ECLI:NL:RBLIM:2024:1162

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
10817176 AZ VERZ 23-126
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van de opzegging van de arbeidsovereenkomst en de verrekening van min-uren

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over de vraag of de werkneemster, een 45-jarige vluchtelinge uit Oekraïne, haar arbeidsovereenkomst met FRIENDS IN HOSPITALITY B.V. (FIH) rechtsgeldig heeft opgezegd. De werkneemster heeft een beroep gedaan op dwaling en betwist dat haar opzegging geldig was. De arbeidsovereenkomst was aangegaan voor bepaalde tijd, van 1 april 2023 tot 1 april 2024, en de werkneemster heeft haar werkzaamheden per 1 oktober 2023 gestaakt. FIH heeft de werkneemster medegedeeld dat zij nog min-uren had opgebouwd en heeft het loon van september 2023 verrekend met deze min-uren. De werkneemster verzocht de rechter om de opzegging nietig te verklaren en om betaling van haar loon vanaf september 2023.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst op 30 september 2023 door de werkneemster nietig is, omdat deze niet in strijd is met de goede zeden of de openbare orde. De rechter oordeelt dat de werkneemster zelf verantwoordelijk is voor de opzegging en dat FIH de opgebouwde min-uren mocht verrekenen met het loon, maar niet zonder rekening te houden met de beslagvrije voet. De rechter heeft FIH veroordeeld tot betaling van het loon van september 2023, inclusief vakantiegeld, met inachtneming van de beslagvrije voet, en heeft de proceskosten gecompenseerd.

De beslissing van de kantonrechter is dat de arbeidsovereenkomst op 30 september 2023 is geëindigd, en dat FIH de werkneemster moet betalen voor het loon van september 2023, met wettelijke verhoging en rente. De werkneemster heeft recht op een loonspecificatie van september 2023, en de overige vorderingen zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer / rekestnummer: 10817176 \ AZ VERZ 23-126
Beschikking van 7 maart 2024
in de zaak van
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek],
wonend te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verzoekende partij in het incident,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] ,
gemachtigde: mr. M.H.J.M. Stassen,
tegen
FRIENDS IN HOSPITALITY B.V.,
gevestigd te Landgraaf,
verwerende partij in het verzoek en het incident,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: FIH,
gemachtigde: mr. J. Beckers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift (met een incidenteel verzoek)
- het verweerschrift, met een tegenverzoek
- een door de gemachtigde van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] bij e-mail van 19 februari 2024 nagezonden bijlage
- de mondelinge behandeling op 22 februari 2024 (gelijktijdig met de zaak met zaaknummer 10817236 AZ VERZ 23-127), waarbij beide partijen hun standpunten aan de hand van een pleitnota hebben toegelicht. Mr. Beckers heeft haar voorgedragen pleitnota na de mondelinge behandeling nagezonden.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] is een 45-jarige vluchtelinge, afkomstig uit Oekraïne. Na de uitbraak van de oorlog aldaar is zij in Nederland beland.
2.2.
FIH verricht in opdracht van (wisselende) opdrachtgevers de volledige exploitatie van (in ieder geval) horeca-ondernemingen.
2.3.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] is op grond van een (in de Engelse taal opgestelde) arbeidsovereenkomst met ingang van 1 april 2023 in dienst getreden van FIH in de functie van keukenmedewerker voor 38 uur per week. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd: tot 1 april 2024. Het overeengekomen loon bedraagt (laatstelijk) € 1.995,00 bruto per maand. De arbeidsovereenkomst vermeldt dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] haar werkzaamheden zal verrichten bij [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ).
2.4.
De door [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] bij [naam bedrijf] gewerkte uren zijn vastgelegd in een urenregistratiesysteem.
2.5.
De direct leidinggevende van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] bij FIH is [naam leidinggevende] (hierna: [naam leidinggevende] ) geweest.
2.6.
Omdat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] de Nederlandse en Engelse taal niet machtig is, communiceerde [naam leidinggevende] met [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] via [naam collega] (hierna: [naam collega] ). [naam collega] is een directe collega van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] . Hij is eveneens afkomstig uit Oekraïne en het Engels wel (enigszins) machtig.
2.7.
