ECLI:NL:RBLIM:2024:1394

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
03.299432.20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan criminele organisatie en drugshandel met witwassen en wapenbezit

Op 26 maart 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie, drugshandel, witwassen en wapenbezit. De verdachte, geboren in 1999 en gedetineerd, werd bijgestaan door advocaat mr. A.A.T.X. Vonken. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 12 maart 2024, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De rechtbank heeft kennisgenomen van een overeenkomst tussen het Openbaar Ministerie en de verdachte over procesafspraken en afdoening van de zaak. De tenlastelegging omvatte vijf feiten, waaronder deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in cocaïne en heroïne, het opzettelijk aanwezig hebben van grote hoeveelheden drugs, het witwassen van een aanzienlijk geldbedrag en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan alle tenlastegelegde feiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twee jaar en een geldboete van € 25.000,- geëist, wat de rechtbank overnam. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, de rol van de verdachte binnen de criminele organisatie en de risico's die het bezit van een vuurwapen met zich meebrengt. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, met aftrek van voorarrest, en een geldboete van € 25.000,-, te vervangen door 160 dagen hechtenis indien de boete niet wordt betaald. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03.299432.20
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
wonende te [adres 1] ,
gedetineerd in [P.I.] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A.A.T.X. Vonken, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 maart 2024. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Voorafgaand aan de zitting heeft de rechtbank kennisgenomen van de tussen het openbaar ministerie en de verdachte gesloten overeenkomst inzake de door hen gemaakte afspraken over de afdoening van de onderhavige zaak.
De rechtbank heeft het procesdossier voorgehouden. Ter zitting is tevens voornoemde overeenkomst besproken en heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen de officier van justitie en de verdediging hieromtrent naar voren hebben gebracht.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de strafzaak tegen medeverdachte [medeverdachte] met het parketnummer 03.299419.20.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:heeft deelgenomen aan een criminele organisatie van natuurlijke personen, te weten onder andere [naam 1] , [medeverdachte] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in de Opiumwet;
Feit 2:in Maastricht, al dan niet samen met een of meer anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (op het adres [adres 2] ) ongeveer 1924,53 gram cocaïne en/of 89,34 gram heroïne en/of (op het adres [adres 3] ) ongeveer 521,61 gram cocaïne en/of ongeveer 330,74 gram heroïne;
Feit 3:al dan niet samen met een ander of anderen, meermalen althans eenmaal, heroïne en/of cocaïne opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad;
Feit 4:al dan niet samen met een ander of anderen een geldbedrag van ongeveer € 255.510,- dat onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig is, heeft witgewassen dan wel (subsidiair) al dan niet samen met een ander of anderen, voornoemd geldbedrag dat onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig was, heeft witgewassen;
Feit 5:al dan niet samen met een of meer anderen een vuurwapen en verschillende soorten munitie voorhanden heeft gehad.

