ECLI:NL:RBLIM:2024:1395

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
03.299419.20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan criminele organisatie en opzettelijk bezit van harddrugs

Op 26 maart 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en opzettelijk bezit van harddrugs. De verdachte, geboren in 1988 en woonachtig in Maastricht, werd bijgestaan door advocaat mr. A.A.T.X. Vonken. De inhoudelijke behandeling vond plaats op 12 maart 2024, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De rechtbank had kennisgenomen van een overeenkomst tussen het Openbaar Ministerie en de verdachte, waarin procesafspraken waren gemaakt over de afdoening van de zaak. De tenlastelegging omvatte deelname aan een organisatie die zich bezighield met de handel in cocaïne en heroïne, en het opzettelijk aanwezig hebben van deze drugs.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 1 januari 2020 tot en met 25 november 2020 deel had genomen aan een criminele organisatie en opzettelijk ongeveer 1924,53 gram cocaïne en 89,34 gram heroïne aanwezig had gehad. De verdachte had zijn woning als opslagplaats voor de drugs ter beschikking gesteld. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf op van 270 dagen, waarvan 205 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht.

De rechtbank overwoog dat het gebruik van verdovende middelen gevaar oplevert voor de volksgezondheid en dat de verdachte met zijn daden bijdroeg aan de instandhouding van deze problematiek. De opgelegde straf was in verhouding tot de ernst van de feiten en de verdachte had ingestemd met het afdoeningsvoorstel, waardoor een efficiënte en effectieve afdoening van de zaak werd bereikt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03.299419.20
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A.A.T.X. Vonken, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 maart 2024. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Voorafgaand aan de zitting heeft de rechtbank kennisgenomen van de tussen het openbaar ministerie en de verdachte gesloten overeenkomst inzake de door hen gemaakte afspraken over de afdoening van de onderhavige zaak.
De rechtbank heeft het procesdossier voorgehouden. Ter zitting is tevens voornoemde overeenkomst besproken en heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen de officier van justitie en de verdediging hieromtrent naar voren hebben gebracht.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de strafzaak tegen medeverdachte [medeverdachte] met het parketnummer 03.299432.20.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:heeft deelgenomen aan een criminele organisatie van natuurlijke personen, te weten onder andere [medeverdachte] , [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in de Opiumwet;
Feit 2:samen met een of meer anderen, dan wel alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1924,53 gram cocaïne en/of 89,34 gram heroïne dan wel (subsidiair) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest aan/bij het door een of meer anderen buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, in elk geval aanwezig hebben van heroïne en/of cocaïne.

