelingen van een redelijke steller van een tenlastelegging. Deze vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend.
Daarnaast zal de rechtbank de tenlastelegging verbeterd lezen, in die zin dat er ook
op het hoofdvan het slachtoffer is
gestampt.
De rechtbank acht aldus bewezen dat de verdachte
feit 1 primair:
op 15 oktober 2022 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met voornoemd opzet die [slachtoffer] meermalen (met kracht) tegen het hoofd en/of het gezicht heeft geslagen en met geschoeide voet op het hoofd heeft gestampt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Noodweerverweer
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte uit noodweer heeft gehandeld, reden waarom hij van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen.
Ter onderbouwing van dit verweer heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd.
Reeds binnen in het café was voor de verdachte een bedreigende situatie ontstaan, van waaruit hij zich heeft onttrokken door naar buiten te lopen en weg te gaan. Deze bedreigende situatie ontstond opnieuw toen de verdachte merkte dat het slachtoffer achter hem aanliep en toen hij, verdachte, zich omdraaide en het slachtoffer met gebalde vuisten voor hem stond. Daarop heeft de verdachte één klap uitgedeeld. De verdachte kan zich, wat het toegepaste geweld betreft, na die eerste klap niets meer herinneren.
Beoordeling
Indien door of namens de verdachte een beroep op noodweer is gedaan, moet de rechter een gemotiveerde beslissing geven op dat verweer. Dan zal hij moeten onderzoeken of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer is voldaan. In dat verband kan betekenis toekomen aan de inhoud en indringendheid van de door of namens de verdachte aangevoerde argumenten. Bij de beoordeling van het beroep kunnen nauwkeurige en consistente feitelijke vaststellingen van belang zijn, waarbij de rechter de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de verdachte mag leggen. Indien de rechter het beroep verwerpt, dient hij duidelijk te maken of hij de door of namens de verdachte aan het verweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht niet aannemelijk geworden acht, dan wel of die toedracht het beroep niet kan doen slagen (vgl. ECLI:NL:HR:2016:456).
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op grond van de verklaring van aangever, de getuigenverklaringen en de camerabeelden, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat het de verdachte was die binnen in het café al agressief werd toen hij werd aangestoten door het slachtoffer. Hij was degene die de confrontatie opzocht door het slachtoffer in het café tot twee keer toe vast te grijpen. Dit leidt de rechtbank af uit de verklaring van het slachtoffer en de getuigenverklaring van [naam bedrijfsleider] . Toen beiden vervolgens buiten waren en richting de Putstraat liepen, was het de verdachte die stopte met lopen, zich omdraaide en het slachtoffer direct uit het niets een harde klap gaf, waardoor het slachtoffer op de grond viel. Toen het slachtoffer vervolgens weerloos op de grond lag, ging de verdachte door met slaan en stampte hij het slachtoffer vervolgens meermalen hard op zijn hoofd.
Op de camerabeelden is niet te zien dat het slachtoffer, zoals door de verdediging bepleit, met gebalde vuisten de verdachte benaderde. Sterker nog, op de camerabeelden heeft de rechtbank waargenomen dat het slachtoffer juist met gestrekte armen een beweging omhoog maakte, hetgeen de rechtbank interpreteert als een duidelijke afwerende beweging tegen de inkomende eerste slag zijdens de verdachte.
De verdediging heeft tijdens de terechtzitting nog de nadruk willen leggen op de manier waarop het slachtoffer achter de verdachte aanliep, kort voordat het geweld zijdens de verdachte zou beginnen. Hij was geagiteerd, aldus de verdediging, en was zich aan het klaarmaken voor een gevecht. De door de verdediging naar de terechtzitting meegebrachte getuige [getuige] verklaarde tijdens de terechtzitting dat het slachtoffer, kort voor het geweld, gezegd zou hebben:
“ik ga hem opeten”, daarmee kennelijk doelend op de verdachte.
De camerabeelden laten echter iets anders zien. Het slachtoffer liep achter de verdachte aan, stopte op enige afstand voor de verdachte, die toen al gestopt was met lopen, en deed vervolgens niets. Geen enkele aanvallende handeling of iets wat daarop lijkt. Het was toch echt de verdachte die het slachtoffer toen uit het niets neersloeg en toen hij roerloos op de grond lag toetakelde. Overigens blijkt uit niets dat de verdachte deze vermeende uitlating van het slachtoffer ook daadwerkelijk heeft gehoord. Sterker nog, dit is de eerste keer dat dit vanuit de verdediging wordt geopperd. Bovendien, al was dit gezegd door het slachtoffer en al had de verdachte dit wel meegekregen, dan wil dat nog niet zeggen dat er dan ook sprake was van een noodweersituatie. Ook het gegeven dat het slachtoffer, mogelijk enigszins geagiteerd, achter verdachte aanliep, waarbij hij overigens niet vlak achter de verdachte liep maar enige afstand hield, is onvoldoende om te spreken van een noodweersituatie.
Wat daarbij ook opvallend is, is het feit dat de verdachte in het gesprek met de psychiater Van Bakel (p. 29 van het rapport), op de vraag of hij zich ten tijde van het incident in het nauw gedreven voelde, heeft aangegeven dat dit niet het geval was.
De rechtbank acht het door de verdediging opgeworpen noodweerscenario dan ook niet aannemelijk. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer.
Het bewezenverklaarde levert derhalve het volgende strafbare feit op:
feit 1 primair:
poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft zich, subsidiair, op het standpunt gesteld dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces, putatief noodweer c.q. overmacht toekomt en daarom ontslagen zou moeten worden van alle rechtsvervolging.
De rechtbank zal hieronder eerst de verweren van de verdediging bespreken. Daarna zal de rechtbank ingaan op de vraag of het feit aan de verdachte kan worden toegerekend en, zo ja, in welke mate.