Op 25 september 2023 heeft [naam collega] gesproken met [naam leidinggevende] . Hij heeft toen aan [naam leidinggevende] medegedeeld dat hij, samen met [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] , bij een vriend zou kunnen gaan werken. Bij deze vriend zouden zij meer kunnen verdienen.
2.8.
Aanvankelijk was het de bedoeling dat de werkzaamheden van FIH bij [naam bedrijf] zouden eindigen op 30 september 2023.
2.9.
Diezelfde dag heeft [naam leidinggevende] via whatsapp aan [naam collega] het volgende medegedeeld:
“Hello! I had meeting this morning with [naam] . We will continue working as there will be some business coming weeks. Plus we changed opening hours. I will make the new planning for the coming weeks and send it to you.”
2.10.
[naam collega] heeft direct daarna als volgt gereageerd:
“does this mean we work as before? super, please write to me what changes there are.”
2.11.
Vervolgens heeft [naam leidinggevende] via whatsapp in een groeps-chat aan [naam collega] en [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] op 26 september 2023 de wijzigingen doorgegeven. Het bericht van [naam leidinggevende] bevat ook de zin:
“Secondly, we have been asked to work longer in [naam bedrijf] and therefore we have to loop at a new planning”
2.12.
In reactie op dit bericht heeft [naam collega] als volgt gereageerd:
“everything is clear and simple, next week we will start according to this schedule.”
2.13.
Op 29 september 2023 heeft [naam leidinggevende] via whatsapp het volgende aan [naam collega] medegedeeld:
“Goodmorning [naam collega] , our discussion from Monday is not leaving my head . As a friend: if you want to change jobs, just talk to me about it. I’ll understand! Do not worry that I will have problems or whatever, I only need to know in time! So, as your frined: if you rather work for a friend of yours, do not worry about me! ”
2.14.
Op 30 september 2023 heeft [naam collega] via whatsapp (voor zover hier van belang het volgende aan [naam leidinggevende] bericht:
“from tomorrow we will not work in [naam bedrijf] . thank you so much from us it was cool and interesting. Good luck.”
2.15.
[naam leidinggevende] heeft vervolgens [naam collega] via whatsapp herhaalde malen erop gewezen dat er een opzegtermijn geldt en dat [naam collega] en [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] niet van de ene op de andere dag kunnen stoppen met werken. [naam collega] heeft in reactie daarop volhard in zijn standpunt dat de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2023 is geëindigd.
2.16.
Partijen hebben daarna nog regelmatig contact gehad over de uitbetaling van het loon van september 2023. [naam leidinggevende] heeft daarbij aan [naam collega] medegedeeld dat er een eindafrekening opgesteld zal worden.
2.17.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] verblijft in een opvanglocatie voor Oekraïense Vluchtelingen te [woonplaats] . De locatiemanager is [naam locatiemanager] .
2.18.
[naam locatiemanager] heeft op 9 oktober 2023 aan [naam leidinggevende] het volgende bericht gezonden via e-mail:
“Ik begreep vandaag van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] dat ze niet langer voor golfbaan [naam bedrijf] werkt. Ze gaf aan dat de reden was dat het werk terugliep en dat jullie beiden tot een overeenkomst zijn gekomen. Ik wilde graag weten of dit ook daadwerkelijk de reden is, en of jullie dit ergen hebben vastgelegd.”
2.19.
Diezelfde dag heeft [naam leidinggevende] in reactie hierop een e-mail naar [naam locatiemanager] gezonden waarin (onder meer) het volgende staat:
“Het verhaal zit helaas anders in elkaar dan mevrouw [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] verteld heeft aan u. Zij – samen met de kok, eveneens uit de Oekraïne – is zonder wettelijk correcte inachtneming van de opzegtermijn op 1 oktober niet komen opdagen op haar werk.
Ik ben op dit moment in overleg met onze jurist hoe wij hier mee om dienen te gaan mede omdat er nog een groot aantal zogenaamde “minuren” staan die de komende maanden tegen plusuren zouden wegvallen, echter nu is er de afgelopen maanden meer uren betaald dan gewerkt. Graag bespreek ik een en ander even telefonisch met u. Ik ben morgen dinsdag 10 oktober goed bereikbaar.
