Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de dagvaarding van 19 februari 2024 met producties 1 tot en met 4,
- de brief van 22 februari 2024 van [eiser] met als bijlage (aangeduid als productie 1) een afschrift van de dagvaarding in de hoofzaak van 19 februari 2024 zonder producties,
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van 26 februari 2024 met producties 1 en 2,
- de op 26 februari 2024 ontvangen akte van [eiser] houdende wijziging van eis met aanvullende producties die genummerd zijn als 1 tot en met 5,
- de op 28 februari 2024 ontvangen akte van [eiser] houdende correctie van de akte wijziging van eis van 26 februari 2024,
- de op 28 februari 2024 ontvangen (ongenummerde) productie van [eiser] ,
- de mondelinge behandeling gehouden op 29 februari 2024,
- de spreekaantekeningen van [eiser] met aanpassing van het petitum.
2.De feiten
30 september 2023 beëindigd.
3.Het geschil
4.De beoordeling
Het spoedeisend belang
Voorlopig gebruik woning4.3. Op grond van artikel 7:267 lid 7 BW kan een (mede)huurder in een bodemprocedure vorderen dat de rechter zal bepalen dat de huur van de andere (mede)huurder met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip niet langer wordt voortgezet. De vordering wordt alleen toegewezen, als dit naar billijkheid, met inachtneming van de omstandigheden van het geval, geboden is. Volgens de Hoge Raad is artikel 7:267 lid 7 BW van overeenkomstige toepassing bij gezamenlijke huur
(HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1964). In dit kort geding kan de voorzieningenrechter geen definitieve beslissing geven over de toedeling van het huurrecht van de woning aan een van de partijen. De vorderingen van partijen kunnen enkel leiden tot een voorlopige voorziening in afwachting van een beslissing in de bodemprocedure aan wie van partijen het huurrecht wordt toebedeeld.
4.7. Voor de beantwoording van de vraag wie voorlopig alleen in de woning mag wonen, acht de voorzieningenrechter de financiële situatie van partijen (zie rov. 4.6.) van doorslaggevende betekenis. Het is aannemelijk dat [eiser] de huur van de woning en zijn overige lasten op basis van zijn inkomen makkelijker kan betalen dan [gedaagde] . [gedaagde] kan dit niet zelfstandig en zij zal financiële hulp nodig hebben van haar vader om volledig in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. [gedaagde] heeft niet betwist dat zij geen aanspraak kan maken op huurtoeslag vanwege haar leeftijd.
4.9. De vordering in conventie onder 2. zal als volgt gedeeltelijk worden toegewezen.
[gedaagde] heeft ter zitting onbetwist gesteld dat zij [eiser] in de afgelopen maanden telkens een WhatsAppbericht heeft gestuurd voordat zij de woning bezocht om spullen op te halen. Gelet daarop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het opleggen van dwangsommen. Omdat [gedaagde] haar inboedel nu niet hoeft mee te nemen, gelet op de afspraak die partijen daarover gemaakt hebben (zie rov. 3.9.), zal de voorzieningenrechter de veroordeling beperken tot “het verlaten” van de woning door [gedaagde] . Voor zover de vordering ziet op “het ontruimen” (in de brede zin van het woord) zal deze worden afgewezen. Mocht [gedaagde] in de komende periode, ondanks de afspraak over de inboedel, spullen die haar eigendom zijn, uit de woning nodig hebben en deze willen ophalen, dan neemt de voorzieningenrechter aan dat [gedaagde] dit tijdig laat weten aan [eiser] en zij hierover onderling goede afspraken maken.
5.5. De beslissing
in conventie5.1. bepaalt dat het tijdelijk voortgezet gebruiksrecht van de woning, staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] , in afwachting van de beslissing in de hoofdzaak, aan [eiser] toekomt met uitsluiting van [gedaagde] ,