Noodweerexces/putatief noodweer
Ook bij een beroep op noodweerexces en putatief noodweer heeft het voornoemde, door de Hoge Raad gebezigde, beoordelingskader te gelden. Ook hier zal aldus eerst de vraag moeten worden beantwoord of het door de verdediging opgeworpen scenario aannemelijk is. Indien dat zo is zal, aan de hand van dat scenario, bekeken moeten worden of aan de vereisten die gelden voor noodweerexces en putatief noodweer is voldaan.
De rechtbank heeft reeds geoordeeld dat het scenario van de verdediging niet aannemelijk is. Reeds daarom kan er geen sprake zijn van noodweerexces of van putatief noodweer. In het verlengde van het voorgaande zij nog opgemerkt dat niet is gebleken van omstandigheden die de verdachte redelijkerwijs de aanleiding konden geven te veronderstellen dat hij werd aangevallen of dat hij dreigde te worden aangevallen. Integendeel: de verdachte was de aanstichter en uitvoerder van het geweld.
Psychische overmacht
Tot slot heeft de raadsvrouw een beroep gedaan op psychische overmacht als bedoeld in artikel 40 Sr. Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet hoefde te bieden. De ratio van psychische overmacht is dat er begrip wordt getoond voor een verdachte die bezwijkt voor een op hem uitgeoefende druk die dusdanig groot is dat van de gemiddelde mens niet kan worden verlangd daaraan weerstand te bieden. Alsdan heeft te gelden dat alleen iemand van een exceptionele standvastigheid een dergelijke druk zou hebben kunnen weerstaan. De psychische drang moet – met andere woorden – van zodanige aard zijn dat de wilsvrijheid van de dader is aangetast en dat de dader de drang redelijkerwijs niet hoeft te weerstaan. Als gevolg van die druk verricht de dader handelingen die hij zonder de uitgeoefende druk achterwege zou hebben gelaten. Daarbij zijn de regulerende beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit van belang. Des te ernstiger het strafbare feit, des te zwaarder zal de toets zijn of van de verdachte redelijkerwijs geen ander handelen mocht worden gevergd.
De raadsvrouw heeft in dit verband aangevoerd dat de verdachte vanuit zijn PTSS en gelet op de dreigende situatie geen andere uitweg zag dan te handelen zoals hij gedaan heeft. Nu hij al weggelopen was van de situatie en vluchten kennelijk geen zin had, heeft hij een klap gegeven, als defensieve reactie op een acute bedreigende situatie.
Nog los van de vraag of de verdachte aan een PTSS leed op het moment van delictpleging
-de rechtbank zal daarop hieronder uitgebreid ingaan- rechtvaardigt het uit de bewijsmiddelen voortvloeiende feitencomplex geenszins het bestaan van psychische overmacht. Om te beginnen, zoals reeds overwogen door de rechtbank: er was geen dreigende situatie voor de verdachte, noch in het café noch daarbuiten. Daarnaast had hij zoveel andere mogelijkheden om anders met de situatie om te gaan. Hij had bijvoorbeeld kunnen weglopen. Dat dit niet is gebeurd is, gelet op het beeld dat uit de bewijsmiddelen rijst, volkomen logisch: uit alles blijkt immers dat de verdachte uit was op een confrontatie.
Het verweer van de verdediging zal, gelet op het voorgaande, worden verworpen.
Toerekenbaarheid van feit aan de verdachte
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het bewezenverklaarde feit aan de verdachte kan worden toegerekend. Daarbij dient de rechtbank te beoordelen of er ten tijde van het plegen van het strafbare feit bij de verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis, of er een causaal verband bestond tussen deze stoornis en het strafbare feit en tot slot in welke mate, indachtig de antwoorden op voornoemde vragen, het feit aan de verdachte kan worden toegerekend.
Over deze vragen is de rechtbank voorgelicht door verschillende deskundigen.
De deskundigen van het NIFP: psychiater A.H.A.C. van Bakel (in samenwerking met H.A.H. Haex, arts in opleiding tot psychiater) en psycholoog WJ.P. Gaertner hebben zich op 3 maart 2023 over deze vragen uitgelaten. Vervolgens is de verdachte ter observatie opgenomen in het Pieter Baan Centrum (PBC), waarna psychiater L.C. Lahaye en psycholoog R. Haveman hierover op 31 oktober 2023 een advies hebben uitgebracht.
De bevindingen en adviezen van deze deskundigen komen zowel ten aanzien van de vast te stellen stoornis, de toerekenbaarheid, de toepassing van het jeugdstrafrecht, als het advies ten aanzien van een behandeling niet overeen.
Psycholoog W.J.P. Gaertner en het PBC-rapport
De deskundigen van het PBC nemen de verklaringen van de verdachte als uitgangspunt. Zij relateren hierover het volgende:
Ten tijde van de ten laste gelegde feiten was er sprake van een bedreigende situatie. Er had zich een conflict voorgedaan dat niet geheel opgelost leek en betrokkene liep letterlijk weg uit de situatie, maar werd door het latere slachtoffer gevolgd, zo blijkt onder meer uit de camerabeelden. Hij kon zich hierdoor niet nóg meer onttrekken aan de situatie. Bij betrokkene was er al een spanningsopbouw gaande naar aanleiding van de voorafgaande
woordenwisseling in het café. In welke mate betrokkene zich precies angstig en bedreigd heeft gevoeld, is achteraf niet te achterhalen, maar meerdere getuigen hebben de sfeer als dreigend hebben omschreven en wel dusdanig dat enkelen de jongens (als anticipatie op een mogelijk incident) achternaliepen. Het is passend bij de geschetste problematiek van betrokkene dat hij zich vanuit zijn pathologie omtrent spanningsopbouw meer bedreigd heeft gevoeld en in een defensieve reactie de eerste klap heeft uitgedeeld.