3.Het afdoeningsvoorstel

Het Openbaar Ministerie en de verdachte hebben als partijen onderling een overeenkomst gesloten waarin procesafspraken alsmede een voorstel tot afdoening van de zaak zijn opgenomen. De overeenkomst is op 7 december 2023 ondertekend door de officier van justitie namens het Openbaar Ministerie en door de verdachte en diens raadsman.
De overwegingen die, zo blijkt uit de overeenkomst en uit hetgeen ter zitting is besproken, aan het maken van procesafspraken ten grondslag heeft gelegen, betreffen het tijdsverloop (de aan de verdachte tenlastegelegde feiten dateren van 2020) en, in het verlengde daarvan, de wens van beide partijen om tot een snelle, efficiënte en definitieve afdoening van de strafzaak en -procedure te komen. Naar het oordeel van zowel het Openbaar Ministerie als de verdediging passen de overeengekomen procesafspraken binnen het door de Hoge Raad geschetste kader hieromtrent (zie Hoge Raad 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252).
De in voornoemde overeenkomst opgenomen procesafspraken luiden als volgt:
De verdachte:
- ziet af van het indienen van onderzoekswensen en trekt al ingediende
onderzoekswensen uiterlijk ter zitting en bij voorkeur al eerder schriftelijk in;
- voert geen bewijsverweren;
  • hoeft geen (nadere) verklaring af te leggen;
  • doet afstand van de in de overeenkomst benoemde klassiek in beslag genomen goederen (beslaglijst is als bijlage bij de overeenkomst gevoegd)
  • voert ook geen bewijsverweren in de tenuitvoerleggingsfase met betrekking tot de inbeslaggenomen goederen;
  • zal zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf onttrekken;
  • verklaart betalingsbereid te zijn, in staat te zijn tot betaling en geen draagkrachtverweer te zullen voeren voor wat betreft de financiële verplichtingen voortvloeiende uit deze strafzaak.
Het Openbaar Ministerie:
- zal ter terechtzitting requireren tot een bewezenverklaring en kwalificatie van de
feiten als weergegeven in de overeenkomst en een strafeis vorderen van 2 jaren
gevangenisstraf onvoorwaardelijk - met aftrek van het reeds ondergane voorarrest –
en een geldboete van € 25.000,- (te vervangen door 160 dagen hechtenis), Hierbij
wordt aanvullend opgemerkt dat bij de executie van deze geldboete rekening wordt
gehouden met de verrekening van het conservatoire beslag op de personenauto
Citroen C4 kenteken [kenteken 1] (verkoopopbrengst € 4.109,-) en de personenauto Audi
S4 kenteken [kenteken 2] (verkoopopbrengst nog onbekend);
- is van oordeel dat de verdachte in het kader van de afspraken geen nadere verklaring hoeft af te leggen. Uiteraard staat het hem vrij dit ter zitting alsnog te doen.
Voorts zijn - kort gezegd - afspraken gemaakt over de betaling, het verstrekken van een afschrift aan het CJIB en de intentie van partijen om de strafzaak definitief te willen beëindigen. Ten slotte is bepaald dat als de rechtbank de voorgestelde straf overneemt, partijen daartegen geen hoger beroep zullen instellen.
In de overeenkomst is verder opgenomen dat de verdachte bij de totstandkoming van deze overeenkomst is bijgestaan door een advocaat, dat de verdachte deze overeenkomst vrijwillig is aangegaan en dat hij zich bewust is van de rechtsgevolgen van die procesafspraken.
Met betrekking tot de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zijn het Openbaar Ministerie en de verdachte overeengekomen dat, indien in het vonnis conform de procesafspraken een geldboete van € 25.000,- wordt opgelegd aan de verdachte en deze geldboete door de verdachte wordt betaald, het Openbaar Ministerie na deze betaling in de zaak van de verdachte zal afzien van een afzonderlijke ontnemingsvordering.
De rechtbank constateert dat de verdachte in de overeenkomst afstand doet van bepaalde aan hem toekomende verdedigingsrechten. Op grond van de verklaring die de verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd over de totstandkoming en de inhoud van de overeenkomst, stelt de rechtbank vast dat de verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. De rechtbank concludeert dan ook dat is voldaan aan de eisen die artikel 6 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) stelt, en zal het afdoeningsvoorstel bij de beoordeling van de vragen van art. 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in overweging nemen.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, overeenkomstig het afdoeningsvoorstel, gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1, feit 2, feit 3, feit 4 primair en feit 5.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, overeenkomstig het afdoeningsvoorstel, geen bewijsverweren gevoerd en zich verder ook niet over het bewijs uitgelaten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft op grond van de bewijsmiddelen de overtuiging gekregen dat de verdachte de feiten zoals tenlastegelegd onder 1, 2, 3, 4 primair en 5 heeft begaan, zoals hieronder weergegeven onder het kopje ‘De bewezenverklaring’.
Indien – ondanks hetgeen hieromtrent is overeengekomen – tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring, opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het vonnis gehecht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1
in de periode van 01 januari 2020 tot en met 25 november 2020 in de gemeente Maastricht, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [naam 1] , [medeverdachte] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid Opiumwet.
Feit 2
op 25 november 2020 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (op het adres [adres 2] ) ongeveer 1924,53 gram van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 89,34 gram van een materiaal bevattende heroïne en/of (op het adres [adres 3] ) een hoeveelheid van in totaal ongeveer 521,61 gram van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 330,74 gram, van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 3
in of omstreeks de periode van 01 januari 2020 tot en met 25 november 2020 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, meermalen, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 4 primair
op of omstreeks 25 november 2020, in de gemeente(n) Maastricht en/of Lanaken (België), althans in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een voorwerp, te weten een geldbedrag van in totaal ongeveer € 255.510,-, heeft verworven, voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf;
Feit 5
op of omstreeks 25 november 2020 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, merk Smith & Wesson, model 60, kaliber .38 S&W SPL, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver en/of munitie van categorie II onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten 19 kogelpatronen, type hollowpoint, van het kaliber .38
en/of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 3 kogelpatronen, type volmantel, van het kaliber .38, voorhanden heeft gehad;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde lid, vierde lid, vijfde lid, artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet
Feit 2
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Feit 3
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 4 primair
medeplegen van witwassen
Feit 5
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie II
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf en/of de maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft in overeenstemming met het afdoeningsvoorstel gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, en een geldboete van € 25.000,-, te vervangen door 160 dagen indien noch volledige betaling noch volledig verhaal volgt.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft overeenkomstig het afdoeningsvoorstel geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie die zich bezig hield met - kort gezegd - de handel in harddrugs, het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van grote hoeveelheden cocaïne en heroïne, alsmede samen met anderen het buiten het grondgebied van Nederland brengen, het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en heroïne.
De verdachte heeft binnen de criminele organisatie gedurende een periode van ongeveer 11 maanden een belangrijke uitvoerende en sturende rol gehad. Het is algemeen bekend dat het gebruik van verdovende middelen gevaar oplevert voor de volksgezondheid en dat dit direct en indirect een oorzaak is van vele vormen van criminaliteit. De verdachte heeft dit, met zijn deelname aan de criminele organisatie, het buiten het grondgebied van Nederland brengen en aanwezig hebben van de verdovende middelen, mede in stand gehouden. Dit rekent de rechtbank hem aan.
De omstandigheid dat de verdachte eveneens wordt veroordeeld voor het witwassen van een aanzienlijk bedrag aan contant geld vormt een duidelijke aanwijzing dat hij, samen met anderen, veel heeft verdiend aan de handel in harddrugs. Daarnaast heeft de verdachte een vuurwapen en een grote hoeveelheid munitie voorhanden gehad. Vuurwapens leveren in de maatschappij een onaanvaardbaar risico op, omdat het bezit van een vuurwapen maar al te gemakkelijk leidt tot het gebruik ervan.
De rechtbank heeft acht geslagen op de overwegingen met betrekking tot de strafmaat uit het afdoeningsvoorstel. De voorgestelde strafmaat, zoals door de officier van justitie ter zitting is gevorderd, staat in een redelijke verhouding tot de ernst van de zaak. In de voorgestelde strafmaat is rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Daarbij overweegt de rechtbank dat het voorstel niet alleen een efficiënte en voortvarende behandeling, maar ook een effectieve afdoening van de zaak dient. De verdachte is akkoord gegaan met de gevorderde straf en zal dan ook (naar verwachting) geen hoger beroep instellen.
De rechtbank zal daarom overeenkomstig het voorstel beslissen en aan de verdachte opleggen:
- een gevangenisstraf van 2 jaren, met aftrek van voorarrest;
- een geldboete van € 25.000,00, te vervangen door 160 dagen hechtenis indien de geldboete taakstraf door hem niet (volledig) wordt betaald.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10, 10a van de Opiumwet, en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straffen
Gevangenisstraf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 2 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

