ECLI:NL:RBLIM:2024:1296

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
ROE 24 / 1001
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid voorzieningenrechter in bestuursrechtelijke geschillen met betrekking tot gewaarborgde hulp onder de Wet langdurige zorg

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, gedateerd 20 maart 2024, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.H.J.M. Stassen, heeft bezwaar gemaakt tegen een brief van CZ Zorgkantoor B.V. waarin werd medegedeeld dat haar gewaarborgde hulp niet meer voldoet aan de voorwaarden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening behandeld op 11 maart 2024, waarbij ook de gemachtigde van de verweerder, mr. M. van Hassel, aanwezig was.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de brief van 22 december 2023 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de voorzieningenrechter zich onbevoegd verklaart om het verzoek om voorlopige voorziening te behandelen. De voorzieningenrechter legt uit dat de brief feitelijk van aard is en niet gericht op rechtsgevolg, waardoor verzoekster zich voor rechtsbescherming tot de civiele rechter moet wenden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een formeel besluit voor de bevoegdheid van de voorzieningenrechter en verwijst naar een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep ter ondersteuning van dit oordeel.

De voorzieningenrechter concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en dat verzoekster geen griffierecht verschuldigd is, aangezien de voorzieningenrechter onbevoegd is verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is op dezelfde dag verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/1001

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 maart 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M.H.J.M. Stassen),
en

CZ Zorgkantoor B.V., verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Hassel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen een brief van verweerder van
22 december 2023.
1.1.
Verweerder heeft bij brief van 22 december 2023 aan verzoekster medegedeeld dat de gewaarborgde hulp niet meer voldoet aan de voorwaarden zodat verzoekster een nieuwe gewaarborgde hulp moet aanwijzen.
1.2.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster, de gemachtigde van verweerder en S. van Peer, werkzaam bij verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd het verzoek om voorlopige voorziening te behandelen. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Verzoekster ontvangt een persoonsgebonden budget (pgb) voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Verzoeksters dochter, [naam] , verleent zorg aan verzoekster en is ook de gewaarborgde hulp.
4. Verweerder heeft bij brief van 22 december 2023 aan verzoekster medegedeeld dat uit een controle is gebleken dat de gewaarborgde hulp [naam] niet meer voldoet aan de voorwaarden zoals vastgelegd in artikel 5.11 van de Regeling langdurige zorg. [naam] kan niet meer verantwoordelijk zijn voor de verplichtingen van het pgb, de keuze van zorgverleners en de levering van goede zorg. Verzoekster moet een nieuwe gewaarborgde hulp aanwijzen. Dit kan zij doen door een bij de brief van 22 december 2023 gevoegde verklaring samen met de nieuwe gewaarborgde hulp in te vullen en twee nader beschreven documenten toe te voegen. Verweerder heeft de termijn voor het aanwijzen van een nieuwe gewaarborgde hulp aanvankelijk vastgesteld tot 5 januari 2024. Later heeft hij deze termijn op verzoek van verzoekster verlengd tot 1 februari 2024 en nog eens verlengd tot eind maart 2024.
5. Verzoekster is het niet eens met de brief van 22 december 2022 en heeft verzocht om het besluit van 22 december 2023 te schorsen, in ieder geval tot en met zes weken na de datum waarop het besluit op bezwaar wordt genomen. Zij heeft in het bezwaarschrift van
30 januari 2024 aangevoerd dat ondanks dat verweerder niet heeft aangegeven aan welke voorwaarden de gewaarborgde hulp niet voldoet, verzoekster er van uit gaat dat de redenen zien op feiten en omstandigheden die een rol hebben gespeeld bij het besluit van
8 november 2023 gericht aan [naam] . [naam] heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt waarbij zij ontkent fraude te hebben gepleegd met de zorg aan een andere budgethouder. Nu niet vaststaat dat de gewaarborgde hulp niet aan de voorwaarden voldoet, is er geen aanleiding om [naam] niet meer als gewaarborgde hulp ten behoeve van verzoekster te laten functioneren.
6. De voorzieningenrechter kan een voorlopige voorziening treffen, indien is voldaan aan de vereisten die in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan vermeld. Dit artikel bepaalt dat indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt tegen een besluit, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet aan deze formele vereisten is voldaan, omdat de brief van 22 december 2023 geen besluit is in de zin van de Awb.
7. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Onder een rechtshandeling moet worden verstaan een handeling, gericht op rechtsgevolg. Rechtsgevolg is het vaststellen, wijzigen of opheffen van een rechtsverhouding, zoals rechten, aanspraken, verplichtingen, een bevoegdheid of status.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de brief van 22 december 2023, waarin verweerder verzoekster heeft verzocht om een nieuwe gewaarborgde hulp te zoeken, geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Gelet op de inhoud ervan is sprake van een mededeling die feitelijk van aard is, niet op rechtsgevolg gericht. De voorzieningenrechter vindt voor dit oordeel steun in een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] .
9. Nu er geen sprake is van een besluit in de zin van de Awb is de voorzieningenrechter niet bevoegd om het verzoek om voorlopige voorziening te behandelen.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening te behandelen. De voorzieningenrechter komt daarom niet toe aan de beoordeling van het spoedeisend belang of aan een inhoudelijke oordeel over de brief van 22 december 2023.
11. Voor rechtsbescherming tegen de mededeling in de brief van 22 december 20023 zal verzoekster zich tot de civiele rechter moeten wenden.
12. Omdat de voorzieningenrechter onbevoegd is, is verzoekster geen griffierecht verschuldigd.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Cremers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 20 maart 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Uitspraak van 21 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1178, rechtsoverweging 5.2.