Het onderzoekende team adviseert Uw College dan ook om betrokkene dit als enigszins verminderd toe te rekenen.
Hetgeen wat aansluitend gebeurde kan alleen verklaard worden als een disproportionele
reactie veroorzaakt door het samengaan van gestuwde woede en overspoeling vanuit de
PTSS. Gezien de heftige pathologie van de PTSS en de gebrekkige persoonlijkheidsontwikkeling van betrokkene waardoor een dermate overspoeling van emoties ontstond waarbij betrokkene geen enkele controle meer had, adviseert het onderzoekend team om betrokkene dit onderdeel van de tenlastelegging -indien bewezen- niet toe te rekenen.
De psycholoog Gaertner is, bij de totstandkoming van haar adviezen, ook uitgegaan van de verklaring van de verdachte en relateert het volgende:
Wat uit de beschikbare informatie afgeleid kan worden, is dat er een conflict is ontstaan tussen slachtoffer, betrokkene en [naam] . Betrokkene heeft de situatie verlaten maar het slachtoffer is hem achternagelopen. Vanuit de PTSS acht rapporteur het aannemelijk dat betrokkene zich in het nauw gedreven heeft gevoeld en dat hij vanuit een overlevingsdrang heeft gereageerd zonder hier wel overwogen keuzes in gemaakt te hebben. Dit zou ook een rol kunnen hebben gespeeld bij het excessieve geweld en dat betrokkene hier geen verdere herinneringen aan heeft. Dit blijft een hypothese. Maar gezien de duidelijk aanwezige PTSS is het onaannemelijk dat deze totaal geen rol heeft gespeeld binnen het ten laste gelegde. Hij
werd tijdens het ten laste gelegde in zijn gedrag in elk geval deels gestuurd vanuit de PTSS. Er kan tevens niet uitgesloten worden dat hij volledig gestuurd werd vanuit de PTSS. Rapporteur adviseert dan ook betrokkene het ten laste gelegde hooguit deels toe te rekenen.
Psychiater Van Bakel en psychiater in opleiding Haex
In dit rapport is kritisch gekeken naar de verklaringen van de verdachte. De deskundigen hebben deze verklaringen bekeken in het licht van de overige bewijsmiddelen. Aan de verdachte hebben zij kritische vragen gesteld over de tegenstrijdigheden die zij hebben gezien in zijn eigen verklaringen en de discrepanties tussen zijn verklaringen en de camerabeelden en de getuigenverklaringen. Zij nemen dan ook de verklaring van de verdachte, dat er sprake was van een noodweersituatie, niet over en komen derhalve met betrekking tot de vast te stellen stoornis en de toerekenbaarheid van het feit aan de verdachte tot andere conclusies dan de andere deskundigen. Zij vermelden het navolgende:
Er kan een causale relatie gelegd worden tussen verdachtes pathologie - namelijk een antisociale persoonlijkheidsstoornis - en het feit dat hem ten laste word gelegd. Vanuit de vastgestelde persoonlijkheidsproblematiek kan gesteld worden dat de verdachte de gevolgen van zijn acties niet volledig kan overzien. Een verhoogde krenkbaarheid is aanwezig en hij lijkt vaak impulsgedreven te handelen waarbij hij snel, en in zekere zin instrumenteel, overgaat op verbale en fysieke agressie. Het huidige ten laste gelegde feit en de eerdere delicten op het strafblad in ogenschouw nemend, lijkt er vrijwel in iedere situatie een lichte trigger aanwezig te zijn die door de verdachte niet losgelaten kan worden. De emoties lopen hierdoor dusdanig hoog op dat het uiteindelijk tot een escalatie leidt.
De verdachte lijkt geen totaal controleverlies te ervaren, maar lijkt een keuze te maken om de confrontatie aan te gaan en zijn gedrag tijdens het uitoefenen van geweld tot op zekere hoogte lijkt te kunnen sturen. Hij heeft iets kils en berekenends over zich. Dit alles maakt dat er naar de mening van rapporteurs tot op zekere hoogte ruimte is geweest voor vrije wilsuitoefening ten aanzien van het tenlastegelegde. De verdachte wordt door zijn pathologie niet automatisch en onontkoombaar tot delictgedrag gedreven, maar lijkt wel een zekere mate van controleverlies te ervaren zodra hij deze weg ingeslagen is.
Het advies luidt dan ook om het feit - indien bewezen - in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De psychiaters hebben informatie over de persoon van de verdachte ontvangen van gedragswetenschapper [naam gedragswetenschapper] , van inrichting [naam inrichting] . Hierin is het volgende te lezen:
De verdachte benadrukt meermaals dat zijn agressie alleen voorkomt wanneer hij getriggerd wordt in zijn traumaproblematiek. Enkele weken later, gedurende de perspectiefplanbespreking, ontkent hij dat er sprake zou zijn van traumaproblematiek.
Opvallend is dat de verdachte aangaande verschillende onderwerpen, zoals de verdenking, middelengebruik en/of andere factoren waardoor hij mogelijk in problemen komt, de neiging heeft om deze factoren te bagatelliseren, dan wel dat het hem niet lukt om op zichzelf te reflecteren. Daarnaast kan hij benoemen dat het niet goed is wat er gebeurd is en geeft hij aan open te staan voor hulp, echter geeft hij in hetzelfde gesprek aan geen problemen met agressie, middelengebruik, trauma en/of andere zaken te ervaren. Al met al wekt hij daarmee de indruk dat er sprake is van enig probleembesef, maar nog van weinig probleeminzicht.