In ieder geval zal ik bij het UWV melding maken dat het mevrouw [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] zelf zonder inachtneming van de opzegtermijn ontslag heeft genomen. Op dit moment berekent onze salarisadministratie de afrekening”
2.20.
Vervolgens heeft [naam locatiemanager] op 12 oktober 2023 (voor zover hier relevant) het volgende aan [naam leidinggevende] bericht:
“Ik heb vandaag nog even met [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] gesproken, maar ik heb verder geen extra info toe te voegen aan het verhaal.
Het is jammer dat het zo is moeten lopen. Als we de afrekening krijgen voor de min-uren kunnen we dit hoofdstuk hopelijk afsluiten. Wel heb ik de korte opzegging vanuit [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] haar kant.”
2.21.
FIH heeft daarna een door [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] ondertekende brief ontvangen. De brief is gedateerd op 12 oktober 2023 en bevat de volgende tekst:
“Heerlen
Hierbij laat ik [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] per direct stop bij Golfclub [naam bedrijf] .
Met vriendelijke groet,
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] ”
2.22.
Bij brief van 6 november 2023 heeft FIH aan [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] medegedeeld dat zij een aanzienlijk aantal min-uren opgebouwd heeft. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] is volgens FIH daarom nog
€ 2.688,71 netto aan haar verschuldigd. Na verrekening met het loon van september 2023 van € 1.835,66 netto, leidt dat ertoe dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] nog € 853,05 netto aan haar verschuldigd is. Verder stelt FIH in deze brief dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] nog een bedrag van € 2.995,00 bruto aan schadevergoeding verschuldigd is wegens onregelmatige opzegging. FIH verzoekt [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] in deze brief aan haar een bedrag van € 2.688,71te betalen.
2.23.
Bij brief van 27 november 2023 heeft (de gemachtigde van) [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] de vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst ingeroepen, zich beschikbaar gesteld voor het verrichten van arbeid, verzocht het loon vanaf 1 september 2023 te betalen en loonspecificaties te verstrekken.
2.24.
FIH heeft daarna geen loon aan [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] betaald en evenmin heeft zij haar opgeroepen om weer voor haar te werken.

3.Het geschil

3.1.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] verzoekt:
voor recht te verklaren dat de opzegging gedaan door [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] op 30 september 2023 nietig is, althans nietig wordt verklaard,
FIH te veroordelen tot betaling van het loon vanaf 1 september 2023 van € 1.995,00 bruto per maand vermeerderd met alle emolumenten waaronder de vakantiebijslag tot de dag dat de arbeidsovereenkomst zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van betaling,
FIH te veroordelen om aan haar loonspecificaties vanaf 1 september 2023 te verstrekken op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag dat FIH hiermee nalatig blijft, tot een maximum van € 10.000,00.
3.2.
Bij wijze van voorlopige voorziening vordert [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] om FIH te veroordelen overeenkomstig de hiervoor vermelde onderdelen B. en C.
3.3.
FIH voert verweer. De essentie daarvan is dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 30 september 2023 is geëindigd als doordat ( [naam collega] namens) [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. FIH verzoekt daarom voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig opgezegd is.
3.4.
Op de standpunten van partijen zal de kantonrechter bij de navolgende beoordeling ingaan.

4.De beoordeling

het verzoek van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek]
4.1.
Niet in geschil is dat in de maand september 2023 de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog bestond. Hieruit volgt dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] in ieder geval over die maand nog recht had op betaling van het loon.
4.2.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] verzoekt naast betaling van het loon over de maand september 2023 ook betaling van het loon over de maanden daarna. Zij stelt in dat verband dat de (eventuele) opzegging van de arbeidsovereenkomst, gedaan op 30 september 2023, nietig is. Zij verzoekt daarom voor recht te verklaren dat de opzegging nietig is, althans nietig wordt verklaard.
4.3.
De verzochte verklaring voor recht is niet toewijsbaar. In art. 3:40 lid 1 BW is bepaald dat een rechtshandeling die door inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of de openbare orde nietig is. Ook kan strijd met een dwingende wetsbepaling leiden tot nietigheid, zoals volgt uit art. 3:40 lid 2 BW. De kantonrechter is van oordeel dat nergens uit blijkt dat de opzegging van 30 september 2023 in strijd is met de goede zeden of de openbare orde. Evenmin is de opzegging in strijd met een dwingende wetsbepaling. Hieruit volgt dat de opzegging niet nietig is.