Geldboete

  • veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 25.000,00;
  • beveelt dat, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal volgt, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 160 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Beije, voorzitter, mr. M.J.A.G. van Baal en mr. E.B.A. Ferwerda, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Schmeets, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 26 maart 2024.
Buiten staat
Mr. van Baal en mr. E.B.A. Ferwerda zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Feit 1
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2020 tot en met 25 november 2020 in de gemeente Maastricht, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [naam 1] , [medeverdachte] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet;
(art 11b lid 1 Opiumwet)
Feit 2
hij op of omstreeks 25 november 2020 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (op het adres [adres 2] ) ongeveer 1924,53 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 89,34 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of (op het adres [adres 3] ) een hoeveelheid van in totaal ongeveer 521,61 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 330,74 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
Feit 3
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2020 tot en met 25 november 2020 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(art 10 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
Feit 4
hij op of omstreeks 25 november 2020, in de gemeente(n) Maastricht en/of Lanaken (België), althans in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag van in totaal ongeveer € 255.510,-, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf;
(art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 november 2020, in de gemeente(n) Maastricht en/of Lanaken (België), althans in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag van in totaal ongeveer € 255.510,-, heeft verworven en/of voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
(art 420bis.l Wetboek van Strafrecht)
Feit 5
hij op of omstreeks 25 november 2020 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, merk Smith & Wesson, model 60, kaliber .38 S&W SPL, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver en/of munitie van categorie II onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten 19 kogelpatronen, type hollowpoint, van het kaliber .38 en/of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 3 kogelpatronen, type volmantel, van het kaliber .38, voorhanden heeft gehad.
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )