ECLI:NL:RBLIM:2024:1400

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
C/03/328164 / KG ZA 24-61
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling gemeenschap en verkoop van een gemeenschappelijke woning na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak, die op 27 maart 2024 door de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een kort geding tussen twee partijen, de vrouw en de man, die een affectieve relatie hebben gehad die in 2011 is geëindigd. Beide partijen zijn gezamenlijk eigenaar van een woning in [plaatsnaam], die zij in onverdeeldheid bezitten. De vrouw heeft de woning van 2011 tot 2018 bewoond, waarna de man de woning heeft betrokken. De vrouw heeft schulden bij BsGW en de Belastingdienst, wat heeft geleid tot executoriaal beslag op haar aandeel in de woning. Partijen hebben eerder een minnelijke regeling getroffen voor de verkoop van de woning, maar de vrouw heeft deze regeling eenzijdig ingetrokken en een nieuwe makelaar ingeschakeld, wat tot onenigheid heeft geleid.

In het kort geding vordert de vrouw ontruiming van de woning door de man en medewerking aan de verkoop van de woning. De man vordert in reconventie toedeling van de woning aan hemzelf en betaling van een geldlening door de vrouw. De voorzieningenrechter heeft besloten dat de man de gelegenheid krijgt om binnen drie maanden een financiering te regelen voor de overname van de woning. Indien dit niet lukt, zal de woning worden verkocht aan een derde, waarbij beide partijen een makelaar zullen inschakelen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/328164 / KG ZA 24-61
Vonnis in kort geding van 27 maart 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaatsnaam] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J. Gubbels te Roermond ,
tegen
[gedaagde],
te [plaatsnaam] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. R.A.J. van der Leeuw te Roermond .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 de dagvaarding
 de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie
 de mondelinge behandeling van 11 maart 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, die in 2011 is geëindigd.
2.2.
Partijen hebben in gemeenschappelijk eigendom (ieder voor de onverdeelde helft) de woning te ( [postcode] ) [plaatsnaam] aan de [adres] (de “Woning”). Van 2011 tot 2018 heeft de vrouw de Woning alleen bewoond, waarna ze de Woning heeft verlaten. Sinds 2018 bewoont de man de Woning.
2.3.
De vrouw heeft schulden bij BsGW en bij de Belastingdienst. BsGW heeft op 13 juni 2022 executoriaal beslag gelegd op het onverdeelde aandeel van de vrouw in de Woning.
2.4.
Partijen hebben in het kader van een eerdere kort geding procedure een minnelijke regeling bereikt die in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 18 november 2022 is vastgelegd en luidt:
“1. Partijen zijn overeengekomen dat de woning zal worden verkocht aan een derde. Ter zake deze verkoop zullen partijen zich wenden tot [makelaar 1] , aan wie de bemiddelingsopdracht zal worden verstrekt. Na verkoop van de woning zal de overwaarde van de woning bij helfte worden verdeeld.
2. Iedere partij draagt haar eigen proceskosten.”
2.5.
Op 19 december 2022 hebben partijen aan [makelaar 1] opdracht verstrekt om de Woning te verkopen, waarbij de vraagprijs is bepaald op € 395.000,-.
2.6.
De vrouw heeft deze opdracht op 28 maart 2023 ingetrokken en aan [makelaar 2] opdracht tot verkoop verstrekt tegen een vraagprijs van € 375.000,-. Dit heeft geleid tot een bieding van € 320.000,-. De vrouw is bereid om deze bieding te accepteren, de man is het hier niet mee eens.
2.7.