4.4.
Voor zover [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] loon met ingang van 1 oktober 2023 vordert op de grondslag dat de opzegging per die datum nietig is, is dat verzoek dus niet toewijsbaar.
4.5.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] is verder niet heel consistent in haar betoog. Enerzijds neemt zij het standpunt in dat zij de arbeidsovereenkomst met FIH niet opgezegd heeft. Anderzijds voert zij aan dat zij onder invloed van dwaling de arbeidsovereenkomst opgezegd heeft en dat die opzegging nietig is.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat ( [naam collega] namens) [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] de arbeidsovereenkomst op 30 september 2023 wel degelijk opgezegd heeft en wel per
1 oktober 2023. Weliswaar biedt het hiervoor in 2.14 geciteerde bericht van [naam collega] nog enige ruimte voor twijfel over [naam collega] ’s bedoeling, maar die twijfel wordt weggenomen door de daaropvolgende berichten tussen [naam leidinggevende] en [naam collega] . Uit die berichten blijkt overduidelijk dat [naam collega] heeft beoogd de arbeidsovereenkomst met FIH op te zeggen per 1 oktober 2023. Aangezien [naam collega] kennelijk daarbij ook namens [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] opgetreden is, heeft die opzegging dus ook tot gevolg dat de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] en FIH is geëindigd. De contacten tussen [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] en FIH verliepen via [naam collega] en door [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] is niet gesteld dat [naam collega] haar voor wat betreft de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet mocht vertegenwoordigen. Eventuele misverstanden als gevolg van miscommunicatie komen in die context niet voor rekening en risico van FIH. Verder blijkt ook uit de gedragingen van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] daarna dat zij zelf in de veronderstelling was dat de arbeidsovereenkomst was geëindigd. Zij is immers niet meer verschenen op de werkplek. De daaropvolgende contacten tussen [naam locatiemanager] (namens [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] ) en [naam leidinggevende] medio oktober 2023 en het door [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] ondertekende briefje van 12 oktober 2023 werpen geen ander licht op de zaak. [naam leidinggevende] heeft in die contacten de lezing van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] dat de arbeidsovereenkomst met wederzijdse instemming is geëindigd, betwist. [naam locatiemanager] heeft die betwisting kennelijk met [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] besproken, waarna [naam locatiemanager] (namens) [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] het standpunt van de beëindiging met wederzijds goedvinden niet meer heeft gehandhaafd en zelfs om een eindafrekening heeft gevraagd. Bovendien bevestigt [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] nogmaals met het door haar ondertekende briefje dat zij per direct is gestopt met werken.
4.7.
Het enige argument van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] dat dan nog resteert, is dat zij heeft gedwaald en dat de opzegging als gevolg daarvan nietig is. Ook dat argument kan niet tot toewijzing van het loon met ingang van 1 oktober 2023 leiden.
4.7.1.
Zoals reeds hiervoor geoordeeld, is van nietigheid van de opzegging geen sprake.
4.7.2.
Dwaling kan wel leiden tot vernietiging van de opzegging. Daar doet [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] geen beroep op. Maar zelfs als zij dat wel gedaan zou hebben, zou haar dat niet kunnen baten. Van dwaling in de zin van art. 6:228 BW is namelijk geen sprake. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] betoogt in dat verband dat FIH haar had behoren voor te lichten over de financiële gevolgen van de opzegging, namelijk dat zij bij een eigen opzegging geen recht heeft op een WW-uitkering. Dat betoog verwerpt de kantonrechter. Als onbetwist staat namelijk vast dat [naam collega] aan FIH/ [naam leidinggevende] heeft medegedeeld dat hij en [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] van plan waren om voor een vriend van [naam collega] te gaan werken tegen een hoger loon. Tegen die achtergrond bestond er geen aanleiding voor FIH/ [naam leidinggevende] om [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] te informeren dat zij geen recht zou hebben op een WW-uitkering. In die context kan namelijk niet gezegd worden dat FIH wist of had behoren te weten dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] dwaalde omtrent haar recht op een WW-uitkering (zie art. 6:228 lid 1 aanhef en onder b BW).
4.8.