Na afronding van het gesprek werd vanuit een medewerker van [naam inrichting] vermeld dat de verdachte, na relatief geringe aanleidingen, gemakkelijk intens boos kan worden; zijn ogen zouden dan wegdraaien en hij is op dat soort momenten moeilijk te corrigeren. Verder werd opgemerkt dat videogesprekken tussen de verdachte en zijn vriendin meermaals door de groepsleiding zijn afgekapt, omdat hij gedurende het gesprek erg ‘narcistisch’ en verbaal ongepast/dreigend met zijn vriendin om zou gaan.
Over de tegenstrijdigheden die zij hebben gezien in de verklaringen van de verdachte en de discrepanties tussen zijn verklaringen en de camerabeelden en de getuigenverklaringen hebben zij het volgende gerelateerd:
Opvallend is dat de verdachte voor iedere vorm van discrepantie tussen zijn verklaring en die van een ander gemakkelijk met een in zijn voordeel uitpakkende uitleg komt. Hij herkent zich vaak niet in omschrijvingen van anderen en ontkent ook feiten die hij herhaaldelijk in eerdere verklaringen genoemd heeft. Voorbeelden hiervan zijn het zich wel of niet herinneren van daden, zijn mate van middelengebruik, het beoefenen van een vechtsport en de reden van zijn frequente afwezigheid en beperkte prestaties op de praktijkschool.
Het erkennen van een eigen aandeel in conflicten verloopt moeizaam. Hij heeft daarentegen geen moeite met verhalen zodanig vertellen dat ze voor hem gunstig uitpakken. Hij ontkent het bestaan van PTSS en heeft ook altijd ontkend dat de situatie in zijn thuisland een negatieve impact op hem heeft gehad.
De psychiaters merken ook op dat de verdachte anderen weet in te palmen, dat hij netjes en beleefd overkomt, maar sociaal wenselijke antwoorden geeft. Deze deskundigen merken daarover het volgende op:
De verdachte is in staat gebleken om vele hulpverleners - niet in de laatste plaats de NIFP-psychiater - op oneigenlijke gronden voor zich in te nemen, waardoor het risico bestaat op onderschatting van zijn problematiek en op een snellere afbouw van het risicomanagement dan in feite verantwoord is.
Wat ziet de rechtbank?
Zoals eerder overwogen strijdt het verhaal van de verdachte hevig met de aanwezige bewijsmiddelen. Deze laten immers het beeld zien van een verdachte die de aanstichter en uitvoerder van het geweld was. Door het procesdossier loopt als een rode draad de ambiguïteit in de verklaringen van de verdachte, die de betrouwbaarheid van die verklaringen ernstig aantast.
Zo volgt uit het procesdossier een diffuus beeld over de herinneringen van de verdachte over hetgeen is gebeurd. In dit verband heeft de verdachte tijdens het tweede politieverhoor omtrent het tenlastegelegde -kort gezegd- verklaard dat hij zich van het geweld niets meer zou herinneren en dat hij, pas toen hij op zijn knieën zat en in bedwang werd gehouden door de politie,
“wakker”zou zijn geworden (p. 62 van het procesdossier). Kort voor de aanhouding (p. 4 van het procesdossier) verklaarde hij nochtans dat hij
“niets gedaan had.”
Uit een gesprek met de verbalisant [verbalisant 2] (p. 38 van het procesdossier), die een en ander vreemd vond en zijn bevindingen aan het papier toevertrouwde, blijkt weer iets anders: hij had die
“trappen nooit moeten doen/geven”en betuigde spijt tegenover de verbalisant voor het feit dat hij
“zo flipte”.Tijdens de terechtzitting gaf de verdachte nog een andere versie: hij zou pas “
wakker zijn geworden in de politieauto”.
Dit beeld van een verdachte die met de feiten speelt en bij het beantwoorden van een vraag de afslag neemt die hem het beste uitkomt, volgt eveneens uit andere vaststellingen. Een aantal voorbeelden.
Zo betoogde hij tegenover de psychiater Van Bakel en psychiater in opleiding Haex dat als hij
“in het nauw gedreven wordt het hem snel zwart voor de ogen kan worden; hij zal zichzelf dan altijd verdedigen”, om vervolgens tegen die zelfde deskundigen te vertellen dat hij zich ten tijde van het incident niet in het nauw gedreven voelde (p. 29 van het rapport).
Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte meermaals omkijkt en op die momenten moet hebben gezien dat het slachtoffer achter hem aanliep. Zijn bewering aldus dat hij, toen hij zich vlak voor de eerste klap omdraaide plots het slachtoffer voor zich zag staan, kan niet kloppen. Evenals de bewering dat het slachtoffer daarbij met geheven vuisten voor hem stond. De camerabeelden laten toch echt een ander beeld zien.
Dan het ‘kickboksen’ verhaal. Hierover verklaarde zijn zus dat hij een jaar lang kickboksles heeft gevolgd (p. 32 van het rapport van Van Bakel en Haex). Ook in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 5 maart 2019 komt terug dat de verdachte verklaart dat hij dagelijks kickbokst (p. 10 van laatstgenoemd rapport). Als de verdachte hiermee geconfronteerd wordt ter terechtzitting van 28 februari 2024, komt ineens uit de hoge hoed de mededeling dat hij nooit aan kickboksen heeft gedaan en dat zijn zus geen Nederlands spreekt. Dat moest dan het misverstand (zoals de verdachte dat noemt) dat door zijn zus is veroorzaakt, verklaren.
Ten slotte nog het volgende. Tijdens de terechtzitting heeft de verdachte gewezen op zijn verschrikkelijke verleden in zijn geboorteland. Daar zou de oorzaak liggen van zijn PTSS, aldus de verdachte. Tegenover Van Bakel en Haex vertelde hij echter iets heel anders: hij ontkende het bestaan van een PTSS en ontkende ook dat de situatie in zijn thuisland een negatieve impact op hem heeft gehad.
Opmerking rechtbank over adviezen van psycholoog Gaertner en de PBC-deskundigen
Voor de rechtbank is het, gelet op al deze omstandigheden, heel duidelijk dat de verdachte iemand is die geen enkele verantwoording neemt voor zijn eigen gedragingen en misstappen. Iemand die manipuleert en de feiten op een bijzonder opzichtige, vervelende manier verdraait. Hij verklaart naargelang het moment en hoe hem het beste uitkomt.
De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de deskundigen Gaertner en de deskundigen van het PBC onvoldoende oog hebben gehad voor de objectieve bewijsmiddelen die met het verhaal van de verdachte hevig in strijd zijn. Uit het procesdossier blijkt ook dat de verdachte herhaaldelijk liegt, geen openheid van zaken geeft, gemakkelijk met een in zijn voordeel uitpakkende uitleg komt, geen respect heeft voor de rechten van anderen en de schuld buiten zichzelf legt. De psychiater Van Bakel en psychiater in opleiding Haex hebben dit gesignaleerd en bovendien ervoor gewaarschuwd dat de verdachte in staat is gebleken om vele hulpverleners op oneigenlijke gronden voor zich in te nemen. Het oordeel van de deskundige Gaertner en de deskundigen van het PBC dat de verdachte slachtoffer is van zijn verleden en vanuit een defensieve reactie op een dreigende situatie dit feit zou hebben gepleegd gaat uit van een onjuist scenario als vertrekpunt voor de diagnostiek. De rechtbank volgt het eindoordeel van deze deskundigen dan ook niet.
Dit uitgangspunt is anders in het rapport van Van Bakel en Haex. Zij hebben -terecht- meer kritisch gekeken naar hetgeen de verdachte verklaarde. De voorbeelden die de rechtbank hiervoor heeft weergegeven, bevestigen naadloos het beeld van de verdachte zoals geschetst door Van Bakel en Haex: een berekenende, manipulatieve, de waarheid verdraaiende verdachte die verhalen telkens vertelt op een voor hem gunstige manier. Dat is ook de indruk die de rechtbank van deze verdachte uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting heeft opgedaan. Indien uitgegaan wordt van zijn verhaal, bestaat het risico op onderschatting van zijn problematiek, aldus Van Bakel en Haex.
Conclusie rechtbank over toerekenbaarheid
Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank de psychiater Van Bakel en psychiater in opleiding Haex in hun bevindingen en advies. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat het primair ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit aan de verdachte in verminderde mate toe te rekenen is.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid geheel uitsluiten.

6.De straf en de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het adolescentenstrafrecht toe te passen, de verdachte te veroordelen tot een jeugddetentie die gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest (326 dagen met aftrek) en aan de verdachte een voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen op te leggen, waarbij de verdachte zich gedurende de proeftijd van twee jaren moet houden aan algemene en bijzondere voorwaarden. De bijzondere voorwaarden die hieraan verbonden moeten worden zijn de meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling bij Radix of een soortgelijke instelling, een alcohol- en drugsverbod met bijbehorende controles, het volgen van onderwijs en het hebben van dagbesteding.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte vrij dient te worden gesproken van het ten laste gelegde, subsidiair dat hij ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit om, conform de rapportage van het PBC, het jeugdstrafrecht toe te passen en aan de verdachte een voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstige vorm van uitgaansgeweld.
Hij heeft, zonder enige aanleiding, slachtoffer [slachtoffer] met één slag tegen de grond geslagen en vervolgens, toen het slachtoffer weerloos op de grond lag, hem met meerdere slagen en stampen op het hoofd volledig uitgeschakeld. Dat het slachtoffer het overleefd heeft, is niet aan de verdachte te danken, maar aan getuige [naam collega] die de doorgedraaide verdachte weg heeft getrokken en hem in een klem heeft gehouden totdat de politie arriveerde.
Het behoeft geen betoog dat dit soort gewelddadige feiten, gepleegd gedurende een uitgaansavond, midden op straat in het centrum van een stad, in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweegbrengen. In de eerste plaats vanzelfsprekend bij het slachtoffer zelf, maar bijvoorbeeld ook bij getuigen [naam collega] , [naam beveiliger 1] en [naam beveiliger 2] die ongewild getuige zijn geweest van deze geweldsexplosie. Ook de andere aanwezigen -en uit de camerabeelden blijkt dat het er best wat waren- moeten geschrokken zijn van het dwaze gedrag van de verdachte.
Gevolgen voor het slachtoffer
De gevolgen voor het slachtoffer zijn, zo is de rechtbank ter terechtzitting gebleken, immens. De eerste periode na 15 oktober 2022 stond vooral in het teken van lichamelijk herstel, bezoeken aan het ziekenhuis, artsen, tandartsen, politie en advocaat. Hierna traden ook de psychische gevolgen naar voren, in de vorm van nachtmerries, angsten en het schrikken van kleine incidenten. Het slachtoffer heeft studievertraging opgelopen, is moeten stoppen met zijn bijbaantje en zijn hobby voetballen. Behandelingen bij de psycholoog volgt het slachtoffer nog steeds en ook tandartsbezoeken blijken nog steeds noodzakelijk. Zo heeft hij een week voor de terechtzitting een wortelkanaalbehandeling moeten ondergaan. Dit zal niet de laatste ingreep zijn. Kortom, fysiek en mentaal heeft dit feit nog steeds een zeer grote impact op het slachtoffer.
Door de houding van de verdachte ter terechtzitting, met name de uitlating
“wie het ook schuld is (...)”, zijn de deels geheelde wonden bij het slachtoffer weer opengereten. Dit werd ook zo benoemd door de advocaat van het slachtoffer.
Justitiële documentatie
Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor een geweldsincident, namelijk op 9 december 2019. Hij is toen schuldig bevonden aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling, tegen welke veroordeling geen hoger beroep is ingesteld. Hij was derhalve een gewaarschuwd man.