3.Het afdoeningsvoorstel

Het Openbaar Ministerie en de verdachte hebben als partijen onderling een overeenkomst gesloten waarin procesafspraken alsmede een voorstel tot afdoening van de zaak zijn opgenomen. De overeenkomst is op 19 december 2023 ondertekend door de officier van justitie namens het Openbaar Ministerie en door de verdachte en diens raadsman.
De overwegingen die, zo blijkt uit de overeenkomst en uit hetgeen ter zitting is besproken, aan het maken van procesafspraken ten grondslag heeft gelegen, betreffen het tijdsverloop (de aan de verdachte tenlastegelegde feiten dateren van 2020) en, in het verlengde daarvan, de wens van beide partijen om tot een snelle, efficiënte en definitieve afdoening van de strafzaak en -procedure te komen. Naar het oordeel van zowel het Openbaar Ministerie als de verdediging passen de overeengekomen procesafspraken binnen het door de Hoge Raad geschetste kader hieromtrent (zie Hoge Raad 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252).
De in voornoemde overeenkomst opgenomen procesafspraken luiden als volgt:
De verdachte:
ziet af van het indienen van onderzoekswensen en trekt al ingediende onderzoekswensen uiterlijk ter zitting en bij voorkeur al eerder schriftelijk in;
voert geen bewijsverweren;
hoeft geen (nadere) verklaring af te leggen;
zal zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf onttrekken.
Het Openbaar Ministerie:
- zal ter terechtzitting requireren tot een bewezenverklaring en kwalificatie van de feiten als hiervoor weergegeven en een strafeis vordert van - met aftrek van het reeds ondergane voorarrest - 270 dagen gevangenisstraf, waarvan 205 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis;
- is van oordeel dat de verdachte in het kader van de afspraken geen nadere verklaring hoeft af te leggen. Uiteraard staat het hem vrij dit ter zitting alsnog te doen.
Voorts zijn - kort gezegd - afspraken gemaakt over de betaling, het verstrekken van een afschrift aan het CJIB en de intentie van partijen om de strafzaak definitief te willen beëindigen. Ook heeft de verdachte verklaard in staat en bereid te zijn tot het uitvoeren van een taakstraf.
Ten slotte is bepaald dat als de rechtbank de voorgestelde straf overneemt, partijen daartegen geen hoger beroep zullen instellen.
In de overeenkomst is verder opgenomen dat de verdachte bij de totstandkoming van deze overeenkomst is bijgestaan door een advocaat, dat de verdachte deze overeenkomst vrijwillig is aangegaan en dat hij zich bewust is van de rechtsgevolgen van die procesafspraken.
De rechtbank constateert dat de verdachte in de overeenkomst afstand doet van bepaalde aan hem toekomende verdedigingsrechten. Op grond van de verklaring die de verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd over de totstandkoming en de inhoud van de overeenkomst, stelt de rechtbank vast dat de verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. De rechtbank concludeert dan ook dat is voldaan aan de eisen die artikel 6 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) stelt, en zal het afdoeningsvoorstel bij de beoordeling van de vragen van art. 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in overweging nemen.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, overeenkomstig het afdoeningsvoorstel, gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 en feit 2 primair.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, overeenkomstig het afdoeningsvoorstel, geen bewijsverweren gevoerd en zich verder ook niet over het bewijs uitgelaten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft op grond van de bewijsmiddelen de overtuiging gekregen dat de verdachte de feiten zoals tenlastegelegd onder 1 en 2 primair heeft begaan, zoals hieronder weergegeven onder kopje 4.4.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring, opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het vonnis gehecht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1
in of omstreeks de periode van 01 januari 2020 tot en met 25 november 2020 in de gemeente Maastricht, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte] ,
[naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, Opiumwet;
Feit 2 primair
op of omstreeks 25 november 2020 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (op het adres [adres 2] ) ongeveer 1924,53 gram van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 89,34 gram, van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde lid, vierde lid, vijfde lid en artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet
Feit 2 primair
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf en/of de maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft in overeenstemming met het afdoeningsvoorstel gevorderd aan de verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf van 270 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 205 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en
- een taakstraf van 240 uren te vervangen door 120 dagen hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft overeenkomstig het afdoeningsvoorstel geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie die zich bezig hield met de handel in harddrugs én aan medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van 1924,53 gram cocaïne en 89,34 gram heroïne. De verdachte stelde zijn woning als stashlocatie ter beschikking aan de organisatie en had daarmee een faciliterende rol.
Het is algemeen bekend dat het gebruik van verdovende middelen gevaar oplevert voor de volksgezondheid en dat dit direct en indirect een oorzaak is van vele vormen van criminaliteit. De verdachte heeft dit, met zijn deelname aan de criminele organisatie en het aanwezig hebben van de verdovende middelen, mede in stand gehouden. Dit rekent de rechtbank hem aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op de strafmaatoverwegingen uit het afdoeningsvoorstel. De daarin voorgestelde strafmaat, zoals ook door de officier van justitie ter terechtzitting gevorderd, staat in een redelijke verhouding tot de ernst van de zaak. Daarbij overweegt de rechtbank dat het voorstel niet alleen een efficiënte en voortvarende behandeling, maar ook een effectieve afdoening van de zaak dient. De verdachte is akkoord gegaan met de gevorderde straf en zal dan ook (naar verwachting) geen hoger beroep instellen.
De rechtbank zal daarom overeenkomstig het voorstel beslissen en aan de verdachte opleggen:
- een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 205 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest;
- een taakstraf van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis indien de taakstraf door hem niet naar behoren wordt verricht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straffen
Gevangenisstraf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 205 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;

Taakstraf

  • veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 uren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Beije, voorzitter, mr. M.J.A.G. van Baal en mr. E.B.A. Ferwerda, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Schmeets, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 26 maart 2024.
Buiten staat
Mr. van Baal en mr. Ferwerda zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Feit 1
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2020 tot en met 25 november 2020 in de gemeente Maastricht, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte] , [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet;
(art 11b lid 1 Opiumwet)
Feit 2 primair
hij op of omstreeks 25 november 2020 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (op het adres [adres 2] ) ongeveer 1924,53 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 89,34 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
Feit 2 subsidiair[medeverdachte] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] in of omstreeks de periode van 01 januari 2020 tot en met 25 november 2020 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland hebben/heeft gebracht en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig hebben/heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de maand november 2020 in de gemeente Maastricht opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door het pand aan de [adres 2] ter beschikking te stellen voor het bewaren van verdovende middelen.
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)