De Woning heeft een WOZ-waarde van € 345.000,- (peildatum 1 januari 2023). De Woning is bezwaard met een recht van hypotheek ten gunste van de bank. De hypotheekschuld bedraagt € 175.000,-.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De vrouw vordert dat de voorzieningenrechter bij voorraad op de minuut en alle dagen en uren de man zal veroordelen:
om binnen 7 dagen na betekening van het te wijzen vonnis, de woning gelegen aan [adres] te [postcode] [plaatsnaam] , te verlaten en te ontruimen met al het zijne en de woning met afgifte van de sleutels ter vrije en algemene beschikking van de vrouw te stellen en deze woning verder niet meer te betreden, behoudens met voorafgaande toestemming van de vrouw;
om binnen twee dagen na het te wijzen vonnis, alle rechtshandelingen te verrichten die noodzakelijk zijn voor het sluiten van de verkoopovereenkomst, die als productie 13 in geding is gebracht en te bepalen dat het te wijzen vonnis in de plaats treedt van de hiervoor genoemde te verrichten noodzakelijke rechtshandelingen door aanhechting van dit vonnis aan de betreffende akte strekkende tot verkoop en/of levering van de litigieuze onroerende zaak, indien de man nalaat deze rechtshandelingen te verrichten;
om alle rechtshandelingen te verrichten die noodzakelijk zijn voor de levering van de onroerende zaak aan de kopers, zoals vermeld in de koopovereenkomst die als productie 13 in geding is gebracht en te bepalen dat het te wijzen vonnis in de plaats treedt van de hiervoor genoemde te verrichten noodzakelijke rechtshandelingen door aanhechting van dit vonnis aan de betreffende akte strekkende tot verkoop en/of levering van de litigieuze onroerende zaak, indien de man nalaat deze rechtshandelingen te verrichten;
om, indien verkoop aan de kopers, die vermeld staan in de koopovereenkomst die als productie 13 in geding is gebracht, niet doorgaat, de vrouw te machtigen om alle rechtshandelingen te verrichten die noodzakelijk zijn voor de verkoop en levering van de woning, zoals:
a. het voeren van de onderhandelingen met kopers;
b. te beslissen voor welke verkoopprijs de woning verkocht wordt;
c. de koopovereenkomst aan te gaan met kopers;
d. de notariële levering te realiseren.
5. om ter zake de aanslagen BsGW ter zake de jaren 2018 tot en met 2024 een bedrag van € 3.850,64, te vermeerderen met PM (aanslagen 2022 tot en met 2024), althans een bedrag van € 1.925,32, te vermeerderen met PM (helft van de aanslagen 2022 tot en met 2024) aan de vrouw te voldoen, binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis;
6. in de kosten van de procedure.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
De man vordert dat de voorzieningenrechter voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
het voorgezet gebruik van de gezamenlijke woning van partijen aan de man zal toekennen met uitsluiting van de vrouw.
zal bepalen dat:
a) de man in de gelegenheid wordt gesteld om binnen vier maanden na datum van het in deze te wijzen vonnis een passende financiering rond te krijgen om de woning over te kunnen nemen tegen € 320.000,-, in die zin dat de man op het moment van overname van de woning, aan de vrouw de overbedelingsvordering onder aftrek van € 15.000,- geldlening voldoet ad € 57.500, en om de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te doen ontslaan, en zorg te dragen voor de notariële levering van de woning;
b) beide partijen dienen mee te werken aan deze levering;
c) de kosten verbonden aan deze levering zijn voor rekening van de man;
d) indien na het verstrijken van de termijn blijkt dat de man de woning niet kan overnemen dat partijen uiterlijk op 1 augustus 2024 een gezamenlijke opdracht tot verkoop zullen geven aan [makelaar 1] ;
e) indien partijen niet uiterlijk op 1 augustus 2024 gezamenlijk opdracht hebben gegeven tot verkoop, is ieder van partijen afzonderlijk bevoegd [makelaar 1] opdracht tot verkoop te geven;
f) partijen zullen in onderling overleg met de makelaar de vraagprijs, die dient te zijn gebaseerd op de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, bepalen;
g) indien partijen er niet binnen twee weken na de opdrachtverlening aan de makelaar in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, zal de makelaar de woning te koop mogen aanbieden tegen een marktconforme vraagprijs;
h) partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar dit naar beste weten mogen bepalen;
i) partijen zijn gehouden - indien en voor zover de man de woning niet binnen de daarvoor gestelde termijn kan overnemen - aan de verkoop en de daaropvolgende overdracht en notariële levering mee te werken, daartoe zijn partijen over en weer gehouden om hun medewerking te verlenen aan alle daartoe benodigde handelingen;
j) partijen zullen de verkoopopbrengst van de echtelijke woning na aflossing van de hypothecaire geldlening en betaling van de makelaarskosten, kosten van de notaris en overige kosten ter zake van de verkoop en levering bij helfte delen, waarbij de post geldlening ad € 15.000,- van de man aan de vrouw dient te worden verrekend.