Persoon van de verdachte, volwassenenstrafrecht of jeugdstrafrecht
Gezien de leeftijd van de verdachte, destijds 20 jaar, hebben de deskundigen zich uitgelaten over de toepassing van het jeugd- of het volwassenenstrafrecht.
De psychiaters Van Bakel en psychiater in opleiding Haex hebben hierover het volgende opgemerkt.
De Wegingslijst Adolescentenstrafrecht bestaat uit zes clusters waarin een afweging gemaakt
dient te worden tussen de factoren die een pedagogische aanpak indiceren en de factoren die daarvoor een mogelijke contra-indicatie zijn.
De eerste twee clusters (
Handelingsvaardighedenen
Pedagogische beïnvloeding) betreffen items die bij aanwezigheid een indicatie kunnen vormen voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De verdachte laat hierbij op de items
Handelt zonder nadenken,
scholing noodzakelijken deels op de items
Kan risico's eigen handelen nauwelijks inschattenen
Neemt actief deel aan gezin van herkomstmogelijkheden zien voor pedagogische beïnvloeding.
De overige vier clusters (
Justitiële voorgeschiedenis, Criminele levensstijl, Psychopathische trekken en Pedagogische onmogelijkheden) vertegenwoordigen de items die bij aanwezigheid als contra-indicatie kunnen gelden. De verdachte laat hierbij in het cluster
Justitiële voorgeschiedeniscontra-indicaties zien op de gebieden
Toename ernst delictenen deels op de items
Langdurige beveiliging maatschappij noodzakelijken
Is niet onder de indruk van justitiële autoriteiten. Betreffende het cluster
Psychopathische trekkenlaat de verdachte trekken van psychopathie zien. Als laatste heeft hij in het verleden reeds laten blijken dat er omtrent het cluster
Pedagogische onmogelijkhedenook problemen zijn geweest. Hij heeft blijkens de aangeleverde stukken herhaaldelijk problemen gehad met school en weinig motivatie laten zien voor instanties die hulpverlening op dat vlak wilden bieden.
Alles in overweging nemende lijken de beperkte pedagogische mogelijkheden niet op te wegen tegen de relatief sterke contra-indicaties. Toepassing van het jeugdstrafrecht wordt derhalve niet geadviseerd.
Ook hierin volgt de rechtbank het advies van Van Bakel en Haex. In dit verband merkt de rechtbank nog het volgende op. Ingevolge het bepaalde in artikel 77c Sr is het uitgangspunt dat een meerderjarige berecht wordt volgens het volwassenenstrafrecht. Op grond van voornoemd artikel kan hiervan worden afgeweken, indien de verdachte 18 tot 23 jaar oud was ten tijde van het plegen van het delict en daartoe gronden gevonden worden in ‘de omstandigheden waaronder het feit is begaan’ of de ‘persoonlijkheid van de dader’. Opgemerkt zij dat de rechter de ernst van het feit kan laten meewegen bij de beslissing artikel 77c Sr niet toe te passen.
De rechtbank is uit het procesdossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting gebleken dat het geweld dat de verdachte toepast in ernst toeneemt, het in de onderhavige zaak een bijzonder ernstig feit betreft, de verdachte een manipulatieve en berekenende houding aanneemt, ouders heeft die niet echt bij hem betrokken zijn en ook dat het recidiverisico zorgwekkend hoog is. De rechtbank ziet aldus eerder een verdachte die doet waar hij zin in heeft dan dat de ouders een corrigerende werking op hem kunnen uitoefenen. Hij woonde ten tijde van de delictpleging immers niet thuis bij zijn ouders, maar bij zijn zus, en was regelmatig de hort op. Tijdens het telefonisch contact tussen psychiater in opleiding Haex en de zus van de verdachte vertelde de laatstgenoemde het volgende (p. 24 van het rapport van Van Bakel en Haex):
“Zij geeft aan weinig zeggenschap over hem te hebben. Hij gebruikt dagelijks drugs,
drinkt regelmatig alcohol en gaat wekelijks naar feestjes. Betrokkene laat zich niet aanspreken door zus. Als kind zou hij zich ook vaak moeilijk aan hebben laten spreken door ouders, hij deed taken vaak maar half of niet. Dit speelt momenteel ook bij zus thuis. Betrokkene moet vaak herhaaldelijk aangesproken worden op taken, maar het lijkt niet binnen te komen.”
De rechtbank ziet aldus geen aanleiding om van het uitgangspunt -toepassing volwassenenstrafrecht- af te wijken en sluit daarom aan bij psychiater Van Bakel en psychiater in opleiding Haex in hun advies om het volwassenenstrafrecht toe te passen.
Recidivegevaar
Deskundigen Van Bakel en Haex schatten het recidiverisico in als hoog.
De rechtbank deelt deze inschatting. Zij heeft er geen vertrouwen in dat de verdachte zijn leven echt een andere wending zal geven. Hij lijkt nu op de goede weg te zijn, maar de rechtbank vermoedt -gelet op het feit dat de verdachte er een gewoonte van maakt de feiten te verdraaien en daarbij manipulatief te werk gaat- dat dit grotendeels is ingegeven door de straf die hem boven het hoofd hangt. De rechtbank gelooft niet dat de verdachte intrinsiek gemotiveerd is om zijn leven te beteren en om verantwoording te nemen voor zijn daden.
De bevindingen van de rechtbank omtrent het gedrag van de verdachte en zijn houding ten opzichte van de beschuldiging in deze zaak rechtvaardigen immers geenszins een andersluidende conclusie.
Wat ook opvalt is de vermeende spijt aan de zijde van de verdachte. Op verschillende plekken in het procesdossier blijkt dat de verdachte heeft aangegeven spijt te hebben van hetgeen hij gedaan heeft. Ten tijde van het gesprek met Van Bakel en Haex gaf de verdachte aan dat hij
“ietsje te ver was gegaan”en in het gesprek met de reclassering (rapportage d.d. 15 februari 2024) gaf hij aan dat hij zichzelf slachtoffer voelde. Tijdens de terechtzitting is pijnlijk duidelijk geworden dat de verdachte kennelijk nog steeds geen zelfinzicht heeft, nu hij op de vraag of hij de camerabeelden had gezien, antwoordde:
“wie het ook schuld is, dit had nooit mogen gebeuren”. Opvallend was ook dat de verdachte, ondanks de tijdens de ter terechtzitting getoonde glasheldere beelden, volhardde in zijn bewering dat het slachtoffer, voor de eerste slag door de verdachte, met gebalde vuisten dreigend voor hem stond, terwijl uit de camerabeelden daarvan nadrukkelijk niets is gebleken. Dit getuigt van gebrek aan enig zelfinzicht en empathisch vermogen en zelfs over zijn spijt verklaarde de verdachte aldus verschillend. De enige die schuld heeft aan dit voorval is de verdachte zelf, maar dat lijkt hij niet in te zien. Ter zitting wekte hij alleszins de indruk zijn verantwoordelijkheid voor hetgeen is gebeurd niet te nemen. Ook de 326 dagen in voorarrest en de ambulante behandeling die hij tijdens de schorsingsperiode heeft gevolgd, hebben daar kennelijk geen verandering in gebracht. Dit maakt dat de rechtbank, evenals deze deskundigen, het recidivegevaar als hoog inschat.
Straf
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank geen andere of lichtere sanctie dan een forse gevangenisstraf passend en geboden.
De rechtbank is hiervoor reeds tot de conclusie gekomen dat het feit aan de verdachte verminderd kan worden toegerekend en dat zij het volwassenenstrafrecht zal toepassen.
De rechtbank zal hier bij de bepaling van de straf eveneens rekening mee houden.
De rechtbank zal, gelet op voornoemde overwegingen, de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Maatregel
De vraag is vervolgens of aan de verdachte, naast een gevangenisstraf, ook een maatregel dient te worden opgelegd. Psychiater Van Bakel en psychiater in opleiding Haex adviseren een TBS met dwangverpleging. Zij relateren hierover het volgende:
Hoewel betrokkene geen eerdere langere behandel- of detentieperiodes heeft doorgemaakt, is er een tweeledige afweging die tot dit advies geleid heeft. Ten eerste biedt alleen een TBS de waarborg dat de verdachte gedurende langere tijd, zolang als nodig, binnen een passende setting therapeutisch bejegend en gemonitord kan worden. Een situatie waarin hij zou kunnen kiezen voor een gevangenisstraf in plaats van voor een behandeltraject, wordt ten sterkste ontraden, omdat het recidiverisico na ontslag uit de PI, bij iemand die oftewel geen inzicht heeft in wat hem beweegt, oftewel geen openheid van zaken heeft, onacceptabel hoog is. Ten tweede schatten de deskundigen in dat de verdachte vanuit de aard van zijn persoonlijkheidsstructuur heel waarschijnlijk niet in staat is om zich gedurende langere tijd aan een behandeltraject te conformeren en op een gegeven moment toch afspraken en voorwaarden ter discussie zal gaan stellen. Doordat hij in staat is gebleken om vele hulpverleners - niet in de laatste plaats de NIFP- psychiater - op oneigenlijke gronden voor zich in te nemen, bestaat het risico op onderschatting van zijn problematiek en op een snellere afbouw van het risicomanagement dan in feite verantwoord is. Dit alles maakt dat de voorwaardelijke variant van de TBS met voorwaarden niet op zijn plaats is.
Van een behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden gaat volgens de deskundigen onvoldoende druk uit. Een TBS met bevel tot verpleging van overheidswege is volgens hen de enige passende optie.
De rechtbank stelt vast dat het door de verdachte begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren of meer is gesteld en dat bij de verdachte ten tijde van het gepleegde feit sprake was van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen vereist de oplegging van deze maatregel. Het gaat bovendien om een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank volgt het advies van Van Bakel en Haex. Zij heeft er geen vertrouwen in dat het opleggen van een TBS met voorwaarden voldoende dwingend is om de verdachte te bewegen tot de noodzakelijke gedragsverandering. Gelet op de houding van de verdachte ten opzichte van begeleiding en behandeling in het verleden, zijn houding voor en ter terechtzitting en zijn strafblad, ziet de rechtbank geen ander alternatief om het reële risico op recidive van ernstige feiten in te perken dan met een TBS met dwangverpleging. De toezegging van de verdachte ter terechtzitting, dat hij een behandeling zal ondergaan als hem die zou worden opgelegd, acht de rechtbank onvoldoende waarborg om recidive te voorkomen. De verdachte dient niet eerder terug te keren in de maatschappij dan na een passende behandeling. Tekenend is daarbij het feit dat zelfs een langdurige detentie er niet voor heeft kunnen zorgen dat bij de verdachte enige vorm van zelfinzicht is ontstaan.
De rechtbank zal daarom, naast de hiervoor genoemde gevangenisstraf, tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opleggen.
De op te leggen maatregel kan een periode van vier jaren te boven gaan, omdat deze wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst tot aan de datum van de uitspraak. Nu het aan de verdachte tenlastegelegde feit bewezen is verklaard, de rechtbank -samen met deskundigen Van Bakel en Haex- van oordeel is dat het recidiverisico hoog is en het feit dat het de verdachte maar niet lukt om maar enige vorm van zelfinzicht te tonen, is de rechtbank van oordeel dat de voorlopige hechtenis na de uitspraak niet weer dient te worden geschorst. Dat betekent dat de voorlopige hechtenis op het moment van de uitspraak weer herleeft en dat de verdachte weer in detentie dient te gaan.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 14.165,47, bestaande uit € 6.665,47 materiële schade en € 7.500,- immateriële schade. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht om de proceskosten te vergoeden (€ 812,-).