Uit voorgaande overwegingen volgt dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] dus alleen aanspraak kan maken op het loon over de maand september 2023.
4.9.
FIH heeft aan [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] geen loon over de maand september 2023 betaald. FIH heeft dat loon volledig verrekend met het bedrag dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] volgens haar verschuldigd was in verband met opgebouwde min-uren. FIH erkent in deze procedure dat zij bij die verrekening ten onrechte niet de beslagvrije voet in acht genomen heeft. Wel wijst FIH er op dat zij in het verzoekschrift een onderbouwing mist van de hoogte van de beslagvrije voet.
4.10.
De kantonrechter stelt vast dat FIH blijkens haar brief van 6 november 2023 een bedrag van € 2.688,71 netto aan min-uren verrekend heeft met het loon van september 2023 en als gevolg daarvan resteerde er niets ter uitbetaling. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] betwist niet dat zij voor een bedrag van € 2.688,71 aan min-uren opgebouwd heeft. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat de door [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] opgebouwde min-uren inderdaad met dit bedrag corresponderen.
4.11.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] voert aan dat FIH de opgebouwde min-uren in het geheel niet mocht verrekenen. In dat verband betoogt zij dat FIH had moeten voorkomen dat zij een dusdanig hoog saldo aan min-uren zou opbouwen. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] verwijst daartoe naar een vonnis van de Rechtbank Midden-Nederland (ECLI:NL:RBMNE:2021:4713). De kantonrechter verwerpt dit standpunt van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] . Om te beginnen is het haar eigen keuze geweest om de arbeidsovereenkomst met FIH te beëindigen per 1 oktober 2023. FIH heeft verder betoogd dat, als [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] dat niet gedaan zou hebben, zij gelet op de fluctuerende seizoenen in de horeca voldoende gelegenheid gehad zou hebben om het opgebouwde saldo aan min-uren in te lopen. Dit betoog moet voor juist gehouden worden aangezien [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] daar niets tegenin gebracht heeft. Hieruit volgt dat FIH de opgebouwde min-uren ten bedrage van € 2.688,71 in beginsel mocht verrekenen. Wel staat vast dat FIH dit bedrag niet volledig met het loon van september 2023 mocht verreken omdat zij rekening moet houden met de beslagvrije voet. FIH zal dus worden veroordeeld tot betaling van het loon van september 2023 (inclusief vakantiegeld), rekening houdend met de beslagvrije voet.
4.12.
FIH zal verder worden veroordeeld tot betaling van de wettelijke verhoging over het op grond van voorgaande overweging aan [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] te betalen loon (inclusief vakantiebijslag) van de maand september 2023.
4.13.
De wettelijke rente over de toe te wijzen bedragen dient FIH aan [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] te betalen vanaf de dag van verzuim tot de dag van betaling.
4.14.
FIH zal ook worden veroordeeld om aan [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] een loonspecificatie betreffende de maand september 2023 te verstrekken. De kantonrechter ziet onvoldoende aanleiding om een dwangsom hieraan te verbinden aangezien [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] zelf geen termijn stelt waarbinnen FIH de loonspecificatie dient te verstrekken.
het incidentele verzoek van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek]
4.15.
Aangezien op het verzoek van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] vandaag een eindbeslissing genomen wordt, is er geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening in de zin van
art. 223 Rv. Het incidentele verzoek van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] wordt daarom afgewezen.
het verzoek van FIH
4.16.
Hiervoor heeft de kantonrechter, bij de beoordeling van het verzoek van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] reeds geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd op 30 september 2023. De verzochte verklaring voor recht zal dus worden toegewezen.
de proceskosten
4.17.
In de omstandigheid dat partijen over en weer deels in het ongelijk gesteld zijn, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt FIH tot betaling van het loon (inclusief vakantiebijslag) over de maand september 2023, met inachtneming van de beslagvrije voet, te vermeerderen met de wettelijke verhoging, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve dagen van verzuim, tot de dag van betaling,
5.2.
veroordeelt FIH om aan [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] een loonspecificatie van de maand september 2023 te verstrekken,
5.3.
verklaart voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen FIH en [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] is geëindigd op 30 september 2023,
5.4.
verklaart de onderdelen 5.1. en 5.2. van deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde en verzochte af,
5.6.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2024.
RW