3. de vrouw zal veroordelen in de kosten van het geding, waaronder begrepen het salaris van de gemachtigde alsmede de nakosten.
3.5.
De vrouw voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
De rechtbank ziet aanleiding om hierna de conventie en reconventie gezamenlijk te behandelen.
Woning
4.2.
In de kern genomen vordert de vrouw in conventie veroordeling van de man tot ontruiming van de Woning en tot medewerking aan de voorgelegde verkoop en levering van de Woning, indeplaatsstelling van het vonnis dan wel haar te machtigen alle rechtshandelingen te verrichten die noodzakelijk zijn om tot verkoop en levering van de Woning te komen. Daarnaast vordert de vrouw betaling door de man van de (helft van de) aan haar door BsGW opgelegde aanslagen over de jaren 2018 tot en met 2024.
4.3.
De man vordert in reconventie daarentegen – kort samengevat – toedeling van de Woning aan hemzelf, met bepaling dat hij met uitsluiting van de vrouw tot het voortgezet gebruik van de Woning is gerechtigd. Daarnaast vordert de man de vrouw te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 15.000,- uit hoofde van een geldlening door middel van verrekening (bij verdeling).
4.4.
Ter zitting is besproken dat het de vrouw – gelet op de vaststellingsovereenkomst van 18 november 2022 – niet vrijstond eenzijdig de overeenkomst met [makelaar 1] in te trekken, de makelaar van haar voorkeur te benoemen en een nieuwe vraagprijs te bepalen. Ook is besproken dat de voorzieningenrechter in kort geding weliswaar de wijze van verdeling mag bepalen, maar niet de definitieve verdeling mag vaststellen. [1] Voor zover de man in reconventie verdeling van de koopsom vordert, leent een dergelijke vordering zich dus niet voor behandeling in kort geding. Partijen hebben daarop naar voren gebracht dat zij beiden uit de onverdeeldheid willen geraken, waarbij voor de vrouw een voortvarende afwikkeling vooropstaat. Zij wenst de Woning niet aan zichzelf toebedeeld te krijgen en verzet zich niet tegen toedeling aan de man voor de laatprijs van € 320.000,- mits de voortgang van de verdeling daardoor niet onredelijk wordt vertraagd. Nu de vrouw bereid is de Woning voor een bedrag van € 320.000,- van de hand te doen, wenst de man de Woning aan zichzelf toe te delen. Lukt het niet om de daarvoor benodigde financiering rond te krijgen dan stemt hij – reeds nu – in met het inschakelen van een nieuwe makelaar die de verkoop van de Woning aan een derde ter hand zal nemen en zo nodig de vraag- en laatprijs van de Woning mag vaststellen. Partijen konden het ter zitting evenwel niet eens worden over de aan de man te gunnen termijn als de te benoemen makelaar en hebben de voorzieningenrechter gevraagd om bij vonnis een redelijke termijn te bepalen en de makelaar te benoemen.
4.5.
Dat betekent dat de voorzieningenrechter aan zet is. De voorzieningenrechter verstaat partijen aldus dat zij de over een weer in (re)conventie ingestelde vorderingen (in conventie onder 1 tot en met 4 en in reconventie onder 1 tot en met 2 onder j.) niet langer handhaven maar overeenstemmen dat (i) aan de man een termijn wordt gegund om de financiering te regelen voor toedeling van de Woning aan hemzelf voor een bedrag van € 320.000,- met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening door de hypotheekhouder, maar (ii) nu reeds voor alsdan een makelaar wensen te benoemen indien en voor zover de man daartoe binnen de aan hem te gunnen termijn niet slaagt, waarbij partijen de voorzieningenrechter vragen de te gunnen termijn alsmede de persoon van de te benoemen makelaar te bepalen.
4.6.
De voorzieningenrechter acht een termijn van drie maanden redelijk en passend en zal [makelaar 3] te [plaatsnaam] benoemen als makelaar, een en ander zoals hierna in het dictum bepaald.
Geldvorderingen
4.7.
Daarmee resteren slechts nog in conventie de vordering van de vrouw tot betaling van de (helft van de) door BsGW aan haar opgelegde aanslagen door de man en in reconventie de verrekeningsvordering uit hoofde van geldlening. De voorzieningenrechter zal beide vorderingen afwijzen nu het bestaan van de vorderingen onvoldoende aannemelijk is gemaakt en legt hierna uit waarom.