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de materiële schade geheel toe te wijzen. Deze is niet onredelijk en voldoende onderbouwd.
De immateriële schade is eveneens onderbouwd. Afgezet tegen vergelijkbare zaken is het een reëel bedrag en kan derhalve ook dit deel worden toegewezen.
De officier van justitie vordert het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en om de schadevergoedingsmaatregel toe te passen.
Tot slot kunnen ook de proceskosten eveneens worden toegewezen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, vanwege de door haar bepleite vrijspraak, primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de post ‘medische kosten’ af te wijzen, nu deze ziet op behandelingen die nog moeten plaatsvinden. De post ‘gederfde inkomsten’ is onvoldoende onderbouwd.
Bij het verzoek tot schadevergoeding van de post ‘immateriële schade’ wordt verwezen naar jurisprudentie ter zake van zware mishandeling of een poging tot doodslag, maar daarvoor heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit.
Tot slot wijst de raadsvrouw erop dat het slachtoffer een aandeel had in het gebeuren, met dien verstande dat hij een voor de verdachte bedreigende situatie heeft doen ontstaan, waarop de verdachte heeft gereageerd vanuit zijn PTSS.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De gevorderde materiële kosten bestaan uit kleding (€ 200,-), medische kosten (€ 5.565,47) en gederfde inkomsten (€ 900,-).
Door de benadeelde partij is aangevoerd dat de kleding van het slachtoffer volledig onder het bloed zat en beschadigd is geraakt. De rechtbank acht, gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid, een minimale schade van € 200,- in dat verband zonder meer aannemelijk en zij zal deze post dan ook toewijzen.
De post ‘medische kosten’ is geheel onderbouwd met stukken en komt daarmee ook geheel voor toewijzing in aanmerking.
De gederfde inkomsten zijn ter terechtzitting toegelicht en hebben betrekking op de bijbaan van de benadeelde partij, welk werk hij in eerste instantie heeft voortgezet, maar op een gegeven moment niet meer aankon vanwege lichamelijke en mentale klachten. Deze post is door de benadeelde partij onderbouwd met salarisstroken waaruit een en ander blijkt. De rechtbank acht het bedrag dat de benadeelde partij hiervoor vordert (€ 900,-) zeer redelijk. Zij zal dit bedrag dan ook toewijzen.
Immateriële schade
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek geeft in beperkte gevallen recht op vergoeding van andere schade dan vermogensschade. Een van die in de wet limitatief opgesomde gevallen is wanneer er sprake is van fysiek letsel. Daarvan is sprake nu het slachtoffer een breuk in de kaakbijholte, afgebroken tanden en hoofdletsel heeft opgelopen. Reeds om die reden kan hij aanspraak maken op smartengeld.
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 7.500,- gevorderd.
Dat het slachtoffer als gevolg van het bewezenverklaarde feit ook psychisch letsel heeft opgelopen, acht de rechtbank, ook zonder nadere onderbouwing van een deskundige, aannemelijk vanwege de bijzondere ernst van de normschending. De rechtbank acht het bedrag dat wordt gevorderd passend en zal dit dan ook geheel toewijzen.
Het totaal toe te wijzen bedrag, zijnde € 14.165,47, wordt vermeerderd met de wettelijke rente. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte opleggen ten behoeve van het innen van deze vordering.
Proceskosten
Nu de vordering zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op basis van het ‘Liquidatietarief kanton’ en gelet op de onderbouwing van de advocaat van de benadeelde partij op € 812,- (2 x 1 punt en het tarief voor een gevorderde hoofdsom tot en met € 20.000,-).

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Maatregel
  • gelast dat de verdachte
  • beveelt dat de ter beschikking gestelde
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
- wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van
€ 14.165,47, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 812,-, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van € 14.165,47,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 105 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • de verdachte is van deze betalingsverplichting bevrijd voor zover hij aan de betalingsverplichting jegens [slachtoffer] heeft voldaan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.M.W. Nuijts, voorzitter, mr. D. Osmić en mr. W. Loof, rechters, in tegenwoordigheid van J.G.A.M. Spijkers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2024.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat
primair
hij, op of omstreeks 15 oktober 2022 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met voornoemd opzet die [slachtoffer] meermalen (met kracht) tegen/op het hoofd en/of het gezicht, althans tegen het lichaam heeft geslagen en/of met geschoeide voet heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij, op of omstreeks 15 oktober 2022 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken bovenkaak, althans een breuk in de wand van de kaakbijholte (sinus maxillaris) en/of fracturen van dentale elementen, heeft toegebracht door deze [slachtoffer] telkens opzettelijk (met kracht) tegen/op het hoofd en/of het gezicht, althans tegen het lichaam te slaan en/of met geschoeide voet te schoppen.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2022160448, gesloten d.d. 12 oktober 2022, doorgenummerd van pagina 1 tot en met 66.
2.Het proces-verbaal van aanvullend verhoor van [slachtoffer] d.d. 15 oktober 2022, pagina 11.
3.Het geschrift, de medische verklaring van het Zuyderland ziekenhuis te Sittard d.d. 3 november 2022, pagina 45 en 46.
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam bedrijfsleider] d.d. 15 oktober 2022, pagina 18.
5.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam collega] d.d. 15 oktober 2022, pagina 20.
6.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam beveiliger 1] d.d. 8 november 2022, pagina 22.
7.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam beveiliger 2] d.d. 8 november 2022, pagina 24.
8.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 oktober 2022, pagina 7 en 8.
9.De eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting d.d. 28 februari 2024.