4.8.
Nog daargelaten dat voor toewijzing van geldvorderingen in kort geding terughoudendheid geboden is en verzwaarde motiveringseisen gelden [2] met betrekking tot het spoedeisend belang – die hier in beide gevallen niet worden gehaald – zijn zowel door de man als door de vrouw in het geheel geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die de door hen gestelde vorderingen voldoende aannemelijk maken.
4.9.
Voor zover de vrouw in conventie betaling door de man vordert uit hoofde van de door BsGW aan haar opgelegde aanslagen, is op geen enkele wijze inzicht gegeven in het onderwerp van deze aanslagen. Niet duidelijk is of de aanslagen BsGW (geheel of gedeeltelijk) zien op eigenaarslasten of gebruikerslasten en uit welke bedragen die aanslagen zijn opgebouwd. De man heeft de verschuldigdheid betwist en daarbij gewezen op het feit dat de aanslagen aan de vrouw zijn gericht en gedeeltelijk ook aan haar nieuwe woonadres zijn geadresseerd. Daarnaast heeft de man onbetwist gesteld dat hij de door BsGW aan hem in rekening gebrachte aanslagen betreffende de Woning steeds heeft voldaan. Nu de vrouw haar vorderingen niet nader heeft geconcretiseerd, noch feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de aannemelijkheid van haar vordering onderbouwen, liggen de vorderingen voor afwijzing gereed.
4.10.
Voor zover de man in reconventie betaling van een bedrag van € 15.000,- uit hoofde van een geldlening vordert door middel van verrekening (bij verdeling), ligt ook deze vordering voor afwijzing gereed. De geldlening en vordering zijn door de vrouw betwist en door de man zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die de aannemelijkheid van zijn vordering kunnen dragen, zodat ook deze vordering voor afwijzing gereed ligt.
Proceskosten
4.11.
In de omstandigheid dat partijen gewezen partners zijn, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren. Dat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

in conventie en reconventie
De voorzieningenrechter
5.1.
bepaalt dat de man de gelegenheid krijgt om binnen drie maanden na datum van dit vonnis een passende financiering af te sluiten om toedeling van de Woning aan hemzelf voor een waarde van € 320.000,- te kunnen realiseren met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld door de hypotheekhouder, in welk geval de Woning aan hem zal worden toegedeeld en de vrouw haar medewerking dient te verlenen aan verkoop en levering van haar aandeel in de Woning aan de man en de kosten verbonden aan die levering voor rekening van de man komen;
5.2.
bepaalt dat voor het geval de man niet binnen drie maanden na datum van dit vonnis slaagt in het hiervoor onder 5.1 bepaalde:
de Woning zal worden verkocht aan een derde;
beide partijen aan [makelaar 3] daartoe een bemiddelingsopdracht zullen verstrekken;
ieder der partijen bevoegd is om ter zake namens hen beiden de opdracht aan de hiervoor genoemde makelaar te verstrekken;
beide partijen gehouden zijn alle medewerking te verlenen aan een zo spoedig mogelijke verkoop en levering van de Woning door deze te koop te zetten tegen een door de makelaar te bepalen vraag- en laatprijs, tenzij partijen hier gezamenlijk van wensen af te wijken;
beide partijen gehouden zijn de overeenkomst van opdracht met de makelaar te ondertekenen en zo nodig, de makelaar en potentiële kopers in de gelegenheid te stellen de Woning te bezichtigen;
beide partijen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst zullen aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar dit naar beste weten mogen bepalen;
partijen gehouden zijn aan de verkoop en de daaropvolgende overdracht en notariële levering mee te werken, daartoe zijn partijen over en weer gehouden om hun medewerking te verlenen aan alle daartoe benodigde handelingen;
de man gehouden is om de Woning uiterlijk twee weken voorafgaand aan de notariële levering te ontruimen en leeg en bezemschoon op te leveren;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.M.G. Rulkens en in het openbaar uitgesproken op
27 maart 2024.
MS

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 31 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:499.
2.Vgl. o.m. HR 28 mei 2004, NJ 2004, 602.